Yamaha YZF-R3 (2019) Handleiding
Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Yamaha YZF-R3 (2019) (96 pagina's) in de categorie Motor. Deze handleiding was nuttig voor 34 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld
Pagina 1/96

YZF-R3
YZF320-A
HANDLEIDING
B7P-F819D-D0
MOTORFIETS
Lees deze handleiding aandachtig door
voordat u deze machine gaat gebruiken.

DAU46094
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.
Deze hand d glei in dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

Inleiding
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YZF320-A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis
van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten,
waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult heb-
ben van alle functies van uw YZF320-A. De Handleiding geeft instructies voor de bediening,
inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt be-
schermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te hou-
den. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de
Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwali-
teit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine
en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem
dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10032
Lees deze handleiding aand g d d d g gachti helemaal oor voor at u eze machine aat e-
bruiken.

Belangrijke informatie in de handleiding
DAU63350
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aan-
duidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAUN1180
Dit is het Safety Alert-symbool. Het word gt e-
bruikt om u te waarschuwen voor risico’s op per-
soonlijk letsel. Volg alle veilig d ghei saanwijzin en
b d b g dij it sym ool op om mo elijk letsel of overlij en
te voorkomen.
Een WAARSCHUWING d dui t een gevaarlijke situ-
atie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren
in ernstig letsel of overlijden.
De aand d gui in LET OP staat bij speciale voorzor-
g den ie moeten word gen enomen om schade aan
d de machine of an ere eig den ommen te voorko-
men.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke in-
formatie die procedures kan vergemakkelijken of ver-
helderen.
YZF320-A
HANDLEIDING
©2019 PT Yamaha Indonesia Motor Manu-
facturing
1e uit er 2018gave, novemb
Alle rechten voorb dehou en.
Elke vorm van herd bruk of on evoegd ge-
bruik
zonder schriftelijke toestemming van
PT Yamaha Indonesia Motor Manufacturing
is uitdrukkelijk verb do en.
Gedrukt in Nederland.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING

Inhoudsopgave
Veiligheidsinformatie........................1-1
Beschrijving.......................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde.......................2-2
Bedieningen en instrumenten .........2-3
Functies van instrumenten en
b de ieningselementen .......................3-1
Contactslot/stuurslot.......................3-1
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes ...............................3-2
Multifunctionele meter.....................3-4
Stuurschakelaars...........................3-10
Koppelingshendel .........................3-11
Schakelpedaal...............................3-12
Remhendel ....................................3-12
Rempedaal ....................................3-13
ABS ...............................................3-13
Tankdop ........................................3-14
Brandstof.......................................3-15
Overloopslang brandstoftank........3-16
Uitlaatkatalysator ..........................3-17
Zadels............................................3-17
Helmbevestiging ...........................3-19
Opbergcompartiment....................3-20
Achteruitkijkspiegels .....................3-20
Afstellen van de
schokdemperunit.......................3-21
Bagagebandhouders.....................3-22
Zijstandaard ..................................3-22
Startspersysteem ..........................3-23
Voor uw veiligheid – controles
voor het rijden...................................4-1
Gebruik en b gelan rijke
rij-informatie......................................5-1
Starten van de motor ......................5-2
Schakelen........................................5-3
Inrijperiode ......................................5-4
Parkeren..........................................5-4
Periodiek onderhoud en
afstelling............................................6-1
Gereedschapsset ............................6-2
Periodieke onderhoudsschema’s ... 6-3
Periodiek onderhoudsschema van
het uitstootcontrolesysteem........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema..................... 6-5
Controleren van de bougies ...........6-8
Filterbus .......................................... 6-9
Motorolie en oliefilterpatroon.......... 6-9
Waarom Yamalube .......................6-12
Koelvloeistof .................................6-12
Luchtfilterelement vervangen
en aftapslang reinigen ...............6-15
De vrije slag van de gasgreep
controleren ................................6-16
Klepspeling ................................... 6-17
Banden ......................................... 6-17
Gietwielen .....................................6-19
Vrije slag van de koppelingshendel
afstellen ..................................... 6-20
Vrije slag van remhendel
controleren ................................6-21
Remlichtschakelaars ....................6-22
Controleren van voor- en
achterremblokken......................6-22
Controleren van
remvloeistofniveau ....................6-23
De remvloeistof verversen ............ 6-24
Spanning aandrijfketting...............6-25
Aandrijfketting reinigen en
smeren.......................................6-26
Kabels controleren en smeren ......6-27
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ...............6-27
Controleren en smeren van
rem- en schakelpedalen............6-28
Rem- en koppelingshendels
controleren en smeren ..............6-28
Zijstandaard controleren en
smeren.......................................6-29
Achterbrugscharnierpunten
smeren.......................................6-29
Voorvork controleren .................... 6-30
Stuursysteem controleren............. 6-30
Controleren van wiellagers ...........6-31
Accu.............................................. 6-31
De zekeringen vervangen .............6-33

Inhoudsopgave
Voertuigverlichting........................ 6-35
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen.................................. 6-35
De gloeilamp van de
kentekenverlichting
vervangen.................................. 6-36
Ondersteunen van de
motorfiets .................................. 6-37
Problemen oplossen..................... 6-37
Storingzoekschema’s ................... 6-38
Verzorging en stalling van de
motorfiets ......................................... 7-1
Matkleur, let op............................... 7-1
Verzorging ...................................... 7-1
Stalling............................................ 7-4
Specificaties ..................................... 8-1
Gebruikersinformatie....................... 9-1
Identificatienummers ...................... 9-1
Diagnosestekker............................. 9-2
Registratie van
voertuiggegevens........................ 9-2
Index................................................ 10-1

1-1
1
Veiligheidsinformatie
DAU1028C
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt door-
dat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende ken-
nis. Neem contact op met een be-
voegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde on-
derhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door ge-
diplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.

