Canon EOS 1Ds Mark III Handleiding
Canon
Digitale camera
EOS 1Ds Mark III
Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Canon EOS 1Ds Mark III (212 pagina's) in de categorie Digitale camera. Deze handleiding was nuttig voor 167 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld
Pagina 1/212

Deze Instructiehandleiding is geldig vanaf augustus 2007. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en lenzen van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SH2JA280 © CANON INC. 2007 GEDRUKT IN DE EU
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
CANON UK LTD
For technical support, please contact the Canon Help Desk:
Woodhatch Reigate, Surrey RH2 8BF, UK
Helpdesk: (08705) 143723 (7.91 pence/min) (Calls may be recorded)
Fax: (08705) 143340
http://www.canon.co.uk
CANON FRANCE SAS
17, quai du Président Paul Doumer
92414 Courbevoie cedex,
Frankrijk
Hot line 0825 002 923 (0,15 €/min.)
http://www.canon.fr
CANON DEUTSCHLAND GmbH
Europark Fichtenhain A10, 47807 Krefeld,
Duitsland
Helpdesk: 0180 500 6022 (0,14 €/min.)
http://www.canon.de
CANON ITALIA S.P.A.
Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI),
Italië
Pronto Canon: 848 800519 (0,0787 €+ 0,0143 €/min)
Fax: 02-8248.4600
http://www.canon.it
CANON ESPAÑA S.A.
C/JoaquÃn Costa, 41 – 28002 Madrid,
Spanje
Helpdesk: 901.900.012 (€0,039/min)
http://www.canon.es
CANON BELGIUM N.V. / S.A.
Bessenveldstraat 7, B – 1831 Diegem,
België
Helpdesk : (02) 620.01.97 (0,053 € + 0,053 €/min)
Fax: (02) 721.32.74
http://www.canon.be
CANON LUXEMBOURG S.A.
Rue des Joncs 21, L-1818 Howald,
Luxemburg
Helpdesk : 27 302 054 (0,12 €/min)
Fax: (0352) 48 47 96232
http://www.canon.lu
CANON NEDERLAND N.V.
Neptunusstraat 1, 2132 JA Hoofddorp,
Nederland
Helpdesk: 0900 – 202 2915 (0,13 €/min)
Fax: 023 – 5 670 124
http://www.canon.nl
CANON DANMARK A/S
Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg,
Denemarken
Helpdesk: 70 20 55 15 (0,25DKK + 0,25 DKK/min)
Fax: 70 155 025
http://www.canon.dk
CANON NORGE as
Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo,
Noorwegen
Helpdesk: 23 50 01 43 (0,89 NOK + 0,49 NOK/min)
Faks: 22 62 06 15
http://www.canon.no
Finland
CANON OY
Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland
Helpdesk: 020 366 466 (0,0821 € + 0,0147 €/min)
http://www.canon.fi
CANON SVENSKA AB
Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna,
Zweden
Helpdesk: 08-519 923 69 (0,23 SEK + 0,45 SEK/min)
Fax: 08-7446451
http://www.canon.se
CANON (SCHWEIZ) AG
Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon,
Zwitserland
Helpdesk: 0848 833 838 (0,08 CHF/min)
http://www.canon.ch
Oostenrijk
CANON GES.M.B.H.
Zetschegasse 11, A – 1230 Wien,
Oostenrijk
Helpdesk Tel.: 0810 081009 (0,07 €/min)
http://www.canon.at
Portugal
CANON PORTUGAL, S.A.
Rua Alfredo Silva, 14 - Alfragide, 2610-016 Amadora, Portugal
Helpdesk: +351 21 42 45 190 (€0,0847 + €0,031/min)
Fax: +351 214 704 112
http://www.canon.pt
WEB SELF-SERVICE: www.Support.Canon-Europe.com
INSTRUCTIEHANDLEIDING
NEDERLANDS
INSTRUCTIEHANDLEIDING

2
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS-1Ds Mark III is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera
met een grote en zeer gedetailleerde 21,10-megapixel CMOS-sensor
(ongeveer 36 x 24 mm) en Dual "DIGIC III." Deze camera beschikt
bovendien over een zeer nauwkeurig en supersnel 45-punts AF-gebied
(19 kruismetingspunten en 26 AF-hulppunten) en kan ongeveer 5
beelden per seconde opnemen tijdens continu-opnamen.
De camera reageert zeer snel op alle opnamesituaties, bevat tal van
functies voor veeleisende opnamen, is zelfs onder de moeilijkste
omstandigheden zeer betrouwbaar en kan worden gecombineerd met
allerhande accessoires.
Bovendien is de camera uitgerust met een reinigingseenheid op de
sensor, het zogenoemde EOS Integrated Cleaning System, om
stofdeeltjes van de sensor te verwijderen.
Maak een aantal testopnamen om vertrouwd te raken met
de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees de Veiligheidsmaatregelen (pag. 10 en 11) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 12 en 13) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
Test de camera voor gebruik
Bekijk de opname nadat u deze hebt gemaakt en controleer of de
opname goed is opgeslagen.
Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de beelden
niet kunnen worden opgenomen of gedownload naar een computer, is
Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.

3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig
zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
U kunt de bijbehorende
accessoires ook controleren aan de hand van het systeemoverzicht
(pag. 194).
* Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
* De twee netsnoeren zijn identiek.
*Er is geen geheugenkaart (voor het opslaan van opnamen) meegeleverd.
Deze dient u apart aan te schaffen.
* Raadpleeg pagina 24 of de software-instructiehandleiding (PDF) op de cd-rom
voor informatie over het bevestigen van de USB-kabelbescherming
Controlelijst onderdelen
Camera: EOS-1Ds Mark III
(inclusief oogschelp, cameradop, afdekkapje voor het batterijcompartiment en
geïnstalleerde batterij voor datum/tijd)
Batterij: batterij LP-E4 (inclusief beschermdeksel)
Oplader: batterijoplader LC-E4 (met twee beschermdeksels)
 Netsnoer
AC-adapterset ACK-E4
 AC-adapter AC-E4
 DC-koppeling DR-E4 (met beschermdeksel)
 Netsnoer
3 kabels
 Interfacekabel IFC-200U (1,9 m)
 Interfacekabel IFC-500U (4,7 m)
 Videokabel VC-100
USB-kabelbescherming (met bevestigingsschroef)
Brede draagriem L6
Cd-rom's
 EOS DIGITAL Solution Disk (meegeleverde software)
 EOS DIGITAL Software Instruction Manuals Disk
Beknopte gebruikershandleiding
Verkorte handleiding voor het maken van opnamen.
EOS-1Ds Mark III Instructiehandleiding (dit document)
Cd-romgids
Handleiding bij de meegeleverde software en software-instructiehandleiding (PDF).
Garantiekaart van de camera

4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> staat voor het hoofdinstelwiel.
<5> staat voor het snelkeuzewiel.
<9> staat voor de multifunctionele knop.
<0> staat voor de SET-knop.
9 of 8 geeft aan dat de betreffende functie 6 sec. of 16 sec.
actief blijft nadat u de knop loslaat.
De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, corresponderen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
Het pictogram <3> wijst op een functie die kan worden gewijzigd
door op de knop <M> te drukken en de instelling te wijzigen.
Voor meer informatie worden tussen haakjes
referentiepaginanummers gegeven (pag. **).
In deze handleiding wordt met "de camera is gereed om een opname te
maken" (opnamemodus) verwezen naar de situatie waarin de camera wordt
ingeschakeld en er geen menu of beeld wordt weergegeven op het LCD-
scherm. De camera kan dan direct worden gebruikt om een opname te maken.
De symbolen en
: waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: aanvullende informatie.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt ervan
uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld op <
1
> of <
J
>. (pag. 36)
Bij alle handelingen met <
5
> die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld op <
J
>.
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Er wordt aangenomen dat een geheugenkaart (CF-kaart <
f
> of SD-
kaart <
g
>) wordt gebruikt. In deze handleiding wordt met "CF-kaart" een
CompactFlash-kaart bedoeld en met "SD-kaart" een SD-geheugenkaart.
Ter illustratie wordt de camera in de instructies weergegeven met een
EF 50 mm f/1.4 USM-lens.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt

5
1
2
Inleiding
Controlelijst onderdelen .....................................................................................3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .....................4
Functie-index......................................................................................................8
Tips en waarschuwingen voor het gebruik.......................................................12
Verkorte handleiding ........................................................................................14
Namen van onderdelen....................................................................................16
Aan de slag 25
De batterij opladen ...........................................................................................26
De batterij plaatsen en verwijderen..................................................................29
Een gewoon stopcontact gebruiken .................................................................31
De geheugenkaart plaatsen en verwijderen.....................................................32
Een lens bevestigen en verwijderen ................................................................35
Basisbewerkingen ............................................................................................36
Menugebruik ....................................................................................................41
Menu-instellingen..........................................................................................43
Voordat u begint...............................................................................................46
De interfacetaal instellen...............................................................................46
De datum en tijd instellen..............................................................................46
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen ....................................47
De geheugenkaart formatteren .....................................................................47
De standaardinstellingen herstellen ..............................................................49
Opname-instellingen 51
De opnamekwaliteit instellen............................................................................52
De beeldgrootte selecteren ...........................................................................52
De JPEG-kwaliteit (compressie) instellen .....................................................55
De ISO-waarde instellen ..................................................................................56
Een Picture Style selecteren ............................................................................57
De Picture Style aanpassen.............................................................................59
De Picture Style vastleggen .............................................................................61
De witbalans selecteren ...................................................................................63
Handmatige witbalans......................................................................................64
De kleurtemperatuur instellen ..........................................................................69
Witbalanscorrectie............................................................................................70
De kleurruimte instellen....................................................................................72
De media, map en opslagmethode selecteren.................................................73
De bestandsnaam wijzigen ..............................................................................77
Methoden voor bestandsnummering................................................................79
Inhoud
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

6
Inhoud
6
5
4
3De AF- en transportmodi instellen 81
De AF-modus selecteren................................................................................. 82
Het AF-punt selecteren.................................................................................... 84
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld.................................... 86
Handmatig scherpstellen.............................................................................. 86
De transportmodus selecteren ........................................................................ 87
De zelfontspanner ........................................................................................... 88
Belichting 89
Lichtmeetmethoden......................................................................................... 90
AE-programma ................................................................................................ 92
Automatische belichting met sluiterprioriteit .................................................... 94
Automatische belichting met diafragmaprioriteit.............................................. 96
Voorbeeld scherptediepte............................................................................. 97
Handmatige belichting..................................................................................... 98
Belichtingscompensatie................................................................................... 99
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) ..................................... 100
AE-vergrendeling........................................................................................... 101
Bulb-opnamen ............................................................................................... 102
Spiegel opklappen......................................................................................... 104
Flitsfotografie................................................................................................. 105
Live View-opnamen 109
Live View-opnamen....................................................................................... 110
Opnamen weergeven 115
Opnamen weergeven .................................................................................... 116
Weergave met opname-informatie ..............................................................117
Indexweergave, Opnamesprong .................................................................119
Vergrote weergave ..................................................................................... 120
Een opname roteren................................................................................... 121
Opnamen op de tv bekijken........................................................................ 122
Opnamen beveiligen ..................................................................................... 123
Geluidsopname ............................................................................................. 124
Opnamen kopiëren........................................................................................ 125
Opnamen wissen........................................................................................... 128
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen.......................... 129
De helderheid van het LCD-scherm instellen............................................. 129
De kijktijd instellen...................................................................................... 129
Verticale opnamen automatisch roteren..................................................... 130

7
Inhoud
7
8
9
10
11
Sensorreiniging 131
Automatische sensorreiniging ........................................................................132
Stofwisdata toevoegen...................................................................................133
Handmatige sensorreiniging ..........................................................................135
Rechtstreeks afdrukken vanaf de camera/Digital Print Order Format
137
Het afdrukken voorbereiden...........................................................................138
Afdrukken .......................................................................................................140
De opname bijsnijden .................................................................................145
Digital Print Order Format (DPOF).................................................................147
Rechtstreeks afdrukken met DPOF ...............................................................150
Opnamen overbrengen naar een computer 151
Opnamen overbrengen naar een computer ...................................................152
De camera aanpassen aan uw voorkeuren en camera-instellingen opslaan
155
Persoonlijke voorkeuzen instellen..................................................................156
Persoonlijke voorkeuzen .............................................................................157
Persoonlijke voorkeuze-instellingen...............................................................158
C.Fn I: Belichting ......................................................................................158
C.Fn II: Beeld/Flitsbelichting/Weergave.....................................................163
C.Fn III: Auto focus/Drive............................................................................166
C.Fn IV: Bediening/Overig ..........................................................................173
Persoonlijke voorkeuze-instellingen vastleggen en toepassen ......................179
My Menu vastleggen ......................................................................................181
Camera-instellingen opslaan en laden...........................................................182
Basisinstellingen van de camera vastleggen .................................................184
Referentie 185
Camera-instellingen en batterij-informatie .....................................................186
De batterij voor datum/tijd vervangen ............................................................188
Programmalijn ................................................................................................189
Problemen oplossen ......................................................................................190
Foutcodes ......................................................................................................193
Systeemoverzicht...........................................................................................194
Specificaties ...................................................................................................196
Index ..............................................................................................................205
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

8
Voeding
Batterij
• Opladen Î
pag. 26
• Kalibratie Î
pag. 28
• Batterijcontrole Î
pag. 29
• Batterij-informatie Î
pag. 187
Stopcontact ÃŽ
pag. 31
Automatisch uitschakelen
ÃŽ
pag. 47
Menu's en basisinstellingen
Menu's ÃŽ
pag. 43
Camera-instellingen weergeven
ÃŽ
pag. 186
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
ÃŽ
pag. 129
Taa l ÃŽ
pag. 46
Datum/tijd ÃŽ
pag. 46
Pieptoon ÃŽ
pag. 43
Opnamen maken zonder kaart
ÃŽ
pag. 43
Opnamen opslaan
De geheugenkaart formatteren
ÃŽ
pag. 47
De geheugenkaart selecteren
ÃŽ
pag. 73
Een map maken/selecteren
ÃŽ
pag. 75
Bestandsnaam ÃŽ
pag. 77
Opslagmethoden
•
Automatisch van kaart wisselen
ÃŽ
pag. 74
• Afzonderlijk opslaan Î
pag. 74
•
Identieke opnamen opslaan
ÃŽ
pag. 74
Bestandsnummering ÃŽ
pag. 79
Opnamen kopiëren Î
pag. 125
Beeldkwaliteit
Beeldgrootte ÃŽ
pag. 52
JPEG-kwaliteit (compressie)
ÃŽ
pag. 55
ISO-waarde ÃŽ
pag. 56
• ISO-waarde verhogen Î
pag. 158
• ISO-waarde in stappen Î
pag. 158
Picture Style ÃŽ
pag. 57
Kleurruimte ÃŽ
pag. 72
Persoonlijke voorkeuzen voor beeldkwaliteit
•
Ruisreductie voor lange belichtingstijden
ÃŽ
pag. 163
•
Ruisreductie voor hoge ISO-waarden
ÃŽ
pag. 163
• Lichtetonenprioriteit Î
pag. 164
• ISO-veiligheidsshift Î
pag. 160
Witbalans
Witbalansselectie ÃŽ
pag. 63
Handmatige witbalans ÃŽ
pag. 64
Kleurtemperatuurinstelling
ÃŽ
pag. 69
Witbalanscorrectie ÃŽ
pag. 70
Reeksopnamen met
automatische witbalans ÃŽ
pag. 71
Automatisch scherpstellen
AF-modus ÃŽ
pag. 82
AF-puntselectie ÃŽ
pag. 84
Persoonlijke voorkeuzen voor
automatisch scherpstellen
• 19 punten/9 punten Î
pag. 170
•
Uitbreiding aantal AF-punten
ÃŽ
pag. 170
•
AI Servo-trackinggevoeligheid
ÃŽ
pag. 166
•
AI Servo AF-trackingmethode
ÃŽ
pag. 167
• Werking AF Servo Î
pag. 166
• AF-fijnafstelling Î
pag. 169
Handmatig scherpstellen
ÃŽ
pag. 86
Lichtmeting
Lichtmeetmethode ÃŽ
pag. 90
Multi-spotmeting ÃŽ
pag. 91
Transport
Transportmodi ÃŽ
pag. 87
Maximale opnamereeks
ÃŽ
pag. 53
Functie-index