Veiligheidsinformatie
1-2
1
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
keer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bedie-
ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waar-
door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor off-
roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop be-
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings-
handgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxid g g gever ifti in
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u

Veiligheidsinformatie
1-3
1
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzich-
tig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wan-
neer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig-
gen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machi-
ne en verdeel het gewicht zo gelijkma-
tig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimalise-
ren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezak-
ken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
Maximale belasting:
160 kg (353 lb)

Veiligheidsinformatie
1-4
1
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onder elen,d
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te onder-
steunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-17
voor de bandenspecificaties en informatie
over het onderhouden en vervangen van
uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt ver-
voeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.

Veiligheidsinformatie
1-5
1
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de uitstand staat en
er geen brandstoflekkage is.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver-
snellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het trans-
port niet overmatig kan stuiteren.

Beschrijving
2-1
2
DAU63371
Aanzicht linkerzijde
1 2 3 4 5
8 7 6910
1. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
2. Hoofdzekering (pagina 6-33)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
4. Vergrendeling duozadel (pagina 3-17)
5. Opbergcompartiment (pagina 3-20)
6. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-21)
7. Schakelpedaal (pagina 3-12)
8. Olieaftapplug (pagina 6-9)
9. Oliefilterpatroon (pagina 6-9)
10.Filterbus (pagina 6-9)

Beschrijving
2-2
2
DAU63391
Aanzicht rechterzijde
1 2 3 4
8 7 6 59
1. Zekeringenkastje (pagina 6-33)
2. Accu (pagina 6-31)
3. Tankdop (pagina 3-14)
4. Koplamp (pagina 6-35)
5. Olievuldop (pagina 6-9)
6. Kijkglas olieniveau (pagina 6-9)
7. Rempedaal (pagina 3-13)
8. Remlichtschakelaar (pagina 6-22)
9. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-23)

Beschrijving
2-3
2
DAU63401
Bedieningen en instrumenten
1 2 3 4 5 6 7 8
1. Koppelingshendel (pagina 3-11)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-10)
3. Multifunctionele meter (pagina 3-4)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-23)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-10)
7. Gasgreep (pagina 6-16)
8. Remhendel (pagina 3-12)

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-1
3
DAU10462
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAU85040
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom en de voertuigverlichting wordt
ingeschakeld. De motor kan worden ge-
start. De sleutel kan niet worden uitgeno-
men.
OPMERKING
Laat om ontladen van de accu te voor-
komen het contactslot niet ingescha-
keld zonder dat de motor draait.
De koplamp gaat automatisch bran-
den als de motor wordt gestart.
DAU54301
(uit)
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA16371
Draai de sleutel ond der het rij en nooit
naar “ ” of “LOCK”. Hierdoor worden
d g de elektrische systemen uit eschakel ,
wat mogelijk kan leiden tot verlies van
d ge controle of een on eval.
DAU60863
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Zet de sleutel in de stand “ ”, druk
de sleutel in en draai deze dan naar
“LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro-
beer het dan iets terug naar rechts te draai-
en.
Om het stuur te ontgrendelen
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
1 2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-2
3
Druk de sleutel in de stand “LOCK” in en
draai deze dan naar “ ”.
DAU4939G
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes
DAU11032
Controlelampjes
richtingaanwijzers “ ” en “ ”
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer
de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU85090
Waarschuwingslampje oliedruk “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motoroliedruk laag is.
1. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
2. Waarschuwingslampje oliedruk “ ”
3. Controlelampje linker
richtingaanwijzers “ ”
4. Vrijstandcontrolelampje “ ”
5. Controlelampje schakelmoment
6. Controlelampje rechter
richtingaanwijzers “ ”
7. Controlelampje grootlicht “ ”
8. ABS-waarschuwingslampje “ ”
8
MPH
MPG mile
123 4 5 67
ABS

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-3
3
Het elektrische circuit van het waarschu-
wingslampje kan worden gecontroleerd
door de machine in te schakelen. Het waar-
schuwingslampje moet gaan branden en
aan blijven totdat de motor is gestart.
Als het waarschuwingslampje niet gaat
branden als de machine wordt ingescha-
keld, laat dan het elektrische circuit contro-
leren door een Yamaha dealer.
LET OP
DCA21210
Als het waarschuwingslampje gaat
b d d dran en terwijl e motor raait, zet de
motor dan onmiddellijk uit en controleer
het olieniveau. Als het olieniveau bene-
d den het minimumniveau staat, vul an
voldoende olie van de aanbevolen soort
bij tot het correcte niveau. Als het waar-
schuwingslampje oliedruk blijft branden
terwijl het olieniveau in orde is, zet dan
onmiddellijk de motor af en laat het
voertuig controleren door een Yamaha-
dealer.
DAU77560
Waarschuwingslampje
motorstoring“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
er een storing wordt gedetecteerd in de
motor of een ander regelsysteem van de
machine. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het boorddiagnosesysteem te con-
troleren.
Het elektrische circuit van het waarschu-
wingslampje kan worden gecontroleerd
door de machinevoeding in te schakelen.
Het waarschuwingslampje moet enkele se-
conden oplichten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, of permanent aan blijft,
laat de machine dan nakijken door een
Yamaha dealer.
DAU58532
ABS-waarschuwingslampje “ ”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
machine wordt ingeschakeld en uit als met
een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger
wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden als de machine
wordt ingeschakeld
niet uitgaat bij een rijsnelheid van 10
km/h (6 mi/h)
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
dan werkt het ABS-systeem (3-13) mogelijk
niet goed. Vraag als een van de boven-
staande gevallen zich voordoet zo snel mo-
gelijk een Yamaha-dealer het voertuig te
controleren.
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt g dere en, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van d be o-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat brand den, rij an extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mog delijk oor een Yamaha dealer
controleren.
DAU62470
Controlelampje schakelmoment
Dit controlelampje kan zo worden ingesteld
dat het bij de gewenste motortoerentallen
aan- of uitgaat en wordt gebruikt om aan te
geven wanneer naar de volgende hogere
versnelling moet worden geschakeld. (Zie
pagina 3-8 voor een uitgebreide uitleg over
dit controlelampje en het instellen daarvan.)
ABS

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-4
3
Het elektrische circuit van het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ ” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Als het controlelampje niet oplicht wanneer
u de sleutel naar “ ” draait of blijft bran-
den, laat dan het elektrische circuit contro-
leren door een Yamaha dealer.
DAUN2490
Multifunctionele meter
OPMERKING
De multifunctionele meter kan worden in-
gesteld op kilometers of mijlen. (Zie pagina
3-6.)
WAARSCHUWING
DWA12423
Zorg d at de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
g b g gen. Het aan ren en van wijzi ingen tij-
d d dens het rij en kan u aflei en en
vergroot het risico op een ongeval.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
1. “RESET”-toets
2. “SELECT”-toets
3. Klok
4. Temperatuurmeter koelvloeistof
5. Aanduiding ingeschakelde versnelling
6. Toerenteller
7. Snelheidsmeter
8. Schakelcontrolelampje
9. Brandstofniveaumeter
10.Multifunctioneel display
MPH
MPG mile
3 2 14
5 89106 7

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-5
3
Toerenteller
De toerenteller toont het motortoerental.
LET OP
DCA10032
Laat d d de motor niet raaien terwijl e toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 12500 tpm en hoger
Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursy-
steem.
De klok instellen
1. Zet het contact aan.
2. Houd de “SELECT”-toets en “RE-
SET”-toets tegelijkertijd twee secon-
den ingedrukt. De urenaanduiding
begint te knipperen.
3. Druk op de “RESET”-toets om de uren
in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets. De minu-
tenaanduiding begint te knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi-
nuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets om de
klok aan te zetten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen van “F” (vol) naar “E”
(leeg) naarmate het brandstofniveau verder
daalt. Als het laatste segment begint te
knipperen, dient u zo snel mogelijk te tan-
ken.
OPMERKING
Als er een storing is in het elektrische cir-
cuit, knipperen de segmenten van de
brandstofniveaumeter acht keer met tus-
senpauzes van drie seconden. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit te testen.
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
1. Klok
MPH
MPG mile
1 2
MPH
MPG mile
1
1. Brandstofniveaumeter
MPH
MPG mile
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-6
3
Temperatuurmeter koelvloeistof
De temperatuurmeter van de koelvloeistof
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
en daarmee van de motor aan. De display-
segmenten verschijnen van “C” (koud) naar
“H” (warm) naarmate de motortemperatuur
toeneemt. Als het laatste segment begint te
knipperen, stop de motor dan zo snel mo-
gelijk en laat deze afkoelen. (Zie pagina
6-39.)
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Aanduiding ing deschakel e versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnel-
ling is ingeschakeld. De vrijstand wordt
aangegeven door “ ”.
Multifunctioneel display
Dit display kan de volgende items weerge-
ven:
kilometerteller “ODO”
rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”
brandstofreserve-ritteller “TRIP F”
huidig brandstofverbruik “MPG”
“km/L” “L/100 km”
gemiddeld brandstofverbruik “AVE_
_._ MPG” “AVE_ _._ km/L” “AVE_ _._
L/100 km”
ritteller olieverversing “OIL TRIP”
De weergave-items wijzigen en terug-
stellen
Om het weergave-item te wijzigen, drukt u
op de “SELECT”-toets. Het weergave-item
verandert in de onderstaande volgorde:
ODO → → → TRIP 1 TRIP 2 TRIP F (bij laag
brandstofniveau) → huidig brandstofver-
bruik → gemiddeld brandstofverbruik →
OIL TRIP → ODO
Stel om de snelheidsmeter en alle an-
dere weergave-eenheden te wisselen
tussen kilometers en mijlen de multi-
functionele meter in op de kilometer-
teller en houd dan de “SELECT”-toets
een seconde lang ingedrukt.
Bij gebruik van kilometers kunnen de
weergaven van het huidige brandstof-
verbruik en gemiddelde brandstofver-
bruik worden ingesteld op “km/L” of
“L/100 km”. Stel om de weergave van
het brandstofverbruik te wisselen het
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
1. Vrijstandcontrolelampje “ ”
2. Aanduiding ingeschakelde versnelling
MPH
MPG mile
1
MPH
MPG mile
1
2
1. Multifunctioneel display
MPH
MPG mile
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-7
3
display in op een brandstofverbruiksi-
tem en houd dan de “SELECT”-toets
een seconde lang ingedrukt.
Alle rittellers kunnen handmatig wor-
den teruggesteld. Stel om een ritteller
terug te stellen het display in op de be-
treffende ritteller en houd dan de “RE-
SET”-toets een seconde lang
ingedrukt.
Als het laatste segment van de brand-
stofniveaumeter begint te knipperen,
wisselt de weergave naar de brand-
stofreserve-ritteller “TRIP F” en wordt
de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. De brandstofreserve-rit-
teller wordt automatisch teruggesteld
en verdwijnt zodra u na het tanken 5
km (3 mi) hebt gereden.
OPMERKING
De rittellers worden teruggesteld en
blijven tellen nadat 9999.9 is bereikt.
De kilometerteller kan niet worden te-
ruggesteld en wordt bij 999999 ver-
grendeld.
Weergave huid g bi randstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofver-
bruik kan worden ingesteld op “km/L” of
“L/100 km”, of op “MPG” wanneer mijlen
worden gebruikt.
“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rij-
omstandigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
“MPG”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 Imp.gal brandstof
wordt weergegeven.
OPMERKING