9
Functie-index
Spiegel opklappen ÃŽ
pag. 104
Zelfontspanner ÃŽ
pag. 88
Opnamen maken
AE-programma ÃŽ
pag. 92
Automatische belichting met sluiterprioriteit
ÃŽ
pag. 94
• Veiligheidsshift Î
pag. 160
Automatische belichting met
diafragmaprioriteit ÃŽ
pag. 96
Handmatige belichting ÃŽ
pag. 98
Bulb ÃŽ
pag. 102
Aanpassing van de belichting
Belichtingscompensatie
ÃŽ
pag. 99
Reeksopnamen met automatische belichting
ÃŽ
pag. 100
AE-vergrendeling ÃŽ
pag. 101
Belichtingsniveauverhoging
ÃŽ
pag. 158
Flitser
Externe flitser ÃŽ
pag. 105
Bediening externe flitser
• Flitserinstellingen Î
pag. 106
•
Persoonlijke voorkeuzen voor de flitser
ÃŽ
pag. 106
Live View-opnamen maken
Live View-opnamen maken
ÃŽ
pag. 110
• Raster Î
pag. 114
• Beeldverhouding Î
pag. 178
• Belichtingssimulatie Î
pag. 178
Opnamen weergeven
Weergaveduur opnamen
ÃŽ
pag. 129
Weergave van één opname
ÃŽ
pag. 116
•
Weergave met opname-informatie
ÃŽ
pag. 117
•
Overbelichtingswaarschuwing
ÃŽ
pag. 118
• AF-punt weergeven Î
pag. 118
Indexweergave ÃŽ
pag. 119
Vergrote weergave ÃŽ
pag. 120
Door opnamen navigeren
(opnamesprong) ÃŽ
pag. 119
Opnamen roteren ÃŽ
pag. 121
Verticale opnamen
automatisch roteren ÃŽ
pag. 130
Opnamen beveiligen ÃŽ
pag. 123
Geluidsopname ÃŽ
pag. 124
Opnamen wissen ÃŽ
pag. 128
Video OUT ÃŽ
pag. 122
Rechtstreeks afdrukken vanaf de camera/DPOF
PictBridge ÃŽ
pag. 137
Afdrukopties (DPOF) ÃŽ
pag. 147
Opnamen overbrengen ÃŽ
pag. 152
• Overbrengen Î
pag. 154
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuzen (C.Fn)
ÃŽ
pag. 155
• Instellingen vastleggen Î
pag. 179
My Menu ÃŽ
pag. 181
Camera-instellingen opslaan
ÃŽ
pag. 182
Basisinstellingen van de
camera vastleggen ÃŽ
pag. 184
Sensorreiniging/stof verwijderen
Sensorreiniging
• Nu reinigen Î
pag. 132
• Automatische reiniging
uitschakelen ÃŽ
pag. 132
• Handmatige reiniging Î
pag. 135
Stofwisdata toevoegen ÃŽ
pag. 133
Zoeker
Dioptrische aanpassing ÃŽ
pag. 39
Oculairafsluiter ÃŽ
pag. 103
Matglas verwisselen ÃŽ
pag. 176

10
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
• Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de back-upbatterij en probeer deze niet
te demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de back-upbatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de back-upbatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de back-upbatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de back-upbatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit
oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik ligt van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
• Houd de back-upbatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
• Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de back-upbatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
• Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
• Verwijder de batterij of de back-upbatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm
verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
• Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
• Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
• Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
• Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
• Flits niet vlakbij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd raken.
Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
• Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
• Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.

11
• Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
• Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
• Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
• Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
• Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
• Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
• Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
• Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
• Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en de lens te dragen.
• Laat een lens of een camera met lens niet zonder lensdop in de zon staan.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
• Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
• Verwijder de batterij en de back-upbatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Gebruik en plaats de batterij en de back-upbatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de back-upbatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de
apparatuur schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn
schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.

12
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als er
waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met
een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Gebruik een blaaskwastje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het
matglas te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische
oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen.
Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen deze gaan roesten. Roest op de contactpunten
kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich
condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming
door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Laat de camera zich
aanpassen aan de hogere temperatuur voordat u hem uit deze tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u de lens, de geheugenkaart en de batterij uit de camera en wacht u tot de
condens is verdampt voordat u de camera gaat gebruiken.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en u opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik

13
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de opgeslagen opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan kan het gaan inbranden,
waarbij overblijfselen van de eerdere weergave te zien zijn. Dit is echter een
tijdelijk effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Geheugenkaarten
Geheugenkaarten zijn precisie-instrumenten. Laat de geheugenkaart niet
vallen en stel deze niet bloot aan trillingen. De op de kaart opgeslagen
opnamen kunnen hierdoor namelijk worden beschadigd.
Gebruik of bewaar geheugenkaarten niet in de buurt van voorwerpen met
sterke magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook
plaatsen met statische elektriciteit. Anders kunnen de opnamen op de
geheugenkaart verloren gaan.
Plaats de geheugenkaart niet in direct zonlicht of in de buurt van
hittebronnen. De kaarten kunnen hierdoor vervormen, waardoor ze
onbruikbaar worden.
Mors geen vloeistoffen op de geheugenkaart.
Bewaar uw geheugenkaarten altijd in een houder ter bescherming van de
opgeslagen gegevens.
Buig de kaart niet en stel deze niet bloot aan grote krachten of fysieke
schokken.
Bewaar de geheugenkaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Elektrische contactpunten van de lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen of plaatst u de lens met de
achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwing bij langdurig gebruik
Wanneer u langdurig continu-opnamen of Live View-opnamen maakt, kan de
camera heet worden. Dit is geen defect. Het langdurig vasthouden van een hete
camera kan echter wel een lichte verbranding van de huid veroorzaken.
Contactpunten

14
Verkorte handleiding
1Plaats de batterij. (pag. 29)
Open het afdekkapje en plaats een
volledig opgeladen batterij.
2Bevestig de lens. (pag. 35)
Zorg ervoor dat de rode punten zich
op één lijn bevinden.
3Stel de focusinstellingsknop op
de lens in op <AF>. (pag. 35)
4Plaats een geheugenkaart.
(pag. 32)
De linkersleuf is voor de CF-kaart en
de rechtersleuf is voor de SD-kaart.
5Zet de aan-uitschakelaar op
<1>. (pag. 36)

15
Verkorte handleiding
6Stel de camera in op de
standaardinstellingen. (pag. 49)
In het menuscherm onder tabblad [
7
]
selecteert u [
Wis alle camera-instellingen
].
• Druk op de knop <
M
>. en draai het
instelwiel <
6
> <
5
> om dit te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
• De modus Program AE <
d
> wordt ingesteld.
7Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 36)
Richt het AF-gebied op het
onderwerp. Druk de ontspanknop half
in; de camera stelt vervolgens scherp
op het onderwerp.
8Maak de opname. (pag. 36)
Druk de ontspanknop helemaal in om
een foto te maken.
9Bekijk de opname. (pag. 129)
De opname wordt ongeveer 2
seconden lang op het LCD-scherm
weergegeven.
U kunt opnamen maken als er een CF-kaart of een SD-kaart in de camera zit.
Zie "Opnamen weergeven" (pag. 116) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar "Opnamen wissen" (pag. 128).

16
Namen van onderdelen
Lampje zelfontspanner (pag. 88)
Contactpunten
(pag. 13)
Lensvatting
Lensvergrendelingsstift
Greep
Hoofdinstelwiel bij
verticale greep (pag. 39, 37)
Ontspanknop bij verticale
greep (pag. 39, 36)
Knop voorbeeld
scherptediepte
(pag. 97)
Lensontgrendelingsknop
(pag. 35)
Lensbevestigingsmarkering (pag. 35) Spiegel (pag. 104)
Handriemhouder
Cameranummer
Statiefbevestigingspunt
<I>
Knop
flitsbelichtingsvergrendeling/
multi-spotmeting bij verticale
greep (pag. 39, 105/91)
Aan-uitschakelaar
verticale greep (pag. 39)
Ontspanknop (pag. 36)
Draagriemhouder
(pag. 24)
Cameradop (pag. 35)

17
Namen van onderdelen
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitserschoen
LCD-paneel bovenzijde
(pag. 19)
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 37)
<O> Knop voor
belichtingscompensatie/
diafragma (pag. 99/98)
<U> Knop LCD-paneelverlichting
(pag. 102)
<I>
Knop voor
flitsbelichtingsvergrendeling/
multi-spotmeting (pag. 105/91)
<W> Knop voor
opnamemodusselectie
(pag. 92)
<Q>
Knop voor
lichtmeetmethodeselectie/
flitsbelichtingscompensatie
(pag. 90/105)
<o>
Knop voor
A
F-modusselectie/
transportmodusselectie
(pag. 82, 87)
<Y> Knop AEB-
instelling (pag. 100)
<i>
Knop voor instelling
ISO-waarde (pag. 56)
Draagriemhouder
(pag. 24)
<V> Scherpstelvlakmarkering
Ontgrendelknop
batterijcompartiment
(pag. 29, 30)
Batterij (pag. 26)
Aan-uitschakelaar/
Snelkeuzewiel (pag. 36)
<p>
AF-startknop
(pag. 82/83)
<5>
Snelkeuzewiel
(pag. 38)
Hendel
oculairafsluiter
(pag. 103)
<9> Multi-
functionele knop
(pag. 38)
Zoekeroculair
Knop voor
dioptrische
aanpassing
(pag. 39)
<S/u> Knop
voor AF-
puntselectie/
vergroten
(pag. 84/112,
120, 145)
<A/y>
Knop voor
vergrendelen AE/
verkleinen
(pag. 101/120, 145)
<p>
AF-
startknop bij verticale
greep (pag. 39, 82, 83)
<S/u>
Knop voor
AF-puntselectie/ vergroten
bij verticale greep
(pag. 39, 84/112, 120, 145)
<A/y>
Knop voor AE-
vergrendeling/verkleinen
bij verticale greep
(pag. 39, 101/120, 145)
<0> Instelknop (pag. 41)

18
Namen van onderdelen
<D> Pc-aansluiting (pag. 108)
<F>
Aansluiting afstandsbediening
(type N3) (pag. 103)
<H>
Knop voor beveiligen/geluidsopname
(pag. 123/124)/
<A> Instelknop Picture Style (pag.57)
<L> Wisknop (pag. 128)
<B> Knop voor info/
bijsnijdrichting
(pag. 114, 116, 186/145)
LCD-scherm (pag. 41, 129)
<q> VIDEO OUT-aansluiting (pag. 122)
Aansluiting
uitbreidings-
systeem
Aansluitingenklepje
<D> DIGITAL-aansluiting (pag. 138, 152)
<M>
Menuknop
(pag. 41)
Bevestigingsopening
WFT-E2
LCD-paneel achterzijde
(pag. 20)
<x> Opname-
weergaveknop (pag. 116)
<B> Functieknop (pag. 52, 63, 69, 73)
Opnamemicrofoon (pag. 124)
Afdekkapje
batterijcompartiment
(pag. 29)
Lees-/schrijfindicato
r
(pag. 34)
Ontgrendelknop voor
geheugenkaartsleuf
(pag. 32)
Uitwerpknop
CF-kaart (pag. 33)
SD-kaartsleuf
(pag. 32)
CF-
kaartsleuf
(pag. 32)
Afdekkapje
geheugenkaartsleuf
(pag. 32)
Oogschelp (pag. 39)

19
Namen van onderdelen
LCD-paneel aan de bovenzijde
Alleen instellingen die van toepassing zijn worden weergegeven.
AF-puntselectiemodus
( AF, SEL [ ], SEL AF)
Indicator opnamemedia (Card *)
AF-puntregistratie
( HP, SEL [ ], SEL HP)
Batterijcontrole
zHmxbn
Spiegel opklappen
[ ]
--
--
[ ]
--
--
ISO-waarde
Weergave lichtetonenprioriteit
Verkrijgen stofwisdata
(
- - - -
)
Diafragma
Aantal reeksopnamen met
automatische belichting
Verkrijgen stofwisdata (
- -
)
Opnamemodus
d : AE-programma
f :
Automatische belichting
met diafragmaprioriteit
a : Handmatige belichting
s :
Automatische belichting
met sluiterprioriteit
Lichtmeetmethode
q
Meervlaksmeting
w Deelmeting
r Spotmeting
e
Gemiddelde meting
met nadruk op het
midden
Flitsbelichtingscompensatie
Reeksopnamen met automatische
belichting
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
AEB-bereik
Waarde flitsbelichtingscompensatie
Transportmodi
u Enkele opname
o Continu-opnamen
met hoge snelheid
p Continu-opnamen
met lage snelheid
k Zelfontspanner (10 sec.)
l Zelfontspanner (2 sec.)
6 Stille enkele opname
Schaal
belichtingsniveau
AF-modus
X:
1 keer scherpstellen
Z:
Continu
scherpstellen
Resterende opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd (uren)
Opnamemedia vol (Full)
Foutcode
Resterend aantal vast te
leggen opnamen
Sluitertijd
Bulb (buLb)
Bulb-belichtingstijd (min.:sec.)
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Fout (Err)
Sensorreiniging (CLn)
ISO-waarde

20
Namen van onderdelen
LCD-paneel aan de achterzijde
*1 :
wordt weergegeven wanneer de Wireless File Transmitter WFT-E2 wordt gebruikt.
*2 :dit pictogram wordt weergegeven wanneer de camera is aangesloten op een
computer.
*3 :wordt weergegeven wanneer de WFT-E2 en externe media worden gebruikt.
Alleen instellingen die van toepassing zijn worden weergegeven.
Pictogram verbinding externe media*
3
Pictogram selectie externe
media*
3
LAN-kabelverbinding*
1
Draadloze LAN-verbinding*
1
Witbalanscorrectie
Witbalans
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
P Kleurtemp.
Pictogram
selectie
CF-kaart
Pictogram
selectie SD-kaart
Mapnummer
Indicator opnamemedia
(Full, Err)
Indicator SD-kaart
Indicator
CF-kaart
Bestandsnummer
Kleurtemperatuur
Nummer handmatige
witbalans
Nummer persoonlijke
witbalans
Weergave verkrijgen
handmatige witbalans
([ * ])
Pictogram gegevensoverdracht*
2
Beeldformaat
3 Groot
4 Middelgroot 1
5 Middelgroot 2
6 Klein
1 RAW
9 Klein RAW
Zwart-witopnamen