Bij snelheden onder 20 km/h (12 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
Weergave gemiddeld b randstofverbruik
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik kan worden ingesteld op
“AVE_ _._ km/L” of “AVE_ _._ L/100 km”, of
“AVE_ _._ MPG” wanneer mijlen worden
gebruikt.
“AVE_ _._ km/L”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
L brandstof wordt weergegeven.
“AVE_ _._ L/100 km”: De gemiddelde
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen wordt weergege-
ven.
“AVE_ _._ MPG”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op
1.0 Imp.gal brandstof wordt weerge-
geven.
1. Weergave huidig brandstofverbruik
MPH
1
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
MPH
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-8
3
OPMERKING
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen,
stelt u deze in als weergave-item en
houdt u vervolgens de “RESET”-toets
een seconde lang ingedrukt.
Nadat u de weergave voor gemiddeld
brandstofverbruik hebt teruggesteld,
wordt “_ _._” weergegeven totdat 1
km (0.6 mi) met de machine is gere-
den.
Olieverversingskilometerteller
De ritteller voor olieverversing toont de af-
gelegde afstand sinds de motorolie voor
het laatst werd ververst. De indicator olie-
verversing “OIL” knippert zodra de eerste
1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 5000
km (3000 mi). Vervolgens gaat de indicator
om de 5000 km (3000 mi) knipperen om u
eraan te herinneren dat de motorolie moet
worden ververst.
Nadat de motorolie is ververst, moeten de
ritteller voor olieverversing en de indicator
olieverversing worden teruggesteld. Om ze
terug te stellen, selecteert u de ritteller voor
olieverversing en houdt u de “RESET”-
toets een seconde lang ingedrukt. Houd
vervolgens terwijl “OIL” en de ritteller voor
olieverversing knipperen de “RESET”-toets
opnieuw drie seconden ingedrukt.
OPMERKING
Ook als u de olie ververst voordat de indi-
cator olieverversing verschijnt, moet u de
ritteller voor olieverversing terugstellen. An-
ders zal de indicator olieverversing te vroeg
verschijnen.
Schakelcontrolelampje
Het schakelcontrolelampje heeft vier instel-
lingen die kunnen worden aangepast.
Knipperpatroon: zet het controlelamp-
je aan of uit, en selecteer hoe het con-
trolelampje moet oplichten als het op
aan is ingesteld.
Activeringspunt: selecteer het motor-
toerental waarbij het controlelampje
wordt geactiveerd.
Deactiveringspunt: selecteer het mo-
tortoerental waarbij het controlelamp-
je wordt gedeactiveerd.
Helderheid: stel de helderheid van het
controlelampje in.
Om het schakelcontrolelampje in te stellen
1. Zet het contact uit.
2. Houd de “SELECT”-toets ingedrukt.
3. Zet het contact aan en laat de “SE-
LECT”-toets na vijf seconden los. Het
schakelcontrolelampje kan nu worden
ingesteld.
1. Indicator olieverversing “OIL”
2. Ritteller olieverversing
MPH
1 2
1. Schakelcontrolelampje
2. Weergave helderheidsniveau
MPH
2
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-9
3
Om het knipperpatroon in te stellen
1. Druk op de “RESET”-toets om een
van de volgende knipperpatroonin-
stellingen te kiezen:
Aan: het controlelampje blijft na
activering branden. (Deze instel-
ling is geselecteerd wanneer het
controlelampje aan blijft.)
Knipperen: het controlelampje
knippert na activering. (Deze in-
stelling is geselecteerd wanneer
het controlelampje vier keer per
seconde knippert.)
Uit: het controlelampje is gede-
activeerd, m.a.w. het gaat niet
branden of knipperen. (Deze in-
stelling is actief wanneer het con-
trolelampje één keer per twee
seconden knippert.)
2. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde knipperpatroon te be-
vestigen. Het schakelcontrolelampje
wisselt naar de instelfunctie van het
activeringspunt.
De toerenteller geeft de huidige tpm-instel-
ling voor het activeringspunt en het deacti-
veringspunt aan.
Om het activeringspunt in te stellen
OPMERKING
Het activeringspunt voor het schakelcon-
trolelampje kan worden ingesteld tussen
7000 tpm en 13500 tpm. Van 7000 tpm tot
12000 tpm kan het controlelampje worden
ingesteld in stappen van 500 tpm. Van
12000 tpm tot 13500 tpm kan het controle-
lampje worden ingesteld in stappen van
200 tpm.
1. Druk de “RESET”-toets in om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten activeren.
2. Druk op de toets “SELECT” om het
geselecteerde motortoerental te be-
vestigen. De instelfunctie wisselt naar
de instelling van het deactiverings-
punt.
Om het deactiveringspunt in te stellen
OPMERKING
Het deactiveringspunt voor het scha-
kelcontrolelampje kan worden inge-
steld tussen 7000 tpm en 13500 tpm.
Van 7000 tpm tot 12000 tpm kan het
controlelampje worden ingesteld in
stappen van 500 tpm. Van 12000 tpm
tot 13500 tpm kan het controlelampje
worden ingesteld in stappen van 200
tpm.
Denk eraan dat het deactiveringspunt
op een hoger toerental moet worden
ingesteld dan het activeringspunt, an-
ders zal het schakelcontrolelampje
niet gaan branden.
1. Druk op de toets “RESET” om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten deactiveren.
2. Druk op de toets “SELECT” om het
geselecteerde motortoerental te be-
vestigen. De instelfunctie wisselt naar
de instelling van de helderheid.
Om de helderheid in te stellen
1. Druk op de “RESET”-toets om de ge-
wenste helderheid van het schakel-
controlelampje te kiezen.
2. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde helderheidsniveau te
bevestigen. De instelfunctie voor het
schakelcontrolelampje wordt afgeslo-
ten en het multifunctionele display
keert terug naar de standaardweerga-
ve.