21
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen instellingen die van toepassing zijn worden weergegeven.
Centrale cirkel voor spotmeting
Matglas
<q> Handmatige belichting
<w> AE-vergrendeling
AEB in werking
Multi-spotmeting
<D> Flitser gereed
Waarschuwing voor onjuiste
flitsbelichtingsvergrendeling
<q> Lichtmeetmethode
<e>
High-speed flitssynchronisatie
(FP-flits)
<r>
Flitsbelichtingsvergrendeling
FEB actief
Sluitertijden
Bulb (buLb)
Flitsbelichtingsvergrendeling
Bezig (buSY)Diafragma
<y> Belichtingscompensatie
Flitsbelichtingscompensatie
<u> Witbalanscorrectie
<i> Pictogram ISO-waarde
Ovaal AF-gebied
AF-punt
:
Kruismetingspunten
:
AF-hulppunten
Indicator
belichtingsniveau
Maximale
opnamereeks
<p>
JPEG-pictogram
<1>
RAW-pictogram
<z>
Batterijcontrole
<o>
Focusbevestigingslampje
ISO-waarde
Weergave lichtetonenprioriteit
Resterende opnamen
Opnamemedia vol (Full)
Standaardbelichtingsmarkering
Schaal belichtingsniveau
: 1 stop
: 1/3-stop
Overbelichting
Overbelichting
bij flitsen
Belichtingsniveau
Flitsbelichtingsniveau
Onderbelichting bij flitsen
Onderbelichting
A
F-puntselectiemodus
( AF, SEL [ ], SEL AF)
Indicator opnamemedia (Card *)
A
F-puntregistratie
( HP, SEL [ ], SEL HP)
[ ]
--
--
[ ]
--
--

22
Namen van onderdelen
Batterij LP-E4
Batterijoplader LC-E4
Oplader voor batterij LP-E4. (pag. 26)
Beschermdeksel
Batterijontgrendelknop
Contactpunten
Ontgrendelknop
Uiteinde met ontgrendelknop
Uiteinde met contactpunten
Aansluiting voor auto-oplaadkabel
Knop voor kalibratie/controleren
resterende gebruiksduur
Oplaadlampje
Indicator voor batterijniveau/kalibratie (ontladen)/status/
lampje resterende gebruiksduur
Batterijcompartiment
Netsnoeraansluiting
Netsnoer
Beschermklepjes
(2)

23
Namen van onderdelen
AC-adapterset ACK-E4
Voorziet de camera van stroom via een gewoon stopcontact. (pag. 31)
Netsnoer
DC-stekker
DC-koppeling
AC-adapter
DC-aansluiting
Netsnoeraansluiting
Beschermdeksel

24
Namen van onderdelen
Riem USB-kabelbescherming
Handriem (apart verkrijgbaar)
De nekriem en de handriem bevestigen
De USB-kabelbescherming gebruiken
Bevestig de draagriem
Interfacekabel
Aansluiting uitbreidingssysteem
Dop aansluiting
1 2 3
4 5 6
Nadat u de riem hebt vastgemaakt, trekt u deze strak zodat deze niet uit
de gesp kan glijden.
Zet de dop goed vast op de aansluiting van het uitbreidingssysteem en
controleer of deze niet los zit. Pas op dat u de dop niet kwijtraakt.

25
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorafgaande stappen en de
basisbediening van de camera uitgelegd.

26
1
Sluit de oplader aan op een stopcontact.
Sluit de stekker aan op een stopcontact en
sluit het netsnoer aan op de oplader.
Wanneer er geen batterij is geplaatst,
zijn alle lampjes uit.
2Verwijderen de beschermdeksels
van de oplader en de batterij.
Verwijder het beschermdeksel van de
oplader door dit naar buiten te schuiven.
3Laad de batterij op.
Schuif de batterij in de sleuf van de oplader,
zoals aangegeven door de pijl, en zorg
ervoor dat de batterij stevig op zijn plaats zit.
U kunt de batterij in sleuf A of B plaatsen.
XDe laadniveau-indicator brandt groen
en de batterij wordt opgeladen.
X
Wanneer de batterij volledig is opgeladen, branden
alle laadniveau-indicators (50%/80%/100%).
Het duurt ongeveer 2 uur om een lege batterij
volledig op te laden.
De oplaadtijd van de batterij
is afhankelijk van de omgevingstemperatuur en
het laadniveau van de batterij.
De batterij opladen
De oplader kan geen andere batterijen opladen dan batterij LP-E4.
Batterij LP-E4 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer u deze oplaadt
met een batterijoplader of een ander product dat niet van Canon is, kunnen zich defecten
of ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
Het kalibreren van een batterij (pag. 28) kan het beste plaatsvinden wanneer de batterij bijna leeg is. Als
u de kalibratie uitvoert met een volledig opgeladen batterij, duurt het gehele kalibratieproces (ontladen
en opladen) in totaal ongeveer 12 uur: het ontladen duurt ca. 10 uur en het volledig opladen ca. 2 uur).
Wanneer twee batterijen aan de oplader zijn gekoppeld, wordt de batterij die als eerst werd aangesloten ook als
eerste opgeladen. Daarna wordt de andere batterij opgeladen. Hoewel het mogelijk is om tegelijkertijd de ene
batterij op te laden en de andere te kalibreren (pag. 28), kunt u niet twee batterijen tegelijk opladen of kalibreren.

27
De batterij opladen
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera niet wordt gebruikt of is opgeborgen, raakt
een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal het netsnoer uit het
stopcontact.
Plaats de beschermdeksels wanneer de batterij en oplader niet
worden gebruikt.
Gebruik de batterij bij een omgevingstemperatuur van 0 °C - 45 °C.
Voor een optimale prestatie van de batterij wordt een
omgevingstemperatuur van 10 °C - 30 °C aanbevolen. In een koude
omgeving, bijvoorbeeld in de sneeuw, kunnen de prestaties en
werking van de batterij tijdelijk afnemen.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een kleine
hoeveelheid lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Haal de batterij uit de camera en plaats het beschermdeksel
terug voordat u de batterij opbergt. Bewaren van de batterij nadat deze
geheel is opgeladen, kan de prestaties van de batterij verminderen.
De batterijoplader kan ook worden gebruikt in het buitenland.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC t/m 240 V AC
50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter voor
het betreffende land gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op
de batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Controleer de batterijprestaties.
Druk tijdens het opladen van de batterij op de
knop <
PERFORMANCE
> om het prestatieniveau
van de batterij te controleren. Het prestatieniveau
wordt aangegeven door de laadniveau-indicator.
(Groen): de batterijprestaties zijn in orde.
(Groen): de batterijprestaties worden iets minder.
(Rood):
u wordt aangeraden een nieuwe batterij aan te schaffen.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader

28
De batterij opladen
Het lampje <CAL/CHARGE> knippert rood.
Dit geeft aan dat u de batterij moet kalibreren, zodat het juiste batterijniveau wordt
gedetecteerd en de batterijniveau-indicator van de camera het juiste batterijniveau kan
weergeven. Kalibreren is niet verplicht. Als u de batterij alleen wilt opladen, kunt u de batterij na
ongeveer 10 seconden automatisch laten beginnen met opladen. Als u de kalibratie wel wilt
uitvoeren, drukt u op de knop <
CALIBRATE
> terwijl het lampje <
CAL/CHARGE
> rood
knippert. De laadniveau-indicator knippert rood en de kalibratie (ontlading) wordt gestart.
Nadat de kalibratie is voltooid, wordt de batterij automatisch opnieuw opgeladen. Hoe
voller de batterij is, hoe langer de kalibratie duurt. De aanduidingen <
2h
>, <
4h
>, en
<
10h
> op de zijkant van de laadniveau-indicator geven aan hoe lang het ongeveer zal
duren om de kalibratie (ontlading) te voltooien. Als het lampje <
10h
> rood knippert, duurt
het ca. 10 uur. Nadat de kalibratie is voltooid en de batterij helemaal leeg is, duurt het
vervolgens nog 2 uur om de batterij volledig op te laden. Als u de kalibratie wilt stoppen
voordat deze is voltooid en de batterij wilt gaan opladen, verwijdert u de batterij uit de
oplader en plaatst u deze daarna weer terug in de oplader.
Alle drie de laadniveau-indicators knipperen.
Wanneer alle drie de laadniveau-indicators groen knipperen, ligt de interne temperatuur van de
batterij niet tussen 0 °C en 40 °C. De batterij begint met opladen wanneer de interne
temperatuur tussen 0 °C en 40 °C ligt.
Als alle kalibratiestatusindicators rood knipperen of als alle lampjes (inclusief het lampje
<
CAL/CHARGE
>) afwisselend groen en rood knipperen, verwijder dan de batterij uit de
oplader en breng deze naar uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Als een andere batterij dan de LP-E4 op de oplader wordt geplaatst, knipperen de lampjes (inclusief het
lampje <
CAL/CHARGE
>) afwisselend rood en groen; de batterij kan dan niet worden opgeladen.
Gebruik de aansluiting voor de sigarettenaansteker in de auto
om de batterij op te laden.
Met oplaadkabel CB-570 voor in de auto (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de oplader
via de aansluiting <
DC IN
> aansluiten op de sigarettenaansteker van uw auto.
• Wanneer u de batterij op deze manier oplaadt, moet u ervoor zorgen dat de
motor van de auto loopt. Verwijder de oplaadkabel uit de sigarettenaansteker als
de motor van de auto niet loopt. Als u de oplaadkabel in de sigarettenaansteker
laat zitten, wordt mogelijk stroom onttrokken aan de accu van de auto.
• Sluit geen spanningsomvormer aan op de batterijoplader.
• De batterij kan alleen worden opgeladen met een accu van 12 V DC of 24 V DC
in een negatief geaarde auto. De vorm of afmetingen van de sigarettenaansteker
in bepaalde auto's zijn mogelijk ongeschikt voor de oplaadkabel.

29
Plaats een volledig opgeladen LP-E4-batterij in de camera.
1Verwijder het afdekkapje van het
batterijcompartiment.
Houd het kapje aan beide zijden vast
en trek het naar buiten.
2Plaats de batterij.
Zorg ervoor dat de batterij stevig op
zijn plaats zit en draai de
ontgrendelknop zoals de pijl
aangeeft.
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat (pag. 36), heeft het
batterijniveau een van de volgende zes niveaus:
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
Het batterijniveau controleren
Pictogram
Niveau
(%)
Indicatie
z100 - 70 Batterijniveau is voldoende
H69 - 50
Batterijniveau is hoger dan 50%
m49 - 20
Batterijniveau is lager dan 50%
x19 - 10 Batterijniveau is laag
b9 - 1
Batterij is bijna leeg
n0 Laad de batterij op
Selecteer het menu [6 Accu info] voor gedetailleerde informatie over de
batterij. (pag. 187)

30
De batterij plaatsen en verwijderen
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E4-
batterij en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products
Association). Bovendien gelden ze niet voor Live View-opnamen.
1Klap de ontgrendelknop van de
batterij naar buiten, en draai deze
in de richting van de pijl.
2Trek de batterij naar buiten.
Plaats het beschermdeksel (pag. 22)
op de batterij om kortsluiting te
voorkomen.
Plaats het afdekkapje van het
batterijcompartiment wanneer de
camera niet wordt gebruikt.
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal opnamen Circa 1800 Circa 1400
De batterij verwijderen
Het werkelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Als u de ontspanknop lang half ingedrukt houdt of als u alleen de automatische
scherpstelling gebruikt, wordt het maximumaantal opnamen ook kleiner.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af naarmate het LCD-scherm
vaker wordt gebruikt.
Zie pagina 114 voor informatie over de gebruiksduur van de batterij
wanneer Live View-opnamen worden gemaakt.
Als de rubberen bekleding van de batterij (om water buiten
te houden) niet schoon is, dient u deze met een vochtige,
katoenen doek te reinigen. Rubberen bekleding

32
U kunt in de camera zowel een CF-kaart als een SD-kaart gebruiken.
Opnamen kunnen worden opgeslagen als er ten minste één
geheugenkaart in de camera is geplaatst.
Als in beide kaartsleuven een kaart is geplaatst, kunt u kiezen op welke
kaart opnamen worden opgeslagen, of dezelfde opnamen tegelijkertijd
op beide kaarten opslaan. (pag. 73)
Als u een SD-kaart gebruikt, moet de schakelaar voor
schrijfbeveiliging omhoog staan om schrijven/wissen toe te staan.
1Open het deksel.
Trek de ontgrendelknop van het deksel
uit en draai deze in de richting van de pijl.
2Plaats de geheugenkaart.
De linkersleuf is voor de CF-kaart en
de rechtersleuf voor de SD-kaart.
Plaats de CF-kaart met de
etiketzijde naar u toe (zoals
aangegeven in de illustratie) en
steek het uiteinde met de kleine
gaatjes in de camera.
Als de CF-kaart verkeerd wordt
geplaatst, kan de camera
beschadigd raken.
X
De uitwerpknop voor de CF-kaart
steekt naar buiten.
Plaats de SD-kaart met de etiketzijde
naar u toe. Druk de kaart in de sleuf
totdat deze vastklikt.
3Sluit het deksel.
Druk op het deksel totdat dit dichtklikt.
De geheugenkaart plaatsen en verwijderen
Een kaart plaatsen
In de camera kunnen ook SDHC-geheugenkaarten worden gebruikt.
Op CF-kaarten van het type ultra-DMA (UDMA) worden de gegevens sneller geschreven.

33
De geheugenkaart plaatsen en verwijderen
4Zet de aan-uitschakelaar
op <1>.
XHet aantal mogelijke opnamen wordt
weergegeven op het bovenste LCD-
paneel en in de zoeker.
XHet LCD-scherm aan de achterzijde
geeft aan welke geheugenkaarten
zijn geplaatst. De opnamen worden
opgeslagen op de geheugenkaart
met de pijl < > naast de indicator
van de betreffende kaart.
1Open het deksel.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Zorg dat de lees-/schrijfindicator
uit staat en open vervolgens het
deksel.
2Verwijder de geheugenkaart.
Druk op de uitwerpknop om de
CF-kaart te verwijderen.
Als u de SD-kaart wilt verwijderen,
drukt u deze in en laat u de kaart
weer los.
Sluit het deksel.
Indicator CF-kaart
Indicator SD-kaart
Pictogram geheugenkaartselectie
De kaart verwijderen
De camera is compatibel met zowel type I als type II CF-kaarten. Deze hebben
een verschillende dikte. Ook CF-kaarten met grote capaciteit (2 GB of meer),
SD-kaarten en kaarten van het type harde schijf kunnen worden gebruikt.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de capaciteit van
geheugenkaart, de opnamekwaliteit, de ISO-waarde enz.
Door de menu-optie [2 Foto z. card] in te stellen op [Uit], voorkomt u
dat u vergeet een geheugenkaart te plaatsen.

34
De geheugenkaart plaatsen en verwijderen
De lees-/schrijfindicator brandt tijdens de volgende handelingen:
De opname wordt belicht, naar de geheugenkaart geschreven of door
de geheugenkaart gelezen, verwijderd, of gegevens worden
overgezet naar een ander medium. Wanneer de lees-/schrijfindicator
brandt, worden de volgende handelingen ten zeerste afgeraden.
Als u deze handelingen toch uitvoert, kunnen de fotogegevens
beschadigd raken. Ook kan de geheugenkaart of de camera
beschadigd raken.
• Het klepje van de kaartsleuf openen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de geheugenkaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat
het opnamenummer niet begint bij 0001. (pag. 79)
Geheugenkaarten van het type harde schijf zijn gevoeliger voor trillingen
en fysieke schokken dan andere geheugenkaarten. Als u een dergelijke
kaart gebruikt, dient u er op te letten dat de camera niet wordt
blootgesteld aan trillingen of fysieke schokken, vooral tijdens het opslaan
of weergeven van opnamen.
Als u een kaart van het type harde schijf vasthoudt, dient u deze altijd bij
de zijden vast te pakken. U kunt de kaart namelijk beschadigen wanneer
u de platte oppervlakken vastpakt.
Raak de contactpunten van de SD-kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
Zelfs als de aan-uitschakelaar op <2> staat, is het mogelijk dat de
lees-/schrijfindicator knippert wanneer u een geheugenkaart plaatst of
verwijdert.
Zie pagina 48 als er een geheugenkaartfout wordt weergegeven.

35
1Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijl wordt
aangegeven.
2Plaats de lens.
Plaats de lens op de camera zodat de
rode punten precies boven elkaar staan
en draai de lens in de richting van de
pijl totdat deze op zijn plaats klikt.
3
Op de lens stelt u de
focusinstellingsknop in op <
f
>.
Als deze is ingesteld op <g>, is
automatische scherpstelling niet
mogelijk.
4Verwijder de voorste lensdop.
Druk op de
lensontgrendelingsknop en draai
de lens in de richting van de pijl.
Draai de lens totdat deze niet meer
verder kan en koppel de lens los.
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
De lens verwijderen
Bij het bevestigen en verwijderen van de lens dient u ervoor te zorgen dat er
geen stof via de lensbevestiging in de camera komt.
Niet compatibel met EF-S-lenzen.

36
<2> : de camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Stand voor wanneer
u de camera niet gebruikt.
<1> : de camera werkt.
<J> : de camera en instelwiel <5>
werken. (pag. 38)
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken (9)
Hiermee activeert u de automatische scherpstelling
en het automatische belichtingsmechanisme dat de
sluitertijd en het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven op het bovenste LCD-
paneel en in de zoeker.
Het indrukken van de knop <p>
heeft hetzelfde resultaat als het half
indrukken van de ontspanknop.
Basisbewerkingen
Aan-uitschakelaar/snelkeuzewiel
Ontspanknop
Wanneer u de aan-uitschakelaar instelt op <
1/
J
> of <
2
> wordt de sensorreiniging automatisch
uitgevoerd. Tijdens het reinigen van de sensor wordt <
f
> op het LCD-scherm weergeven.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat deze ongeveer
1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer in te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop in.
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de menu-
instelling [5 Uitschakelen]. (pag. 47)
Als u de aan-uitschakelaar op <
2
> zet terwijl een opname op de
geheugenkaart wordt opgeslagen, wordt [
Opslaan...
] weergegeven en wordt de
camera uitgeschakeld nadat de afbeelding op de geheugenkaart is opgeslagen.

37
Basisbewerkingen
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <6>.
Wanneer u een knop indrukt, blijft de functie zes
seconden lang (
9
) geselecteerd. Tijdens deze
zes seconden kunt u de gewenste instelling maken
met het instelwiel <
6
>. Wanneer de functie niet
meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt,
is de camera klaar om een opname te maken.
Gebruik het instelwiel om de opnamemodus, de
AF-modus, de lichtmeetmethode, het AF-punt,
de ISO-waarde, de belichtingscompensatie
(wanneer de knop <
O
> wordt ingedrukt) of de
geheugenkaart te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
6
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het bovenste
LCD-paneel kijkt aan het instelwiel <
6
> om
de gewenste instelling te selecteren.
Op die manier kunt u de sluitertijd, het
diafragma, enz. instellen.
<6> Het hoofdinstelwiel gebruiken om te selecteren
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer een
opname wordt gemaakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus
door de ontspanknop half in te drukken.

38
Basisbewerkingen
Voordat u het instelwiel <
5
> gebruikt, moet u de aan-uitschakelaar instellen op <
J
>.
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <5>.
Wanneer u een knop indrukt, blijft de functie zes
seconden lang (
9
) geselecteerd. Tijdens deze
zes seconden kunt u de gewenste instelling maken
met het instelwiel <
5
>. Wanneer de functie niet
meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt,
is de camera klaar om een opname te maken.
Gebruik het instelwiel om de opnamemodus, de
transportmodus, de flitsbelichtingscompensatie,
het AF-punt, de ISO-waarde, de
belichtingscompensatie (wanneer de knop
<
O
> wordt ingedrukt), de witbalans of het
opnameformaat te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
5
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het bovenste
LCD-paneel kijkt aan het instelwiel <
5
> om
de gewenste instelling te selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de waarde voor de
belichtingscompensatie en het diafragma
voor handmatige belichting in te stellen.
De <9> heeft acht pijltoetsen en een
knop in het midden.
Gebruik de knop om het middelste AF-punt te selecteren,
de witbalans te corrigeren, het scherpstelkader tijdens
Live View-opnamen te selecteren, of het beeld te
verschuiven in de vergrote weergave.
<5> Het snelkeuzewiel gebruiken om te selecteren
<9> De multifunctionele knop gebruiken
U kunt stap (1) ook uitvoeren als de aan-uitschakelaar op <1> staat.

39
Basisbewerkingen
Aan de onderkant van de camera vindt u de ontspanknop, het hoofdinstelwiel
<
6
>, de knop voor AF-puntselectie <
S
>, de AE-vergrendelingsknop <
A
>,
de AF-startknop <
p
> en de knop voor flitsbelichtingsvergrendeling/multi-
spotmeting <
I
>. Deze zijn alle bedoeld voor verticaal fotograferen.
Voordat u de bedieningselementen
voor verticaal fotograferen gaat
gebruiken, moet u de aan-
uitschakelaar instellen op <1>.
Wanneer u de bedieningselementen
voor verticaal fotograferen niet
gebruikt, kunt u de schakelaar beter
op <2> zetten om onbedoeld
gebruik te voorkomen.
1Verwijder de oogschelp.
Pak beide zijden van de oogschelp
beet en schuif de dop omhoog om
deze te verwijderen.
2Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar rechts of links
totdat het AF-punt of de centrale cirkel
voor spotmeting in de zoeker scherp is.
Plaats de oogschelp terug.
Verticaal fotograferen
De scherpte van de zoeker aanpassen
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om de dioptrische aanpassingslens Eg
(afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken.

40
Basisbewerkingen
Om scherpe opnamen te krijgen, houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.
3. Druk de ontspanknop voorzichtig in met de wijsvinger van uw
rechterhand.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
6. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
De camera vasthouden
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen

41
Met de menu's kunt u diverse opties instellen, zoals de Picture Style, datum/tijd,
persoonlijke voorkeuzen, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gebruikt u de
knop <
M
> aan de achterkant van de camera en de instelwielen <
6
> en <
5
>.
Menugebruik
Pictogram Kleur Categorie Omschrijving
1/2Rood Opnamemenu Items m.b.t. het maken van
opnames
3/4Blauw Weergavemenu's Items m.b.t. het weergeven van
opnames
5/6/7Geel Instellingenmenu's Functie-instellingen van de camera
8Oranje Persoonlijke voorkeuze-instellingen van de camera
9Groen
Vaak gebruikte menu-items en persoonlijke voorkeuze-instellingen opslaan
<5> Snelkeuzewiel
Ta b b l ad
Menu-items Menu-instellingen
1 Opname 1
4 Weergave 2
8
Persoonlijke voorkeuzen
<M>-knop
<6>
Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
7 Instellingen 3
9 My Menu
<0>-knop
6 Instellingen 2
5 Instellingen 1
2 Opname 2
3 Weergave 1

42
Menugebruik
1Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2Selecteer een tabblad.
Draai aan het instelwiel <6> om
een tabblad te selecteren.
3Selecteer een menu-item.
Draai aan het instelwiel <5> om het
menu-item te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
5Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar de opnamemodus.
Procedure voor menu-instelling
U kunt ook <9> gebruiken om tabbladen en menu-items te selecteren.
(Werkt alleen met items in de hoofdmenu’s.)

43
Menugebruik
1 Opname 1 (rood) pagina
2 Opname 2 (rood)
3 Weergave 1 (blauw)
Menu-instellingen
Witbalans Q / W / E / R / Y / U / I / O (1 - 5) /
P (2500 - 10000) / PC-1 - 5 63
Handm. WB reg. Handmatige registratie van witbalansgegevens 64
WB SHIFT/BKT
Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie, elk 9 niveaus
WB-BKT: B/A- en M/G-correctie, stappen van
1 niveau, ±3 niveaus
70
71
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 72
Beeldstijl Standaard / Portret / Landschap / Neutraal /
Natuurlijk / Monochroom / Gebruiker 1, 2, 3
57-62
JPEG kwaliteit Compressieverhouding voor 3, 4, 5, 655
Beeld formaat
3 / 4 / 5 / 6 / 1 / 1+3 / 1+4 /
1+5 / 1+6 / 9 / 9+3 / 9+4 /
9+5 / 9+6
52
Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 129
Pieptoon Aan / Uit -
Foto z. card Aan / Uit 33
Stofwisdata
Gegevens over stofverzameling verkrijgen om
stofvlekken te verwijderen met de
meegeleverde software
133
Beveilig beelden Opname beveiligen tegen wissen 123
Roteren Verticale opname roteren 121
Wis beelden Opnamen wissen 128
Print opties Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF) 147
Opdracht verplaatsen Opnamen selecteren die moeten worden
overgezet naar een computer 154
Beeldkopie Opnamen kopiëren tussen geheugenkaarten 125
Externe media backup
Wordt weergegeven wanneer er gebruik wordt
gemaakt van externe media via WFT-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar)
-
(→pag. 45 )

44
Menugebruik
4 Weergave 2 (blauw) Pagina
5 Instellingen 1 (geel)
6 Instellingen 2 (geel)
Overbel. waarsch. Uitschakelen / Inschakelen 118
AF punt weerg. Uitschakelen / Inschakelen 118
Histogram Helderheid / RGB 118
Schermvergroting Vergroot vanuit beeldcentrum / Vergroot vanuit
gesel. AF punt 120
spring m/61 beeld / 10 beelden / 100 bldn / Scherm /
Datum / Folder 119
Uitschakelen 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. /
30 min. / Uit 47
Opn. functie+media/
folder sel.
[Opn.functie] Standaard / Auto media wissel /
Apart opslaan / Opsl. nr meerdere
[Opn./weerg.] f / g / u
[Folder] Een map maken en selecteren
74
73
75
Bestandnr. Continu/Auto reset/M-reset 79
Bestndsnaam inst. Bestandsnaam (unieke instelling) /
User setting 1 / User setting 2 77
Beeld omkeren Aan zD / Aan D / Uit 130
Formatteren Hiermee kunt u gegevens op de kaart
initialiseren en wissen 47
LCD helderheid Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 129
Datum/Tijd Stel de datum (jaar, maand, dag) en tijd
(uur, min., sec.) in 46
Taal
18 talen beschikbaar (Engels, Duits, Frans,
Nederlands, Deens, Portugees, Fins, Italiaans,
Noors, Zweeds, Spaans, Grieks, Russisch,
Pools, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel
Chinees, Koreaans en Japans)
46
Videosysteem NTSC / PAL 122
Accu info. Gedetailleerde informatie over de batterij 187
Live view functie inst.
[
Live view opname.
] Uitschakelen / Inschakelen
[Rasterweergave] Uit / Aan
110
114
Externe Speedlite
besturing
Flits functie instellingen / Flitser C.Fn
instellingen / Wis alle SpeedliteC.Fn's 106

45
Menugebruik
7 Instellingen 3 (geel) Pagina
8 Persoonlijke voorkeuzen (oranje)
9 My Menu (groen)
Opslaan/laden inst. op media
Opslaan / Laden 182
Opslaan/toepassen
basis inst. Registreer / Toepassen 184
Wis alle camera-instellingen
De camera wordt ingesteld op de standaardinstellingen
49
Sensorreiniging Auto. reiniging / Reinig nu / Reinig handmatig 131
Firmware versie Voor het bijwerken van de firmware -
WFT instellingen Wordt weergegeven wanneer WFT-E2 is
bevestigd (afzonderlijk verkrijgbaar) -
C.FnI: Belichting
Hiermee past u de camera aan uw persoonlijke
voorkeuren aan
158
C.FnII:
Beeld/Flitsbelichting/
Weergave
163
C.FnIII:
Auto focus/Drive 166
C.FnIV:
Bediening/Overig 173
Wis persoonlijke
voorkeuze (C.Fn) Wist alle persoonlijke voorkeuze-instellingen 156
C.Fn instellingen
Registreren/toepassen
Persoonlijke voorkeuze-instellingen worden
opgeslagen en toegepast op de camera 179
My Menu instellingen Hier kunt u vaak gebruikte menu-items en
persoonlijke voorkeuze-instellingen opslaan 181
Wat er met [2 Beeld formaat] wordt weergegeven, is afhankelijk van
de instelling [Opn.functie] onder [5 Opn. functie+media/folder sel.].
Als [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan], dient u de
beeldgrootte voor de betreffende geheugenkaart te selecteren. (1+
JPEG en 9+JPEG kunnen niet worden weergegeven.)
Ook als er een menu wordt weergegeven, kunt u direct teruggaan naar
de opnamemodus door de ontspanknop half in te drukken.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
U kunt veelgebruikte menu-items opslaan onder My Menu
<9>
. (pag. 181)

46
1Selecteer [Taal].
Selecteer op het tabblad [6] het item
[Taal] (het derde item van boven) en
druk vervolgens op <0>.
2Stel de gewenste taal in.
Draai aan het instelwiel <5 om de
taal te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
XDe taal wordt gewijzigd.
Controleer of de datum en tijd correct zijn ingesteld op de camera.
Stel indien nodig de juiste datum en tijd in.
1Selecteer [Datum/Tijd].
Selecteer [
Datum/Tijd
] op het tabblad
[
6
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de datum, tijd en datumnotatie in.
Draai aan het instelwiel <5> om het
cijfer te selecteren.
Druk op <
0
> zodat wordt weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
instelling te selecteren en druk vervolgens op
<
0
>. (Hiermee gaat u terug naar .)
3Sluit het menu af.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
XDe datum/tijd wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
Voordat u begint
3 De interfacetaal instellen
3 De datum en tijd instellen
Het is belangrijk om de juiste datum en tijd in te stellen, omdat deze samen
met elke opname worden vastgelegd.

47
Voordat u begint
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze een bepaalde tijd niet is gebruikt.
U kunt de tijdsduur voor automatisch uitschakelen wijzigen.
Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze
functie op [
Uit
]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer
inschakelen door op de ontspanknop of een andere knop te drukken.
1Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Uitschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
2Stel de gewenste tijd in.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het item
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Als de geheugenkaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een
andere camera of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen
en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde opnamen worden
verwijderd dus controleer of er geen opnamen op de kaart staan die u
wilt bewaren. Zet de opnamen indien nodig over naar een computer of
een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1Selecteer [Formatteren].
Selecteer [Formatteren] op het
tabblad [5] en druk vervolgens
op <0>.
3
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen
3 De geheugenkaart formatteren
Zelfs wanneer [
Uit
] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na 30 minuten uitgeschakeld
om stroom te besparen. Ook wordt, bij het maken van Live View-opnamen, het Live View-scherm
na 30 minuten automatisch uitgeschakeld. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)

48
Voordat u begint
2Selecteer de geheugenkaart.
[f] is de CF-kaart en [g] is de SD-
kaart.
Draai aan het instelwiel <5> om de
kaart te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3Selecteer [OK].
Wanneer [g] is geselecteerd, is low-
level-formattering mogelijk. (pag. 49)
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
XDe geheugenkaart wordt
geformatteerd.
XWanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of gewist, verandert
alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke gegevens worden niet
volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u de kaart verkoopt of
weggooit.
Als u de kaart weggooit, dient u deze fysiek onbruikbaar te maken om te
voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen
komen.
Als er een geheugenkaartfout op het LCD-scherm wordt weergegeven,
verwijdert u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart
als het probleem aanhoudt. Als alternatief kunt u proberen alle opnamen
op de kaart over te brengen naar een computer en de kaart vervolgens te
formatteren. De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.