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-10
3
DAU1234M
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU12362
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
OPMERKING
Als de dimlichtschakelaar is ingesteld
op “ ”, heeft de lichtsignaalschakelaar
geen effect.
DAU85410
Dimlichtschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
OPMERKING
Als de schakelaar op dimlicht wordt inge-
steld, gaan beide koplampen op dimlicht
branden.
Als de schakelaar op grootlicht wordt inge-
steld, gaan beide koplampen op grootlicht
branden.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU68270
Startschakelaar/noodstopschakelaar “
//”
Om de motor te starten met de startmotor,
zet u deze schakelaar op “ ” en schuift u
de schakelaar vervolgens naar “ ”. Zie
pagina 5-2 voor startinstructies voordat u
de motor start.
Zet deze schakelaar op “ ” om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAUN2210
Alarmverlichting schakelt naar “ /OFF”
De alarmverlichting (gelijktijdig knipperen
van alle richtingaanwijzers) wordt gebruikt
in een noodgeval, bijvoorbeeld om andere
verkeersdeelnemers te waarschuwen als
uw machine stilstaat in een mogelijk ge-
vaarlijke verkeerssituatie.
1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2. Dimlichtschakelaar “ / ”
3. Claxonschakelaar “ ”
4. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
1. Startschakelaar/noodstopschakelaar “ /
/ ”
2. Schakelaar alarmverlichting “ ”
1
2
3
4
1
2
/

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-11
3
Zet deze schakelaar op “ ” om de alarm-
lichten in te schakelen. Zet deze schakelaar
op “OFF” om de alarmverlichting uit te
schakelen.
LET OP
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet g de u-
rende langere tijd als de motor niet
d d d draait om at hier oor e accu kan ont-
laden.
DAU12822
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te ont-
koppelen. Laat de hendel los om de koppe-
ling te laten aangrijpen. Voor een soepele
werking van de koppeling moet de hendel
snel ingetrokken worden en langzaam wor-
den losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-23.)
1. Koppelingshendel
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-12
3
DAU12876
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor. Beweeg het scha-
kelpedaal omhoog om te schakelen naar
een hogere versnelling. Beweeg het scha-
kelpedaal omlaag om te schakelen naar
een lagere versnelling. (Zie pagina 5-3.)
DAU12892
Remhendel
De remhendel bevindt aan de rechterzijde
van het stuur. Trek de hendel naar gas-
greep toe om de voorrem te bekrachtigen.
1. Schakelpedaal
1
1. Remhendel
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-13
3
DAU12944
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU63040
ABS
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendel of het rempedaal.
Ga in dat geval door met remmen en laat
het ABS-systeem het werk doen. Ga niet
“pompend” remmen, dit vermindert de re-
meffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-sy-
steem langer zijn dan zonder ABS-
systeem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
OPMERKING
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van de hydraulische
regeleenheid en wanneer u de rem-
hendel of het rempedaal licht bedient,
kan een trilling in de hendel of het pe-
daal voelbaar zijn. Dit duidt niet op een
storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de remhendel of
1. Rempedaal
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-14
3
het rempedaal terwijl het ABS-sy-
steem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem con-
tact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
d be wielsensor niet eschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
DAU13076
Tank opd
Openen van e tankd dop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
Duw de brandstoftankdop omlaag terwijl
de sleutel nog in het slot zit. Draai de sleutel
1/4 slag linksom, neem de sleutel uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankd g dop oe
worden aang de raaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
12
1
2
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
1
2

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-15
3
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b denzine ampen zijn zeer
b g d d drandbaar. Vol e on erstaan e in-
structies om b dran en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg g emorste
b dran stof onmiddellijk af met een
schone, d g d gro e, zachte oek, aan e-
zien d be randstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten. [DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is g gifti en kan letsel of overlij-
d g g d gen veroorzaken. Sprin zor vul i om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel b denzine amp
heeft ing dea emd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was d deze an af met water
en zeep. Als u benzine op uw kled gin
morst, trek dan andere kled gin aan.
DAU79080
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend lood bvrije enzine.
Loodhouden e d benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwend gi e motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
21
Voorgeschreven brandstof:
Normale loodvrije benzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud b randstoftank:
14 L (3.7 US gal, 3.1 Imp. gal)
Brandstofreserve:
3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal)