49
Voordat u begint
Snel formatteren
Wanneer [g] SD-kaart is geselecteerd, is low-level-formattering
mogelijk. Als de schrijfsnelheid naar de SD-kaart lager is dan normaal
of als u de gegevens op de SD-kaart volledig wilt wissen, schakelt u het
selectievakje voor [Low level format] in en formatteert u de kaart.
Druk op de knop <L>.
Druk in stap 3 op de vorige pagina op
de knop <L>.
XHet selectievakje voor [Low level
format] wordt ingeschakeld <X>.
Wanneer <
X
> wordt weergegeven, selecteert
u [
OK
] om de low-level-formattering te starten.
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet op de standaardinstellingen.
1
Selecteer [
Wis alle camera-instellingen
].
Selecteer op het tabblad <7> de
optie [Wis alle camera-instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
2Selecteer [OK].
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X
De standaardinstellingen van de
camera vindt u op de volgende pagina.
3 De standaardinstellingen herstellen
Aangezien bij het low-level-formatteringsproces alle sectoren op de SD-
kaart die opname-informatie kunnen bevatten, worden gewist, duurt het
formatteren wat langer dan het normale formatteringsproces.
U kunt de low-level-formattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
SD-kaart gewoon gebruiken.

51
2
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden de instellingen voor het maken
van digitale opnamen beschreven: opnamekwaliteit,
ISO-waarde, Picture Styles, witbalans en kleurruimte.
Wanneer de camera gereed is om opnamen te maken, kunt u op
de knop <B> drukken om de opname-instellingen weer te
geven. (pag. 186)

52
U kunt de beeldgrootte (vastgelegde pixels), het afbeeldingstype
(JPEG, RAW, sRAW) en de JPEG-kwaliteit (compressie) instellen.
Met
3
/
4
/
5
/
6
wordt het beeld als JPEG opgenomen. In de modi
1
/
9
moet de
opname worden bewerkt met de meegeleverde software.
9
is een kleine RAW-opname
die een kwart (ca. 5,2 megapixels) van het formaat van een normale RAW-opname inneemt.
RAW-/sRAW- en JPEG-afbeeldingen kunnen tegelijkertijd op de geheugenkaart worden opgenomen.
1Druk op de knop <B>. (9)
Druk één of twee keer op de knop <
B
>.
om de kaart en beeldgrootte weer te geven
op het LCD-paneel aan de achterzijde.
2Selecteer de beeldgrootte.
Draai aan het instelwiel <5> om de
beeldgrootte te selecteren.
Als
1
of
9
en
3
/
4
/
5
/
6
tegelijkertijd worden weergegeven,
worden er tegelijkertijd een RAW- of
sRAW-opname en een JPEG-
afbeelding op de kaart opgeslagen.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
kaart te selecteren waarop opnamen
worden opgeslagen of waarvan opnamen
worden weergegeven. (pag. 73)
De opnamekwaliteit instellen
De beeldgrootte selecteren
Beeldgrootte/kaart z WB
Overzicht beeldgrootte
Beeld formaat Pixels
Afdrukgrootte
3(Groot)
JPEG
Circa 21,0 megapixels (5616x3744) A2 of groter
4
(Middelgroot 1)
Circa 16,6 megapixels (4992x3328)
Ongeveer A2
5
(Middelgroot 2)
Circa 11,0 megapixels (4080x2720)
Ongeveer A3
6(Klein) Circa 5,2 megapixels (2784x1856)
Ongeveer A4
1(RAW) Circa 21,0 megapixels (5616x3744) A2 of groter
9(Klein RAW) Circa 5,2 megapixels (2784x1856)
Ongeveer A4

53
De opnamekwaliteit instellen
Het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks gelden voor een CF-kaart van 2 GB
en zijn gebaseerd op de testnormen van Canon. Getallen tussen haakjes hebben betrekking op een
CF-kaart van 2 GB van het type ultra-DMA (UDMA) en zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
De bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks bij continu-opnamen
zijn gebaseerd op de testnormen van Canon (JPEG-kwaliteit: 8, ISO 100, Picture Style: Standaard).
Controleer het aantal mogelijke opnamen in de zoeker of op het LCD-paneel aan de bovenzijde.
De bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale
opnamereeks bij continu-opnamen zijn afhankelijk van het onderwerp,
het merk geheugenkaart, de ISO-waarde, Picture Style enz.
Bij zwart-witopnamen is de bestandsgrootte kleiner, waardoor het aantal
mogelijke opnamen groter is.
Bestandsgrootte en geheugenkaartcapaciteit
Beeld
formaat
Bestandsgrootte
(circa MB/opname)
Maximumaantal
opnamen (circa)
Maximale opnamereeks (circa)
o
Hoge snelheid
p
Lage snelheid
36,4 290 56 (63) 83 (180)
45,2 350 73 (96) 140 (370)
53,9 470 110 (160) 300 (500)
62,2 840 160 (470) 890 (890)
125,0 75 12 (12) 14 (16)
1+325,0 + 6,4 54 10 (10) 10 (10)
1+425,0 + 5,2 57 10 (10) 10 (10)
1+525,0 + 3,9 60 12 (12) 12 (12)
1+625,0 + 2,2 64 12 (12) 12 (12)
914,5 130 18 (18) 24 (28)
9+314,5 + 6,4 82 12 (12) 14 (16)
9+414,5 + 5,2 90 12 (12) 14 (16)
9+514,5 + 3,9 97 12 (12) 18 (18)
9+614,5 + 2,2 100 18 (20) 20 (24)
U kunt ook het menu [
2
Beeld formaat
] gebruiken om de beeldgrootte in te stellen.
Bij gelijktijdige opslag van opnamen worden de RAW- of sRAW-opname en de
JPEG-afbeelding met hetzelfde bestandsnummer in dezelfde map opgeslagen.
Als in het menu [
5
Opn. functie+media/folder sel.
] de optie
[
Opn.functie
] is ingesteld op [
Apart opslaan
], kunt u de beeldgrootte voor
de desbetreffende kaart instellen (behalve bij
1
+JPEG en
9
+JPEG).
Overeenkomstig de geselecteerde beeldgrootte wordt het pictogram
<p> of <1> rechts in de zoeker weergegeven. Als 9 is
geselecteerd, wordt <1> weergegeven.

54
De opnamekwaliteit instellen
De RAW-opname is de gegevensuitvoer van het beeld dat door de beeldsensor
is vastgelegd, geconverteerd naar digitale gegevens die vervolgens
ongewijzigd op de geheugenkaart worden opgeslagen. Na overbrenging naar
een computer kan de RAW-opname met de (meegeleverde) software worden
bewerkt. Op basis van de RAW-afbeelding kan de software de aangepaste
opname in het gewenste bestandstype omzetten, bijvoorbeeld JPEG of TIFF.
Dit is een kleine RAW-opname die een kwart (circa 5,2 megapixels) van het formaat van
een normale RAW-opname inneemt. Net als RAW-opnamen kunnen sRAW-opnamen
worden omgezet en aangepast met de meegeleverde software. Dit afbeeldingstype is
handig wanneer u niet de hoge resolutie van een normale RAW-opname nodig hebt.
De maximale opnamereeks die op de vorige pagina is
vermeld, geeft aan hoeveel continu-opnamen kunnen
worden gemaakt met een geformatteerde CF-kaart van
2 GB (gebaseerd op de testnormen van Canon).
De maximale opnamereeks is in werkelijkheid afhankelijk van het
onderwerp, het merk van de geheugenkaart, de opnamekwaliteit
(beeldgrootte en JPEG-kwaliteit), de ISO-waarde, de transportmodus, de
Picture Style, persoonlijke voorkeuzen, enz. De weergegeven maximale
opnamereeks is slechts een geschat aantal. In de zoeker wordt de maximale
opnamereeks bij benadering aangegeven aan de rechterkant.
RAW
sRAW
Maximale opnamereeks bij continu-opnamen
Als C.Fn II -2 [Hi ISO ruisreductie] is ingesteld op [1: Aan], is de
maximale opnamereeks aanzienlijk kleiner. (pag. 163)
Als C.Fn I -8 [
Veiligheidsshift
] is ingesteld op [
2: Inschakelen (ISO snelheid)
],
wordt de maximale opnamereeks die in de zoeker wordt weergegeven, kleiner. (pag. 160)
De maximale opnamereeks wordt altijd weergegeven, zelfs als er geen geheugenkaart in de camera is
geplaatst. Controleer of er een geheugenkaart in de camera is geplaatst voordat u een opname maakt.
De maximale opnamereeks voor <
o
> wordt altijd weergegeven, ongeacht
de transportmodus.

55
De opnamekwaliteit instellen
De opnamekwaliteit (compressie) kan voor elke beeldgrootte
(3/4/5/6) worden ingesteld.
1 Selecteer [JPEG kwaliteit].
Selecteer op het tabblad [2] de optie
[JPEG kwaliteit] en druk vervolgens
op <0>.
2 Selecteer de beeldgrootte.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste beeldgrootte te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3Stel de gewenste kwaliteit
(compressie) in.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de instelling
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Een hoger cijfer zorgt voor een hogere
kwaliteit (en minder compressie).
Voor 6 - 10 wordt <i> weergegeven.
Voor 1 - 5 wordt <o> weergegeven.
3 De JPEG-kwaliteit (compressie) instellen
Als in de zoeker "
99
" wordt weergegeven voor de maximale opnamereeks,
betekent dit dat de maximale opnamereeks 99 foto's of meer bedraagt. Als 98 of
lager wordt weergegeven, bedraagt de maximale opnamereeks 98 foto's of
minder. Als u stopt met het maken van continu-opnamen, neemt de maximale
opnamereeks toe. Nadat alle opnamen naar de geheugenkaart zijn
weggeschreven, is de maximale opnamereeks weer zoals vermeld op pagina 53.
Bij een hogere opnamekwaliteit wordt het aantal mogelijke opnamen kleiner.
Bij een lagere opnamekwaliteit wordt het aantal mogelijke opnamen juist groter.

56
De ISO-waarde is een numerieke indicatie van de lichtgevoeligheid.
Een hogere ISO-waarde betekent een hogere lichtgevoeligheid.
Een hoge ISO-waarde is geschikt voor slechte lichtomstandigheden
en bewegende onderwerpen. De opname kan er echter wel korreliger
uitzien. Een lage ISO-waarde geeft een fijnere afbeelding, maar deze
is niet geschikt voor slechte lichtomstandigheden en actiefoto's.
De ISO-waarde kan op de camera worden ingesteld van ISO 100 tot
1600, met tussenstappen van 1/3 stop.
1Druk op de knop <Z>. (9)
XDe huidige ISO-waarde wordt
weergegeven op het LCD-paneel aan
de bovenzijde en in de zoeker.
2Stel de ISO-waarde in.
Draai aan het instelwiel <6/5> om
de ISO-waarde in te stellen.
Z: De ISO-waarde instellen
Als er een hoge ISO-waarde wordt gebruikt of als er wordt gefotografeerd
bij hoge temperaturen, kunnen de opnamen er korreliger uitzien.
Hoge temperaturen, hoge ISO-waarden of lange belichtingstijden
kunnen afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Als C.Fn II -3 [Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen],
kunnen ISO-waarden van 200 t/m 1600 worden ingesteld. (pag. 164)
Met C.Fn I: -3 [Instellen ISO snelheidsrange] kan het bereik voor ISO-
waarden worden uitgebreid naar ISO 50 (L) t/m 3200 (H). (pag. 158)

57
Door een Picture Style te selecteren, kunt u de gewenste opname-effecten
verkrijgen die passen bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp.
1Druk op de knop <A>.
Wanneer de camera gereed is om
opnamen te maken, drukt u op de
knop <A>.
XHet scherm verschijnt waarin de
Picture Style kan worden gekozen.
2Selecteer een Picture Style.
Draai aan het instelwiel <5> om een
Picture Style te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
XDe Picture Style wordt geactiveerd en
de camera is gereed om opnamen te
maken.
Standaard
Het beeld ziet er levendig en scherp uit.
Portret
Voor mooie huidskleurtinten. Het beeld ziet er redelijk scherp uit.
Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe beelden.
Neutraal
Voor natuurlijke kleuren en ingetogen beelden. Bij deze Picture Style wordt
ervan uitgegaan dat u de opnamen nog gaat bewerken op een computer.
Natuurlijk
De foto is mat en ingetogen. Wanneer het onderwerp wordt vastgelegd
bij een kleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch
aangepast aan de kleur van het onderwerp. Bij deze Picture Style wordt
ervan uitgegaan dat u de opnamen nog gaat bewerken op een computer.
A
Een Picture Style selecteren
Picture Style-effecten
U kunt ook het menu [
1
Beeldstijl
] gebruiken om de Picture Style te selecteren.

58
A Een Picture Style selecteren
Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
Gebruiker 1-3
U kunt een basis-Picture Style selecteren, zoals [Portret] of
[Landschap], de parameters daarvan naar wens aanpassen en de
stijl vervolgens vastleggen onder [Gebruiker 1] tot en met
[Gebruiker 3]. Een niet-aangepaste Picture Style onder Gebruiker 1,
2 of 3 heeft dezelfde instellingen als de Picture Style Standaard.
De symbolen rechtsboven in het scherm waarin de Picture Style kan
worden gekozen, hebben betrekking op parameters zoals [Scherpte]
en [Contrast]. De cijfers duiden op de instellingen van de parameters
voor iedere Picture Style, zoals [Scherpte] en [Contrast].
Symbolen
De symbolen
Voor natuurlijk uitziende zwart-witopnamen stelt u een geschikte
witbalans in.
Bij JPEG
3
/
4
/
5
/
6
-opnamen kan de kleur niet achteraf aan de
zwart-witopname worden toegevoegd. Gebruik deze Picture Style niet
als u JPEG-afbeeldingen in kleur wilt. Wanneer [
Monochroom
] is
geselecteerd, verschijnt <
0
> op het LCD-paneel aan de achterkant.
gScherpte
hContrast
iVerzadiging
jKleurtoon
kFiltereffect (monochroom)
lToningeffect (monochroom)

59
U kunt de Picture Style naar wens aanpassen door de individuele
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Zie de
volgende pagina voor het aanpassen van [Monochroom].
1Druk op de knop <A>.
2Selecteer een Picture Style.
Draai aan het instelwiel <5> om een
Picture Style te selecteren en druk
vervolgens op de knop <B>.
3Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameter op te slaan.
Het keuzescherm voor Picture Styles
verschijnt weer.
XInstellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
Parameterinstellingen en -effecten
A
De Picture Style aanpassen
g Scherpte [0] :
minder scherpe contouren
[+7] : scherpe contouren
h Contrast [-4] : laag contrast [+4] : hoog contrast
i Verzadiging [-4] : lage verzadiging [+4] : hoge verzadiging
j Kleurtoon [-4] :
roodachtige huidskleur
[+4] :
geelachtige huidskleur

60
A De Picture Style aanpassen
Voor Monochroom kunt u [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen,
evenals [Scherpte] en [Contrast].
[Filtereffect]
U kunt op een zwart-witfoto witte wolken
of groene bomen meer laten afsteken
door een filtereffect toe te passen.
[Toningeffect]
Door een toningeffect toe te passen kunt
u een zwart-witfoto in de desbetreffende
kleur maken. Hierdoor kan de opname er
indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren: [
N:Geen
]
[
S:Sepia
] [
B:Blauw
] [
P:Paars
] [
G:Groen
].
Monochroom aanpassen
Door [Stand.inst.] te selecteren in stap 3, kunt u de
standaardparameters van de respectieve Picture Style herstellen.
Om opnamen te maken met de gewijzigde Picture Style, volgt u stap 2 op de
voorgaande pagina om de Picture Style te selecteren en opnamen te maken.
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien er
scherper en helderder uit.
G: Groen Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Als u de instelling voor [Contrast] verschuift naar de pluskant, wordt het
filtereffect duidelijker.

61
U kunt een basis-Picture Style selecteren, zoals [
Portret
] of [
Landschap
], de
parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens vastleggen onder
[
Gebruiker 1
], [
Gebruiker 2
] of [
Gebruiker 3
]. U kunt Picture Styles maken
met andere parameters voor bijvoorbeeld scherpte en contrast. U kunt ook een
Picture Style selecteren die reeds door de meegeleverde software is ingesteld.
1Druk op de knop <A>.
2Selecteer [Gebruiker].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Gebruiker *] te selecteren en druk
op de knop <B>.
3Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4Selecteer de basis-Picture Style.
Draai aan het instelwiel <5> om de
basis-Picture Style te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Als u met de meegeleverde software
al een Picture Style hebt ingesteld,
selecteert u deze hier.
5Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
A
De Picture Style vastleggen

62
A De Picture Style vastleggen
6Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe Picture Style vast te leggen.
Het scherm waarin de Picture Style
kan worden gekozen, verschijnt weer.
XDe basis-Picture Style wordt rechts
van [Gebruiker *] weergegeven.
XDe naam van de Picture Style met
gewijzigde instellingen (afwijkend van
de standaardinstellingen) die is
vastgelegd onder [Gebruiker *] wordt
blauw weergegeven.
Als er al een Picture Style is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameters van de vastgelegde Picture Style ongedaan gemaakt wanneer u
de basis-Picture Style in stap 4 wijzigt.
Om opnamen te maken met de vastgelegde Picture Style, volgt u stap 2
voor selectie van [Gebruiker *] op de vorige pagina.

64
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron handmatig
de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren. Er kunnen
maximaal vijf handmatige witbalansen op de camera worden opgeslagen. U kunt
aan de vastgelegde handmatige witbalans ook een naam (opmerking) toekennen.
Er zijn twee manieren om de gegevens voor de handmatige witbalans vast
te leggen. U kunt ofwel een opname maken en deze vastleggen, ofwel een
opname gebruiken die reeds op de geheugenkaart is opgeslagen.
[Beeld opnemen en registreren]
1Selecteer [Handm. WB reg.].
Selecteer op het tabblad [1] de optie
[Handm. WB reg.] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de handmatige
witbalans die u wilt vastleggen.
Druk op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om 1 t/m 5
te selecteren voor <
O*
> en druk
vervolgens op <
0
>. De gegevens van de
handmatige witbalans worden vastgelegd
onder het geselecteerde nummer.
3Selecteer [Beeld opnemen en
registreren].
Draai aan het instelwiel <
5
> om
[
Beeld opnemen en registreren
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
XHet LCD-scherm wordt uitgeschakeld
en het geselecteerde nummer [ * ]
knippert op het LCD-paneel aan de
achterzijde.
O Handmatige witbalans
3 Handmatige witbalans vastleggen

65
O Handmatige witbalans
4Fotografeer een effen wit object.
Het witte object moet de centrale
cirkel voor spotmeting vullen.
Stel de focusinstellingsknop op de
lens in op <g> en stel vervolgens
handmatig scherp. (pag. 86)
Zorg er bij het fotograferen van het witte
object voor dat er een standaardbelichting
(grijs) wordt verkregen. Onder- of
overbelichting kan een onjuiste
witbalansinstelling tot gevolg hebben.
XDe handmatige witbalans wordt op de
camera vastgelegd. Wanneer het
vastleggen is voltooid, wordt er een
bericht weergeven op het scherm.
Zie "De handmatige witbalans
selecteren en gebruiken om opnamen
te maken" als u de handmatige
witbalans wilt gebruiken (pag. 67).
Een handmatige witbalans kan ook als volgt worden vastgelegd:
1. Druk op de knop <B> en draai aan het instelwiel <5> om <O>
te selecteren. (pag. 63)
2. Draai aan het instelwiel <6> om het nummer te selecteren
waaronder de handmatige witbalans moet worden vastgelegd.
3. Druk op de knop <A>.
→ [ * ] knippert op het LCD-paneel aan de achterzijde.
4. Volg stap 4 hierboven om een effen wit object te fotograferen.
→
De handmatige witbalans wordt vastgelegd onder het geselecteerde
nummer en een voltooiingsbericht wordt weergegeven op het scherm.
Wanneer er een opname wordt gemaakt, wordt de vastgelegde handmatige witbalans
toegepast. (Bij deze methode om de witbalans vast te leggen is de stap "De handmatige
witbalans selecteren en gebruiken om opnamen te maken" op pagina 67 niet vereist.)
Als [
Juiste WB kan niet verkregen worden met gesel. Beeld
] wordt
weergegeven in stap 4, ga dan terug naar stap 1 en probeer het opnieuw.
De gemaakte opname wordt niet op de geheugenkaart opgeslagen.

66
O Handmatige witbalans
[Registreer beeld op kaart]
Volg eerst stap 4 onder
[Beeld opnemen en registreren] om een
opname te maken van een effen wit object. Deze opname wordt
opgeslagen op de geheugenkaart en kan vervolgens worden gebruikt
voor het vastleggen van een handmatige witbalans.
De procedure tot
en met stap 2 is hetzelfde als voor [
Beeld opnemen en registreren
].
1Selecteer [Handm. WB reg.].
2
Selecteer het nummer van de handmatige
witbalans die u wilt vastleggen.
3
Selecteer [
Registreer beeld op kaart
].
Draai aan het instelwiel <
5
> om
[
Registreer beeld op kaart
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
De opnamen die op de geheugenkaart
zijn opgeslagen, worden weergegeven.
4
Selecteer de opname die moet worden gebruikt
voor het vastleggen van de handmatige witbalans.
U kunt ook een index van vier of negen opnamen
weergeven door op de knop <
y
> te drukken.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de afbeelding te
selecteren die wordt gebruikt voor het vastleggen van de
handmatige witbalans en druk vervolgens op <
0
>.
5Selecteer [OK].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
De gegevens van de handmatige witbalans worden
vastgelegd en er wordt een melding weergegeven.
Druk op <
0
> om terug te keren naar stap 3.
Zie "De handmatige witbalans selecteren
en gebruiken om opnamen te maken" als
u de vastgelegde handmatige witbalans
wilt gebruiken (pag. 67).

67
O Handmatige witbalans
U kunt opnamen maken met de handmatige witbalans.
1Selecteer het nummer waaronder
u de handmatige witbalans hebt
vastgelegd.
Selecteer in het scherm waarin de
handmatige witbalans wordt vastgelegd
het desbetreffende nummer.
2Selecteer [Stel in als witbal.].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Stel in als witbal.] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
XDe witbalans wordt ingesteld op de
vastgelegde <O*>.
3Maak de opname.
XDe opname wordt nu gemaakt met de
geselecteerde <O*>-instelling.
U kunt een naam (opmerking) toekennen aan maximaal vijf handmatige witbalansen die met [
Beeld
opnemen en registreren
] of [
Registreer beeld op kaart
] zijn vastgelegd.
1Selecteer het nummer van de
handmatige witbalans
Selecteer in het scherm waarin de
handmatige witbalans wordt vastgelegd
het nummer van de handmatige witbalans
waaraan u een naam wilt toekennen.
3
De handmatige witbalans selecteren en gebruiken om opnamen te maken
Opgeslagen opnamen
3 De handmatige witbalans een naam geven
U kunt ook het nummer van de handmatige witbalans selecteren terwijl u naar het LCD-paneel aan de
achterzijde kijkt. Druk op de knop <
B
> en draai aan het instelwiel <
5
> om <
O
> te selecteren.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het nummer van de vastgelegde handmatige witbalans te selecteren.

68
O Handmatige witbalans
2Selecteer [Opmerking bewerken].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Opmerking bewerken] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3Voer een willekeurige naam in.
Wanneer u op de knop <H> drukt,
wordt het tekstpalet met een
kleurkader gemarkeerd en kan er
tekst worden ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5> of <9>
om het vakje te verplaatsen en
selecteer het gewenste teken. Druk
vervolgens op <0> om het in te
voeren. U kunt maximaal 20 tekens
invoeren.
Om de naam te wijzigen, dient u eerst
de onnodige tekens te verwijderen.
Gebruik het instelwiel <5> of <9>
om de cursor rechts van het teken te
plaatsen dat u wilt verwijderen. Druk
vervolgens op de knop <L> om één
teken te wissen.
Druk na het invoeren van de naam op
de knop <M>.
XDe naam wordt opgeslagen en het
scherm gaat terug naar stap 2. De
ingevoerde naam wordt weergegeven
onder <O>.
Het kan handig zijn om een naam in te voeren die refereert aan de plaats of
het soort lichtbron voor de witbalans.

69
U kunt de kleurtemperatuur van de witbalans numeriek instellen.
1Druk op de knop <B>. (9)
Druk één of twee keer op de knop
<B> om de witbalans
rechtsboven in het LCD-paneel aan
de achterzijde weer te geven.
2Selecteer <P>.
Draai aan het instelwiel <5> om
<P> te selecteren.
3Stel de gewenste waarde in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
kleurtemperatuur in te stellen.
U kunt deze instellen op een waarde
tussen 2500 K en 10.000 K met
tussenstappen van 100 K.
De kleurtemperatuur instellen
WB z Kaart/beeldgrootte
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
indien nodig ook de witbalanscorrectie (magenta of groen) instellen.
Als u <P> wilt instellen op de waarde die is gemeten met een in de
handel verkrijgbare kleurtemperatuurmeter, dient u proefopnamen te
maken en de instelling aan te passen om de verschillen tussen de
meting van de kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te
compenseren.
U kunt ook het menu [1 Witbalans] gebruiken om de witbalans in
te stellen.

70
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie-
of kleurcompensatiefilters, zullen deze functie waarderen.
1Selecteer [WB SHIFT/BKT].
Selecteer op het tabblad [1] de optie
[WB SHIFT/BKT] en druk vervolgens
op <0>.
2Selecteer een witbalanscorrectie.
Gebruik <
9
> om het symbool " " naar
de gewenste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A is amber, M is
magenta en G is groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt
gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder "SHIFT" de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u de witbalanscorrectie wilt annuleren,
verplaatst u het symbool " " naar het
midden, zodat de "
SHIFT
" "
0, 0
" is.
Druk op <0> om af te sluiten en
terug te keren naar het menu.
3 Witbalanscorrectie
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel aan de achterzijde.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)

71
3 Witbalanscorrectie
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie beelden met een verschillende
kleurtoon op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur
van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen.
Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd (WB-BKT).
Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ± 3 hele stappen.
Stel het aantal reeksopnamen met
automatische witbalans in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <
5
> draait, verandert de markering
" " op het scherm in " " (3 punten). Als u het
instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/amber
(B/A) ingesteld, en als u het wiel naar links draait
magenta/groen (M/G).
X
Aan de rechterkant van het scherm wordt met "
BKT
"
de richting van de reeksopnamen aangegeven en
tevens wordt het aantal reeksopnamen weergegeven.
Druk op <
0
> om af te sluiten en terug te
keren naar het menu.
U kunt de reeksopnamen annuleren door "
BKT
"
in te stellen op "±
0
" (" " wordt " " (1 punt)).
Opnamereeks
Correcte witbalans, meer blauw (B) en meer amber (A). Of correcte
witbalans, meer magenta (M) en meer groen (G).
Automatische reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale opnamereeks voor continu-
opnamen lager en neemt het aantal mogelijke opnamen eveneens af tot een derde van het
normale aantal. Ook knippert het witbalanspictogram op het LCD-paneel aan de achterzijde.
U kunt ook witbalanscorrectie en AEB-opnamen samen met reeksopnamen met
automatische witbalans instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen
met automatische witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
"BKT" staat voor reeksopnamen (bracketing).

72
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale afbeeldingen wordt sRGB
aanbevolen.
1Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze instelling wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk
en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis hebt van
beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), kunt u deze instelling beter niet gebruiken.
Aangezien u geen heldere afbeeldingen krijgt op sRGB-computers
en -printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software vereist.
3 De kleurruimte instellen
Adobe RGB
Als de opname is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het eerste
teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken "_".
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven
in de Software-instructies (PDF) op de cd-rom.

73
In deze instructiehandleiding wordt ervan uitgegaan dat er een
CF-kaart of SD-kaart in de camera is geplaatst. Wanneer externe
media worden gebruikt via de Wireless File Transmitter WFT-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar), wordt het pictogram <
u
> voor het
derde opnamemedia weergegeven. Deze kan op dezelfde manier
worden geselecteerd als de CF-kaart <
f
> en SD-kaart <
g
>.
Als er alleen een CF-kaart <
f
> of SD-kaart <
g
> in de camera is geplaatst, wordt
de geheugenkaart voor het opslaan van de opnamen automatisch geselecteerd.
Als er echter zowel een CF-kaart als een SD-kaart in de camera zijn geplaatst,
kunt u als volgt kiezen op welke kaart de opnamen worden opgeslagen:
1Druk op de knop <B>. (9)
Druk één of twee keer op de knop
<B> om de geheugenkaart en
beeldgrootte links op het LCD-paneel
aan de achterzijde weer te geven.
2Selecteer de geheugenkaart.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
geheugenkaart te selecteren waarop de
opnamen moeten worden opgeslagen.
A: Opslaan op de CF-kaart
S: Opslaan op de SD-kaart
Draai aan het instelwiel <5> om de
beeldgrootte te selecteren. (pag. 52)
De media, map en opslagmethode selecteren
Een geheugenkaart selecteren
Kaart/beeldgrootte z WB
Als de opslagmethode (pag. 74) is ingesteld op [
Apart Opslaan
] [
Opsl. nr
meerdere
] wordt de opname opgeslagen op zowel de CF-kaart als de SD-kaart.
De selectie bepaalt vervolgens vanaf welke kaart de opnamen worden weergegeven.
U kunt in het menu [5 Opn. functie+media/folder sel.] de optie [Opn./
weerg.] ([Weergave]) gebruiken om de geheugenkaart te selecteren die
wordt gebruikt voor het opslaan en weergeven van opnamen.

74
De media, map en opslagmethode selecteren
U kunt instellen hoe de opname op de geheugenkaart wordt opgeslagen.
1Selecteer [Opn. functie+media/
folder sel.].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Opn. functie+media/folder sel.] en
druk vervolgens op <0>.
2Selecteer [Opn.functie].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Opn.functie] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3Selecteer de opslagmethode.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de opslagmethode
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Standaard
Wanneer beide geheugenkaarten in de camera zijn geplaatst,
worden de opnamen op de geselecteerde kaart opgeslagen.
Auto media wissel
Wanneer beide geheugenkaarten in de camera zijn geplaatst, worden de opnamen op de
geselecteerde kaart opgeslagen. Wanneer op een gegeven moment de kaart vol is, zal de
camera automatisch overschakelen naar de andere kaart voor het opslaan van de opnamen.
Apart opslaan
Elke opname wordt op zowel de CF-kaart als de SD-kaart opgeslagen.
De beeldgrootte (
3
/
4
/
5
/
6
/
1
/
9
) waarmee opnamen worden
opgeslagen, kan voor elke kaart afzonderlijk worden ingesteld. (pag. 52)
U kunt bijvoorbeeld een JPEG-afbeelding opslaan op beide kaarten of een
RAW-opname op de ene kaart en een sRAW-opname op de andere kaart.
Opsl. nr meerdere
Elke opname wordt gelijktijdig op zowel de CF-kaart als de SD-kaart opgeslagen.
1
+JPEG of
9
+JPEG kan ook worden geselecteerd. (pag. 52)
3 De opslagmethode instellen

75
De media, map en opslagmethode selecteren
1Selecteer [Folder].
Selecteer [
Folder
] in stap 2 van "De opslagmethode
instellen" en druk vervolgens op <
0
>.
2Selecteer [Maak folder].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Maak
folder
] te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3Selecteer [OK].
XEr wordt een nieuwe map met een
hoger mapnummer gemaakt.
Draai aan het instelwiel <5> om een
map te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Bekijk de afbeeldingen aan de
rechterkant om de gewenste map te
selecteren.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
3 Een map maken
Wanneer [
Auto media wissel
] is ingesteld, wordt opgeslagen op
g
in plaats van
f
.
Wanneer [
Apart opslaan
] of [
Opsl. nr meerdere
] is ingesteld, wordt de
afbeelding zowel de op CF-kaart als op de SD-kaart opgeslagen. Het aantal
resterende opnamen dat op het LCD-paneel aan de bovenzijde en in de zoeker
wordt weergegeven is gebaseerd op de kaart met de minste opnamen. Als een
van de kaarten vol raakt, wordt [
Card* full
] weergegeven en kunnen er geen
opnamen meer worden gemaakt. Als dat gebeurt, kunt u de kaart vervangen of
de opslagmethode op [
Standaard
] of [
Auto media wissel
] instellen. U kunt
dan de kaart selecteren waarop nog ruimte is en weer opnamen maken.
3 Een map selecteren
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer

76
De media, map en opslagmethode selecteren
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
tekens. Bijvoorbeeld: "100EOS1D". Een map kan maximaal 9999 opnamen
bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map vol raakt, wordt
er automatisch een nieuwe map met een hoger mapnummer wordt gemaakt.
Ook wanneer een handmatige reset (pag. 80) wordt uitgevoerd, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt
met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam "DCIM". Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie "100ABC_D" hebben, waarbij de eerste drie
cijfers 100 - 999 zijn, gevolgd door vijf alfanumerieke tekens. De vijf
tekens kunnen bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters
van A t/m Z, cijfers en een onderstrepingsteken "_". Er mogen geen spaties
in de mapnaam voorkomen. Mapnamen mogen ook niet met dezelfde drie
cijfers beginnen, bijvoorbeeld "100ABC_D" en "100W_XYZ", ook al verschillen
de letters.