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-16
3
OPMERKING
Deze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer bij het tanken of het vulpi-
stool dezelfde markering draagt.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 95 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), ge-
bruik dan benzine van een ander merk.
Door loodvrije benzine te gebruiken gaan
bougies langer mee en blijven de onder-
houdskosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU79161
Overloopslang b dran stoftank
OPMERKING
Zie pagina 6-9 voor informatie over de be-
luchtingsslang.
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de over-
loopslang van de brandstoftank.
Controleer de overloopslang van de
brandstoftank op scheuren of bescha-
diging en vervang deze indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de over-
loopslang van de brandstoftank niet
verstopt is en reinig indien nodig.
Zorg dat de overloopslang van de
brandstoftank buiten het stroomlijn-
paneel is geplaatst.
E5 E10
1. Overloopslang brandstoftank
2. Tankbeluchtingsslang
2 1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-17
3
DAU13434
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nad dat e mo-
tor heeft ged d graai . Let op het vol ende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
g dras of op an er materiaal d gat e-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetg gan ers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet lang der an enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend lood bvrije enzine. Bij
g be ruik van lood d d bhou en e enzine zal
onherstelbare schade worden toege-
b dracht aan e uitlaatkatalysator.
DAU62622
Zadels
Duozadel
Verwijderen van het duozadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en
draai rechtsom.
2. Houd de sleutel in deze stand vast, til
de achterzijde van het duozadel om-
hoog en trek het duozadel naar achte-
ren.
Aanbrengen van het duozadel
1. Steek de uitsteeksels aan de voorzijde
van het duozadel in de zadelbevesti-
gingen zoals getoond en druk dan de
achterzijde van het duozadel omlaag
om het zadel te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
1. Vergrendeling duozadel
2. Ontgrendelen.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2
1
1
2
2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-18
3
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de middenkap door de
schroeven te verwijderen.
3. Verwijder het bestuurderszadel door
de bouten los te halen. Til de achterzij-
de van het bestuurderszadel omhoog
en trek het zadel naar achteren.
Aanbrengen van het bestuurderszadel
1. Steek de uitsteeksels aan de voorzijde
van het bestuurderszadel in de zadel-
bevestiging zoals afgebeeld en plaats
het zadel in de oorspronkelijke positie.
2. Breng de bouten van het bestuurders-
zadel aan.
3. Monteer de middenkap door de
schroeven aan te brengen.
4. Installeer het duozadel.
OPMERKING
Controleer of de zadels stevig zijn vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
1. Middenkap
2. Schroef
1. Bestuurderszadel
2. Bout
12
1
2
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1
2

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-19
3
DAU62930
Helmbevestig gin
De helmbevestigingen bevinden zich aan
de onderzijde van het duozadel.
Om een helm aan een helmbevestiging
te bevestigen
1. Verwijder het duozadel. (Zie pagina
3-17.)
2. Maak een helm vast aan een helmbe-
vestiging en breng dan het duozadel
stevig aan. WAARSCHUWING! Ga
nooit rijden met een helm vastge-
maakt aan de helmb g gevesti in ,
aangezien de helm objecten kan ra-
ken met mogelijk verlies van de
controle over de machine en een
ongeval tot gevolg. [DWA10162]
Om een helm los te maken van de helm-
b g gevesti in
Verwijder het duozadel, neem de helm los
van de helmbevestiging en breng het zadel
weer aan.
1. Helmbevestiging
1. Helm
2. Duozadel
1
1
2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-20
3
DAU62550
Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich on-
der het duozadel. (Zie pagina 3-17.)
Als documenten of andere voorwerpen in
het opbergcompartiment worden opgebor-
gen, doe ze dan in een plastic zak om nat
worden te voorkomen. Zorg bij het wassen
van de machine dat geen water het opberg-
compartiment kan binnendringen.
WAARSCHUWING
DWA15401
Overschrijd het maximumlaadgewicht
van 160 kg (353 lb) voor de machine niet.
DAU39672
Achteruitkijkspiegels
De achteruitkijkspiegels van dit voertuig
kunnen naar voren of naar achteren worden
ingeklapt om het parkeren in smalle ruimten
te vergemakkelijken. Klap de spiegels terug
in hun oorspronkelijke stand voordat u gaat
rijden.
WAARSCHUWING
DWA14372
Vergeet niet de achteruitkijkspiegels in
hun oorspronkelijk stand terug te klap-
pen alvorens weg te rijden.
1. Opbergcompartiment
1
1. Rijstand
2. Parkeerstand
2
1
2
2
1
2