78
3 De bestandsnaam wijzigen
Gebruik het instelwiel <
5
> of <
9
> om
het vakje te verplaatsen en selecteer
het gewenste teken. Druk vervolgens op
<
0
> om het in te voeren.
Voer het vereiste aantal
alfanumerieke tekens in en druk
vervolgens op de knop <M>.
XDe nieuwe bestandsnaam wordt
vastgelegd en het scherm van stap 2
wordt weer weergegeven.
4 Selecteer de vastgelegde
bestandsnaam.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Bestandsnaam] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
vastgelegde bestandsnaam te selecteren.
Als User setting 2 is vastgelegd,
selecteert u "*** (de 3 vastgelegde
tekens) + formaat."
Instellingen
User setting 2
Wanneer u het bij User setting 2 vastgelegde "*** + formaat" selecteert en
opnamen maakt, wordt het teken van de beeldgrootte automatisch
toegevoegd als het vierde teken van links in de bestandsnaam.
De betekenis van de tekens van de bestandsnaam is als volgt:
"*** L" = 3 (JPEG groot), 1 "***M" = 4 (JPEG middelgroot 1)
"*** N" = 5 (JPEG middelgroot 2) "*** S" = 6 (JPEG klein), 9
Wanneer de opname wordt overgezet naar een computer, wordt het
automatisch toegevoegde vierde teken meegenomen. U kunt dan de
beeldgrootte zien zonder dat u de opname hoeft te openen. Het afbeeldingstype
(RAW, sRAW, JPEG) kan worden onderscheiden door de extensie.
Het eerste teken mag geen onderstrepingsteken "_" zijn.
De extensie is ".JPG" voor JPEG-afbeeldingen en ".CR2" voor RAW- en
sRAW-opnamen.

79
Het viercijferige bestandsnummer is te vergelijken met
het beeldnummer op een fotorolletje. De opnamen krijgen
opeenvolgende bestandsnummers van 0001 t/m 9999 en
worden opgeslagen in één map. U kunt ook veranderen
hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
1Selecteer [Bestandnr.].
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Bestandnr.
] en druk vervolgens op <
0
>.
2Selecteer de methode voor
bestandsnummering.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste methode te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De bestandsnummering loopt altijd door, zelfs nadat de
geheugenkaart is vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de geheugenkaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de bestandsnummering door t/m 9999. Dit is handig
wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere
kaarten of uit meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende geheugenkaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de kaart of
in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een doorlopende bestandsnummering,
gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde geheugenkaart.
3
Methoden voor bestandsnummering
(Bijv.)
7E3B0001.JPG
Continu
XXXX0051
Kaart A
XXXX0052
Kaart B
100
XXXX0051
101
XXXX0052
Kaart A
Bestandsnummering na
het wijzigen van de map
Bestandsnummering na het
vervangen van de geheugenkaart

80
3 Methoden voor bestandsnummering
De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat
de geheugenkaart is vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Wanneer de geheugenkaart wordt vervangen of er een nieuwe map
wordt gemaakt, begint de bestandsnummering weer bij 0001. Dit is
handig als u de opnamen wilt archiveren per geheugenkaart of map.
Als de vervangende geheugenkaart of de bestaande map opnamen
bevat die eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de
opnamen worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt
opslaan met een bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan
elke keer een nieuwe, geformatteerde geheugenkaart.
De bestandsnummering begint in de nieuwe map bij 0001.
Wanneer u de bestandsnummering met de hand opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van
de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001. Dit is
bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken
voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de
bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug
naar Continu of Auto reset.
Auto reset
M-reset
100
XXXX0051
101
XXXX0001
Kaart A
XXXX0051 XXXX0001
Kaart A Kaart B
Bestandsnummering na
het wijzigen van de map
Bestandsnummering na het
vervangen van de geheugenkaart
Als het mapnummer 999 is en bestandsnummer 9999 wordt bereikt, kunt u
geen opnamen meer maken, zelfs als de geheugenkaart nog niet vol is. Op
het LCD-scherm verschijnt dan het bericht dat u de geheugenkaart moet
vervangen. Vervang de geheugenkaart of schakel over op de andere
geheugenkaart in de camera.

81
3
De AF- en
transportmodi instellen
Het AF-gebied heeft 45 AF-
punten (19 uiterst nauwkeurige
kruismetingspunten en 26 AF-
hulppunten). U kunt elk van de
19 kruismetingspunten
selecteren in overeenstemming
met uw compositie.
U kunt ook de AF-modus aanpassen aan de
opnameomstandigheden en het onderwerp en daarbij
de beste transportmodus selecteren.
<f> betekent autofocus, of automatische scherpstelling. <g>
betekent handmatige focus, of handmatige scherpstelling.

82
Selecteer de AF-modus die past bij de opnameomstandigheden en het onderwerp.
1Stel op de lens de
focusinstellingsknop in op <f>.
2Druk op de knop <o>.
(9)
3Selecteer de AF-modus.
Draai aan het instelwiel <6> om de
AF-modus te selecteren.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt
de camera slechts één keer scherp.
Wanneer er is scherpgesteld, knippert het AF-
punt waarop is scherpgesteld rood en brandt het
focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker.
Bij meervlaksmeting wordt de
belichting ingesteld op het moment dat
op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt
houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een
nieuwe beeldcompositie maken.
U kunt ook automatisch scherpstellen
door op de knop <p> te
drukken.
E: De AF-modus selecteren
Z z X
One-Shot AF voor niet-bewegende onderwerpen

83
E: De AF-modus selecteren
Deze AF-modus is geschikt voor
bewegende onderwerpen waarbij de
scherpstelafstand telkens verandert.
Zolang u de ontspanknop half ingedrukt
houdt, blijft de camera continu op het
onderwerp scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het
moment dat de opname wordt gemaakt.
U kunt ook automatisch scherpstellen
door op de knop <
p
> te drukken.
Het onderwerp volgen met AI Servo AF
Als het onderwerp zich met een constante snelheid naar de camera toe of van de camera af
beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen. De scherpstelafstand wordt net vóór het maken
van de opname wordt bepaald. Zo krijgt u de juiste scherpstelling op het belichtingsmoment.
Bij automatische selectie van het AF-punt (pag. 84) stelt de camera eerst
scherp op het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het
scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het
onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van het AF-gebied valt.
Bij een handmatig geselecteerd AF-punt blijft het geselecteerde AF-
punt het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker
knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de
ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp
te stellen. Of raadpleeg "Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld" (pag. 86).
Als het menu [
2 Pieptoon
] is ingesteld op [
Uit
], hoort u geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
Focusvergrendeling
Nadat u hebt scherpgesteld in de modus One-Shot AF, kunt u de scherpstelling op een
onderwerp vergrendelen en de compositie aanpassen. Dit wordt "focusvergrendeling" genoemd
en is erg handig als u wilt scherpstellen op een onderwerp dat buiten het AF-gebied valt.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als op het onderwerp is
scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.

84
Uit de vijfenveertig AF-punten selecteert de camera automatisch het
AF-punt dat het beste bij de opnameomstandigheden past.
U kunt elk van de 19 AF-kruismetingspunten handmatig selecteren.
Dit is het beste wanneer u naar eigen goeddunken op het onderwerp wilt scherpstellen of
wanneer u snel automatisch wilt scherpstellen tijdens het bepalen van de compositie.
1Druk op de knop <S>. (9)
X
Het huidige AF-punt licht op in de zoeker.
2Selecteer het AF-punt.
Als u een horizontaal AF-punt wilt selecteren, draait u aan
het instelwiel <
6
>. Als alle buitenste AF-punten
oplichten, wordt automatische AF-puntselectie ingeschakeld.
De AF-puntselectie volgt de rand van het AF-gebied
terwijl u aan het instelwiel <
5
> draait. Als het
huidige AF-punt zich in de buurt van het midden
bevindt, volgt de AF-puntselectie een ovaal pad. Als
het huidige AF-punt zich op de rand bevindt, volgt
de AF-puntselectie de rand en stopt boven of onder.
Door op <
9
> te drukken, schakelt u
tussen selectie van het middelste AF-
punt
z
automatische selectie.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt,
kunt u opname maken.
S Het AF-punt selecteren
Automatische AF-puntselectie
Handmatige AF-puntselectie
Automatische AF-
puntselectie:
AF
Handmatige AF-puntselectie:
SEL /SEL AF
De 26 AF-hulppunten kunnen niet door de gebruiker worden geselecteerd.
Met <
9
> kunt u alleen het middelste AF-punt handmatig selecteren, geen andere AF-punten.
Met C.Fn III -9 [
Selecteerbaar AF-punt
] kunt u het aantal selecteerbare
AF-punten beperken tot de binnenste of de buitenste 9 punten. (pag. 170)
Met C.Fn III -8 [
AF-uitbreiding met geselecteerd punt
] kunt u de AF-punten die links of
rechts grenzen aan het handmatig geselecteerde AF-punt of de omringende AF-punten ook activeren. (pag. 170)
Als u een veelgebruikt AF-punt vastlegt, kunt u dit punt direct selecteren
door C.Fn III -10-1 of C.Fn III -6-6 in te stellen (pag. 171 en 168).

85
S Het AF-punt selecteren
De EOS-1Ds Mark III kan uiterst nauwkeurig automatisch scherpstellen
met lenzen waarvan het maximale diafragma f/2.8 of groter is.
Bij lenzen met een diafragma van f/2.8 en groter*
Met de met aangegeven AF-punten is uiterst
nauwkeurige, kruiselingse automatische
scherpstelling mogelijk (zowel horizontaal als
verticaal gevoelig). Bij kruiselingse automatische
scherpstelling is de detectie over de verticale lijn
twee keer zo gevoelig als over de horizontale
lijn. De resterende 26 AF-hulppunten zijn alleen
gevoelig over de horizontale lijn.
*
Met uitzondering van de EF 24 mm f/2.8 en EF 28 mm f/2.8.
Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/4 of groter
Als het maximale diafragma van de lens of de combinatie van lens en
extender groter is dan f/4, functioneert het middelste AF-punt als een
uiterst nauwkeurig kruismetingspunt dat zowel verticaal als horizontaal
gevoelig is. De resterende 18 AF-punten en de 26 AF-hulppunten
werken als AF-punten die horizontaal gevoelig zijn.
Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/5.6 of groter
Bij lenzen met een maximaal diafragma dat groter is dan f/5.6, zijn alle
AF-punten, inclusief de AF-hulppunten, alleen horizontaal gevoelig.
Bij lenzen met een maximaal diafragma van f/8 of groter
Bij lenzen met een maximaal diafragma dat groter is dan f/8, is automatische
scherpstelling mogelijk met het middelste AF-punt, dat dan horizontaal gevoelig
is. Er kan niet automatisch worden scherpgesteld met de andere AF-punten.
Maximale diafragma van de lens en AF-gevoeligheid
AF-hulppunten
Kruismetingspunten
Als u de EF 70-200 mm f/2.8L USM samen met een extender gebruikt, kunt u het beste alleen het
middelste AF-punt gebruiken. De overige AF-punten kunnen een scherpstellingsfout veroorzaken.
Als u
gebruikmaakt
van de EF 24 mm f/2.8-lens of de
EF 28 mm f/2.8-lens, kunt u de13 AF-punten die hiernaast
worden weergegeven, als kruismetingspunt gebruiken. De
resterende 6 AF-punten zijn gevoelig over de horizontale lijn.

86
Soms kan niet auotmatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> knippert). Dit kan voorkomen bij
ondermeer de volgende onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast
Bijvoorbeeld: strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enz.
Onderwerpen in slecht licht
Reflecterende onderwerpen en onderwerpen met heel veel
tegenlicht
Bijvoorbeeld: auto's met een reflecterende carrosserie, enz.
Nabije en verre objecten die elkaar overlappen
Bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enz.
Zich herhalende patronen
Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz.
In zulke gevallen gaat u als volgt te werk:
(1) Stel in de modus One-Shot AF scherp op een object dat op
dezelfde afstand staat als het onderwerp en vergrendel de
scherpstelling vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt. (pag. 83)
(2) Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <g> en stel
handmatig scherp.
1Stel de focusinstellingsknop in
op <MF>.
2Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door de focusring op de
lens te draaien totdat u het onderwerp
scherp in de zoeker ziet.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Handmatig scherpstellen
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, lichten het
actieve AF-punt en het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op
wanneer scherpstelling is bereikt.

87
1
Druk op de knop <
o
>.
(
9
)
2Selecteer de transportmodus.
Draai aan het instelwiel <
5
> terwijl u naar
het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt.
u: Enkele opname
Wanneer u de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt er één opname gemaakt.
o:
Continu-opnamen met hoge snelheid
(max. 5 opnamen per seconde)
p:
Continu-opnamen met lage snelheid
(max. 3 opnamen per seconde)
In de modi
o
en
p
maakt de
camera continu opnamen wanneer
u de ontspanknop volledig indrukt.
k:
Zelfontspanner
(10 seconden vertraging)
l:
Zelfontspanner
(2 seconden vertraging)
Zie de volgende pagina voor de
bediening met de zelfontspanner.
6: Stille enkele opname
Het geluid bij het maken van een enkele
opname is geringer dan bij <
u
>.
R: De transportmodus selecteren
Zodra het interne buffergeheugen vol raakt tijdens continu-opnamen,
wordt "
buSY
" weergegeven op het LCD-paneel op de bovenzijde en
in de zoeker. De camera kan dan tijdelijk geen opnamen meer maken.
Nadat de gemaakte opnamen zijn opgeslagen op de geheugenkaart,
kunt u weer opnamen maken. Druk de ontspanknop half in om rechts
in de zoeker de huidige maximale opnamereeks te controleren. Dat is
het maximmumaantal opnamen dat u achter elkaar kunt maken.
Als "
Card
*
Full
" in de zoeker en op het LCD-paneel op de bovenzijde
verschijnt, moet u wachten totdat de lees-/schrijfindicator niet meer knippert.
Daarna kunt u de geheugenkaart vervangen.
Maximale
opnamereeks
Als het batterijniveau lager dan ongeveer 10% wordt (pag. 29), knippert het
transportmoduspictogram (o, p,u).