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-21
3
DAU68142
Afstellen van de schokdem-
perunit
Deze schokdemper is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
LET OP
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorko-
men.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
OPMERKING
Verwijder bij ABS-modellen de kettingbe-
schermer door de bouten en flensbussen
los te halen.
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
ring in de richting (a). Draai om de veervoor-
spanning te verlagen en zo de vering
zachter te maken de stelring in de richting
(b).
Zet de gewenste inkeping in de stel-
ring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
Verricht de afstelling met de speciale
sleutel met het verlengstuk in de
boordgereedschapsset.
OPMERKING
Monteer bij ABS-modellen de kettingbe-
schermer door de flensbussen en bouten
aan te brengen, en zet dan de bouten vast
met het voorgeschreven aanhaalmoment.
1. Kettingbeschermer
2. Bout en flensbus
2
1
1. Verlengstuk
2. Speciale sleutel
3. Stelring veervoorspanning
4. Positie-indicator
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
4
Maximum (hard):
7
Aanhaalmoment:
Bout kettingbeschermer:
10 N·m (1.0 kgf·m, 7.4 lb·ft)
7654321
4
(b)
(a)
3
2
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-22
3
DAU84680
Bag g ba e andhouders
Gebruik de aangegeven bevestigingspun-
ten om bagagebanden aan de machine
vast te maken.
DAU15306
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker-
zijde van het frame. Trek of druk de zijstan-
daard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij-
standaard maakt deel uit van het startsper-
systeem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blok-
keert. (Zie de volgende paragraaf voor een
uitleg over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
DWA10242
Met de machine mag nooit worden gere-
d d d d gen terwijl e zijstan aar omlaa staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrok-
ken (of niet omhoog b d dlijft), an ers kan e
zijstandaard d e grond raken en zo de
b d d d destuur er aflei en, waar oor e ma-
chine mogelijk onb bestuur aar wordt.
Het Yamaha startspersysteem is ont-
worpen om d b de estuur er te helpen bij
zijn verantwoord d delijkhei e zijstan-
d d gaar op te trekken alvorens we te rij-
d d den. Controleer it systeem aarom
regelmatig d en laat het repareren oor
een Yamaha dealer als de werking niet
naar behoren is.
1. Bagageriembevestiging
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-23
3
DAU64051
Startspersysteem
Dit systeem voorkomt dat de motor wordt
gestart terwijl een versnelling is ingescha-
keld, tenzij de koppelingshendel is inge-
trokken en de zijstandaard is opgeklapt.
Het schakelt ook de motor uit als de zijstan-
daard omlaag wordt gezet terwijl een ver-
snelling is ingeschakeld.
Controleer het systeem regelmatig door de
onderstaande procedure te volgen.
OPMERKING
Deze controle is vooral betrouwbaar
als hij wordt uitgevoerd met een war-
me motor.
Zie pagina’s 3-1 voor informatie over
de bediening van de schakelaar.

Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-24
3
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Zet de noodstopschakelaar in de
stand “run”.
3. Zet het contactslot aan.
4. Zet de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Trek de koppelingshendel in.
8. Zet de versnellingsbak in een
versnelling.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Trek de koppelingshendel in.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
Het systeem is in orde.
De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk
niet.
Rijd niet met de motorfiets voordat
deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt
mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat
deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de
koppelingshendel werkt mogelijk niet.
Rijd niet met de motorfiets voordat
deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
WAARSCHUWING
Laat als een storing wordt
aangetroffen de machine nakijken
alvorens te gaan rijden.
JA NEE
JA NEE
JA NEE

Voor uw veilig dhei – controles voor het rijden
4-1
4
DAU63441
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werken-
de staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de ge-
bruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11152
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval
of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem heb gt evonden. Als een pro-
b d g d d dleem niet kan wor en op elost via e proce ures in eze handleiding, laat de ma-
chine dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer de tankbeluchtingsslang en overloopslang
op obstakels, scheuren of beschadiging en controleer
de slangaansluitingen.
3-15,
3-16
Motorolie
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
6-9
Koelvloeistof
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan
het voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-12
Voorrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan
een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluch-
ten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof
bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-22,
6-23
Achterrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan
een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluch-
ten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof
bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-22,
6-23

Voor uw veilig dhei – controles voor het rijden
4-2
4
Koppeling
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
6-20
Gasgreep
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag
van de gasgreep af te stellen en de kabel en het kabel-
huis te smeren.
6-16,
6-27
Bedieningskabels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig. 6-27
Aandrijfketting
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
6-25,
6-26
Wielen en b dan en
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
6-17,
6-19
Rem- en schakelpeda-
len
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten. 6-28
Rem- en koppelings-
hendels
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. 6-28
Zijstand aard• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt. 6-29
Framebevesti enging
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
—
Instrumenten, verlich-
ting, signaleringssy-
steem en schakelaars
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig. —
Zijstand aardschake-
laar
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
3-22
ITEM CONTROLES PAGINA

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-1
5
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvoldoend d d de vertrouw hei met e
b de ieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU73451
OPMERKING
Dit model is uitgerust met:
een hellingshoeksensor die de motor
laat afslaan als de machine kantelt.
Zet het contactslot eenmaal uit alvo-
rens te proberen de motor opnieuw te
starten. Als u dat niet doet zal de mo-
tor niet starten, ondanks dat de motor
wel draait als u op de startknop drukt.
een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 mi-
nuten stationair draait. Druk in dat
geval eenvoudigweg op de startknop
om de motor weer te starten.