88
1
Druk op de knop <
o
>.
(9)
2Selecteer <k> of <l>.
Kijk op het LCD-paneel op de
bovenzijde en draai het instelwiel
<
5
> om <
k
> of <
I
> te selecteren.
k: opname na 10 seconden
l: opname na 2 seconden
3Maak de opname.
Stel scherp op het onderwerp en druk
de ontspanknop helemaal in.
XHet lampje van de zelfontspanner
knippert en na 10 of 2 seconden
wordt de opname gemaakt.
X
Tijdens het gebruik van de zelfontspanner
wordt op het LCD-paneel op de
bovenzijde het aantal seconden afgeteld
totdat de opname wordt gemaakt.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat de lamp sneller knipperen.
j De zelfontspanner
Zorg ervoor dat u niet vóór de camera staat als u de ontspanknop indrukt om de zelfontspanner in
werking te stellen. Daarmee maakt u het de camera onmogelijk om op het onderwerp scherp te stellen.
Gebruik een statief als u de zelfontspanner gebruikt.
Voordat u de zelfontspanner start, kijkt u door de zoeker of dekt u deze af
met de oculairafsluiter (pag. 103).
Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat u deze in werking hebt
gesteld, zet u de aan-uitschakelaar op <2>.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf maakt, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 83)
op een onderwerp dat zich ongeveer op dezelfde afstand bevindt als u tijdens de opname.
De zelfontspanner op 2 seconden zetten is handig als u close-ups of foto's
van foto's wilt maken, omdat u op die manier bewegingsonscherpte
vermijdt (beweging van de camera bij het indrukken van de ontspanknop).

89
4
Belichting
Selecteer de opnamemodus die past bij het onderwerp
of het doel van de opname. U kunt de sluitertijd en/of
het diafragma zodanig instellen dat u de gewenste
belichting verkrijgt.
Ook kunt u met een Speedlite uit de EX-serie net zo
gemakkelijk foto's met flitsbelichting maken als normale
foto's zonder flits.
Stel eerst de aan-uitschakelaar in op <J>.

91
q Lichtmeetmethoden
e Gemiddelde meting met
nadruk op het midden
De meting wordt bepaald in het midden,
waarna een gemiddelde voor de gehele
opname wordt berekend.
Bij een multi-spotmeting ziet u de relatieve belichtingsniveaus van diverse gebieden
van de opname en stelt u zelf de belichting in om het gewenste resultaat te bereiken.
1Stel de lichtmeetmethode in op r spotmeting.
2Druk op de knop <I>. (8)
Richt de cirkel voor spotmeting op het gebied waarvoor u de
relatieve belichtingswaarde wilt meten en druk op de knop <
I
>.
X
Aan de rechterkant van de zoeker wordt het relatieve belichtingsniveau voor de spotmetingswaarde
weergegeven. Voor de belichting wordt het gemiddelde van de spotmetingswaarden ingesteld.
Terwijl u naar de markeringen van de drie meetpunten op de belichtingsniveau-indicator kijkt, kunt u de
belichtingscompensatie instellen om de uiteindelijke belichting in te stellen en het gewenste resultaat te verkrijgen.
Multi-spotmeting
U kunt per opname maximaal acht spotmetingen uitvoeren.
De belichtingsinstelling, die op basis van multi-spotmeting is bepaald,
wordt in de volgende gevallen geannuleerd:
• Na de laatste spotmeting zijn 16 seconden verstreken.
•
U hebt op de knop <
W
>, <
o
>, <
Q
>, <
Z
>, <
S
> of <
O
> gedrukt.
• Na het maken van de opname liet u de ontspanknop los.
Multi-spotmeting is zelfs mogelijk bij een spotmeting die is gekoppeld aan een AF-punt (C.Fn I -7-1).

92
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste
passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-programma.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor Auto Exposure (automatische belichting).
1Druk op de knop <W>. (9)
2Selecteer <d>.
Draai aan het instelwiel <6/5> om
<d> te selecteren.
3Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het onderwerp.
Druk de ontspanknop vervolgens half in.
X
Het AF-punt dat is scherpgesteld knippert
rood en het focusbevestigingslampje <
o
>
rechtsonder in de zoeker gaat branden.
(Als de modus One-Shot AF en
automatische AF-puntselectie zijn ingesteld)
X
De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel aan de bovenzijde.
4Controleer de weergegeven
sluitertijd en diafragmawaarde.
De belichting is correct zolang de
waarden voor de sluitertijd en het
diafragma niet knipperen.
d: AE-programma

93
d: AE-programma
5Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
Als de sluitertijd "30"" en de
maximumdiafragmawaarde knipperen, is er sprake
van onderbelichting.
Verhoog de ISO-waarde of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd "8000" en het
minimumdiafragma knipperen, is er sprake van
overbelichting.
Verlaag de ISO-waarde of gebruik een ND-filter
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht
die op de lens valt te verminderen.
Wanneer het focusbevestigingslampje <o> knippert, wordt de
ontspanknop geblokkeerd en kan er geen opname worden gemaakt.
(pag. 86)
Wanneer automatische AF-puntselectie wordt gebruikt (pag. 84),
knipperen er mogelijk meerdere AF-punten tegelijkertijd als het
onderwerp is scherpgesteld.
Programmakeuze
In de AE-programmamodus kunt u de door de camera ingestelde
combinatie van sluitertijd en diafragma (programma) wijzigen en toch
dezelfde belichting handhaven. Dit wordt programmakeuze genoemd.
Voor programmakeuze drukt u de ontspanknop half in en draait u
vervolgens aan het instelwiel <6> totdat de gewenste sluitertijd of
diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is
gemaakt.
Programmakeuze kan niet worden gebruikt met flitser.

94
In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch de
diafragmawaarde in om de belichting te verkrijgen die past bij de helderheid
van het onderwerp. Dit heet automatische belichting met sluiterprioriteit.
Een kortere sluitertijd kan de actie of het bewegend onderwerp als het
ware doen stilstaan. Een langere sluitertijd geeft een wazig effect, wat
de indruk van beweging wekt.
* <s> staat voor tijdwaarde.
1Selecteer <s>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6/5> om
<s> te selecteren.
2Stel de gewenste sluitertijd in.
Draai aan het instelwiel <6> terwijl
u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt.
3Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
XDe diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
4Kijk in de zoeker en maak een
foto.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is de belichting goed.
s:
Automatische belichting met sluiterprioriteit
Korte sluitertijd Lange sluitertijd

95
s: Automatische belichting met sluiterprioriteit
Als de maximumdiafragmawaarde knippert,
is er sprake van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
langere sluitertijd in te stellen totdat de
diafragmawaarde niet meer knippert, of stel
een hogere ISO-waarde in.
Als de minimale diafragmawaarde knippert,
is er sprake van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
kortere sluitertijd in te stellen totdat de
diafragmawaarde niet meer knippert, of stel
een lagere ISO-waarde in.
Weergegeven sluitertijd
De sluitertijden van "8000" tot "4" geven de noemer van de breuk van
de sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: "125" geeft 1/125 sec. aan. Verder
betekent "0"5" een sluitertijd van 0,5 seconden en "15"" een sluitertijd
van 15 seconden.

96
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera
automatisch de sluitertijd in om de belichting te verkrijgen die past bij de
helderheid van het onderwerp. Dit heet automatische belichting met
diafragmaprioriteit.
Bij een hoger f/getal (kleiner diafragma) vallen de voorgrond en
achtergrond meer samen binnen de acceptabele scherpstelling. Bij een
lager f/getal (groter diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond
daarentegen minder samen binnen de acceptabele scherpstelling.
* <f> staat voor Aperture value (diafragmawaarde).
1Selecteer <f>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6/5> om
<f> te selecteren.
2Stel het gewenste diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> terwijl
u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt.
3Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een foto.
Zolang de sluitertijd niet knippert,
is de belichting goed.
f:
Automatische belichting met diafragmaprioriteit
Met een groot diafragma Met een klein diafragma

97
f: Automatische belichting met diafragmaprioriteit
Druk op de knop voor een voorbeeld van
de scherptediepte om het huidige
diafragma te selecteren. U kunt de
scherptediepte (bereik van de
acceptabele scherpstelling) controleren
door de zoeker.
Voorbeeld scherptediepte
Als de sluitertijd "30"" knippert, is er sprake
van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
groter diafragma (lager f/getal) in te stellen
totdat het knipperen stopt, of stel een
hogere ISO-waarde in.
Als de sluitertijd "8000" knippert, is er
sprake van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
kleiner diafragma (groter f/getal) in te
stellen totdat het knipperen stopt, of stel
een lagere ISO-waarde in.
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragmawaarden kunnen variëren, afhankelijk van de lens. Als er geen
lens aan de camera is bevestigd, wordt "00" weergegeven als
diafragmawaarde.
Bij een hoger f/getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele scherpstelling. Hierdoor lijkt het door de zoeker
echter donkerder.
Als de scherptediepte moeilijk kan worden vastgesteld, houdt u de knop
voor een voorbeeld van de scherptediepte ingedrukt terwijl u aan het
instelwiel <6> draait.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop voor
een voorbeeld van de scherptediepte wordt ingedrukt.

104
Hoewel het gebruik van de zelfontspanner of afstandsbediening bewegingsonscherpte kan voorkomen,
kan het bij gebruik van een supertelelens of het maken van close-ups ook helpen om de spiegel op te
klappen en zo bij het afdrukken te voorkomen dat de camera trilt vanwege de opklappende spiegel.
Wanneer C.Fn III -15 [Spiegel opklappen] is ingesteld op [1:Activeren] of [2:Activeren:
Omlaag met SET]
(pag. 172)
,
kunnen opnamen worden gemaakt met een opgeklapte spiegel.
1 Stel scherp op het onderwerp, druk de ontspanknop
helemaal in en laat deze weer los.
X
De spiegel wordt opgeklapt en <
2
> knippert op het LCD-paneel aan de bovenzijde.
2Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
XDe opname wordt gemaakt.
Wanneer [1] is ingesteld, gaat de spiegel weer omlaag wanneer
de opname is gemaakt.
Wanneer [
2
] is ingesteld, blijft de spiegel opgeklapt nadat de opname is
gemaakt. Om het opklappen van de spiegel te annuleren, drukt u op <
0
>.
Spiegel opklappen
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een zonnige
dag, kunt u de opname het beste direct na het opklappen van de spiegel maken.
Richt de lens niet direct op de zon wanneer de spiegel is opgeklapt. De
warmte van de zon kan de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Als u bulb-belichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en de spiegelopklapfunctie,
moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (gedurende de vertragingstijd van de
zelfontspanner + bulb-belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de
zelfontspanner (10 seconden of 2 seconden), klinkt er een geluid dat aangeeft dat de ontspanknop
is losgelaten. De ontspanknop wordt echter niet bediend (er wordt geen opname gemaakt).
Wanneer [1:Activeren] is ingesteld, wordt het maken van enkele
opnamen geactiveerd, zelfs als de transportmodus continu is. Wanneer
[2:Activeren: Omlaag met SET] is ingesteld, is de huidige
transportmodus actief voor het maken van de opnamen.
Wanneer de zelfontspanner is ingesteld op <k> of <l>, wordt de
opname gemaakt na 1 of 2 seconden .
De spiegel wordt opgeklapt en na 30 seconden automatisch weer neergeklapt.
Voor het maken van foto's met een opgeklapte spiegel wordt het
gebruik van afstandsbediening RS-80N3 of afstandsbediening met
timer TC-80N3 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen.
Product specificaties
Merk: | Canon |
Categorie: | Digitale camera |
Model: | EOS 1Ds Mark III |
Heb je hulp nodig?
Als je hulp nodig hebt met Canon EOS 1Ds Mark III stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden
Handleiding Digitale camera Canon

16 Augustus 2022

10 Mei 2022

10 Mei 2022

18 Mei 2022

9 Mei 2022

11 Februari 2022

1 Mei 2022

8 Februari 2022

8 Mei 2022

16 Augustus 2022
Handleiding Digitale camera
- Digitale camera Braun
- Digitale camera Bosch
- Digitale camera HP
- Digitale camera Sony
- Digitale camera Samsung
- Digitale camera Xiaomi
- Digitale camera Casio
- Digitale camera Panasonic
- Digitale camera Nikon
- Digitale camera Epson
- Digitale camera JVC
- Digitale camera Motorola
- Digitale camera Medion
- Digitale camera Olympus
- Digitale camera Quintezz
- Digitale camera Toshiba
- Digitale camera VTech
- Digitale camera A-Rival
- Digitale camera AEE
- Digitale camera Agfa
- Digitale camera Agfaphoto
- Digitale camera Aiptek
- Digitale camera Albrecht
- Digitale camera Apeman
- Digitale camera Argus
- Digitale camera Beha-Amprobe
- Digitale camera BenQ
- Digitale camera BlackVue
- Digitale camera BML
- Digitale camera Bolyguard
- Digitale camera Brinno
- Digitale camera Bushnell
- Digitale camera Denver
- Digitale camera Digital Blue
- Digitale camera Dnt
- Digitale camera Drift
- Digitale camera Easypix
- Digitale camera Ematic
- Digitale camera Envivo
- Digitale camera Fisher Price
- Digitale camera Flir
- Digitale camera Fuji
- Digitale camera Fujifilm
- Digitale camera GE
- Digitale camera Gembird
- Digitale camera General Electric
- Digitale camera Genius
- Digitale camera Geonaute
- Digitale camera Goclever
- Digitale camera GoPro
- Digitale camera Guardo
- Digitale camera HTC
- Digitale camera Ingo
- Digitale camera Insta360
- Digitale camera Ion
- Digitale camera Kodak
- Digitale camera Kompernass - Lidl
- Digitale camera Konica
- Digitale camera Konig Electronic
- Digitale camera Kyocera
- Digitale camera Lamax
- Digitale camera Leica
- Digitale camera Lexibook
- Digitale camera Liquid Image
- Digitale camera Maginon
- Digitale camera Magpix
- Digitale camera Minolta
- Digitale camera Minox
- Digitale camera Mustek
- Digitale camera Nytech
- Digitale camera Pentax
- Digitale camera Plawa
- Digitale camera Polaroid
- Digitale camera Powerfix
- Digitale camera Praktica
- Digitale camera Pulsar
- Digitale camera Qware
- Digitale camera RadioShack
- Digitale camera Red
- Digitale camera Renkforce
- Digitale camera Revue
- Digitale camera Ricoh
- Digitale camera Rollei
- Digitale camera Sakar
- Digitale camera SeaLife
- Digitale camera Sigma
- Digitale camera Silvercrest
- Digitale camera Sipix
- Digitale camera Somikon
- Digitale camera Spypoint
- Digitale camera Storex
- Digitale camera Targa
- Digitale camera Technaxx
- Digitale camera Tevion
- Digitale camera TomTom
- Digitale camera Traveler
- Digitale camera Trust
- Digitale camera Umax
- Digitale camera Veho
- Digitale camera Vivitar
- Digitale camera Voigtlaender
- Digitale camera Wanscam
- Digitale camera WASPcam
- Digitale camera Yakumo
- Digitale camera Jobo
- Digitale camera Odys
- Digitale camera Oregon Scientific
- Digitale camera Duramaxx
- Digitale camera Guide
Nieuwste handleidingen voor Digitale camera

22 Oktober 2024

1 September 2024

14 Februari 2024

4 Februari 2024

25 December 2023

25 December 2023

16 Oktober 2023

16 Oktober 2023

16 Oktober 2023

16 Oktober 2023