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-2
5
DAU67610
Starten van de motor
Door het startblokkeringssysteem is starten
alleen mogelijk als aan een van de volgende
voorwaarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-23 voor meer informatie.
1. Draai de sleutel naar “ ” en contro-
leer of de noodstopschakelaar
op “ ” is gezet.
Het waarschuwingslampje motorsto-
ring moet een paar seconden gaan
branden en daarna uit gaan. LET OP:
Als het waarschuwingslampje niet
uit gaat, laat dan het elektrisch cir-
cuit controleren door een Yamaha
dealer. [DCAT1121]
Het ABS-waarschuwingslampje moet
gaan branden als het contactslot op
“ON” wordt gezet en weer uitgaan zo-
dra met een snelheid van 10 km/h (6
mi/h) of hoger wordt gereden.
LET OP
DCA17682
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
g baat randen en weer uitgaat zoals hier-
b b d goven eschreven, zie an pa ina 3-2
voor een controle van het circuit van het
waarschuwingslampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij-
stand. Het vrijstandcontrolelampje
moet gaan branden. Als dit niet ge-
beurt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrische circuit na te kijken.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken.
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startknop los, wacht een paar se-
conden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mo-
gelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 10
seconden achtereen draaien.
LET OP
DCA11043
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-3
5
DAU16674
Schakelen
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een hel-
ling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING
Om de versnellingsbak in de vrijstand ( )
te schakelen, drukt u het schakelpedaal en-
kele malen in totdat het einde van de slag is
bereikt, en trekt u het vervolgens iets om-
hoog.
LET OP
DCA10261
Rijd niet lang d ge tij met af ezette
motor, ook niet met de versnel-
lingsb d d dak in e vrijstan , en sleep e
motorfiets niet over lange afstan-
d g ben. De versnellin s ak wordt al-
leen afd doen e gesmeerd terwijl de
motor draait. Door onvoldoende
smering kan de versnelling bs ak
worden eschab digd.
Gebruik altijd d e koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnel-
lingsb dak en e aandrijving te voor-
komen; door hun constructie zijn
d b d g deze niet estan te en e schok-
ken en die optred bij belast schake-
len.
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
2
1
1
N
2
3
4
5
6

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-4
5
DAU16842
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te
zwaar worden belast. De verschillende on-
derdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit lang-
durig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU17094
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langer dan 7000 tpm
achtereen draaien. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moet de motorolie worden ver-
verst en moet de oliefilterpatroon of het
oliefilterelement worden vervangen.
[DCA10303]
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langer dan 8400 tpm
achtereen draaien.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10311
Voer het toerental niet zover op dat
d d de toerenteller in e ro e zone
wijst.
Als tijd d dens e inrijperio e motor-
schade optreedt, vraag d an direct
een Yamaha d dealer e machine te
controleren.
DAU17214
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
d g gus op een plek waar voet an ers
of kinderen niet gemakkelijk met
d deze on erd gelen in aanrakin kun-
nen komen en b dran wonden kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ond g der ron , hierdoor kan
d ge machine kantelen met mo elijk
brand g bstoflekka e en rand tot ge-
volg.
Parkeer niet nab gij ras of andere
brandbare materialen die vlam zou-
den kunnen vatten.

Periodiek onderhoud en afstelling
6-1
6
DAU17246
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eige-
naar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarbor-
gen. Op de volgende pagina’s wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodie-
ke onderhoudsschema’s moeten worden
beschouwd als een algemene richtlijn on-
der normale rijcondities. Het is echter mo-
gelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhan-
kelijk van het weer, het terrein, de geografi-
sche locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet b d beken ent met
voertuigonderhou erhoud, laat het ond d
d dan uitvoeren oor uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aang ge even.
Een draaien ewe-de motor heeft b
g d d den e elen ie lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche onderdelen die schokken of
b dran kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
d d dens het uitvoeren van on erhou
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
d b d den, ran of koolmonoxi evergif-
tiging, mogelijk met d d de oo tot
g gevol . Zie pagina 1-2 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
WAARSCHUWING
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het g be ruik
zeer heet worden. Laat ond der elen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.
Product specificaties
Merk: | Yamaha |
Categorie: | Motor |
Model: | YZF-R3 (2019) |
Heb je hulp nodig?
Als je hulp nodig hebt met Yamaha YZF-R3 (2019) stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden
Handleiding Motor Yamaha

26 November 2024

16 November 2024

5 November 2024

5 November 2024

27 Mei 2024

27 Mei 2024

27 Mei 2024

25 Maart 2024

18 Juni 2023

16 Juni 2023
Handleiding Motor
- Motor Aprilia
- Motor Benelli
- Motor BMW
- Motor BodyCraft
- Motor Danfoss
- Motor Derbi
- Motor Ducati
- Motor Elac
- Motor Emco
- Motor Harley Davidson
- Motor Honda
- Motor Husqvarna
- Motor Kawasaki
- Motor Kettler
- Motor KTM
- Motor Mercedes-Benz
- Motor Metabo
- Motor Milwaukee
- Motor Mitsubishi
- Motor Moto Guzzi
- Motor MV Agusta
- Motor Nautilus
- Motor Piaggio
- Motor Reebok
- Motor SMC
- Motor Suzuki
- Motor Texas
- Motor Victory
- Motor Zero
- Motor Joy-it
- Motor Juki
- Motor Mahindra
- Motor Beta
- Motor Triumph
- Motor Hyosung
- Motor TVS
- Motor GasGas
- Motor Indian
- Motor Bajaj
- Motor Mash
- Motor Hero
- Motor Cagiva
- Motor Chang Jiang
- Motor Ridley
- Motor Sherco
- Motor Royal Enfield
- Motor Anova
- Motor CRRCpro
Nieuwste handleidingen voor Motor

2 Februari 2025

8 Januari 2025

8 Januari 2025

27 December 2024

14 December 2024

14 December 2024

14 December 2024

3 December 2024

16 November 2024

15 November 2024