Honda CB125F (2021) Handleiding

Honda Motor CB125F (2021)

Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Honda CB125F (2021) (108 pagina's) in de categorie Motor. Deze handleiding was nuttig voor 43 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld

Pagina 1/108
Deze handleiding dient als een permanent onderdeel van het
voertuig te worden beschouwd en moet bij doorverkoop van het
voertuig aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt.
Deze publicatie bevat de meest recente productinformatie die
beschikbaar was voor het ter perse gaan. Honda Motor Co., Ltd.
behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te
brengen zonder voorafgaande kennisgeving en zonder het aangaan
van enige verplichting.
Niets uit deze publicatie mag zonder schriftelijke toestemming
worden gereproduceerd.
Het kan zijn dat het afgebeelde voertuig in dit instructieboekje
verschilt van uw voertuig.
© 2020 Honda Motor Co., Ltd.
Welkom
Van harte gefeliciteerd met de aanschaf van
uw nieuwe Honda-voertuig. Door te kiezen
voor een Honda maakt u deel uit van een
wereldwijde familie van tevreden klanten die
Honda's reputatie voor het leveren van
hoogwaardige producten waarderen.
Met het oog op uw veiligheid en rijplezier:
Lees dit instructieboekje aandachtig door.
Volg alle aanbevelingen op en voer alle
procedures uit die in deze handleiding
zijn vermeld.
Besteed extra aandacht aan veiligheidsin-
formatie in deze handleiding en op het
voertuig.
De volgende code in deze handleiding
duidt het land aan.
Landcode
Code
CBF125M
Land
ED
Directe verkoop Europa
Enkele opmerkingen over veiligheid
Uw veiligheid en de veiligheid van anderen zijn
zeer belangrijk. Het veilig rijden op dit voertuig
is een belangrijke verantwoordelijkheid.
Om u te helpen goed geïnformeerde
veiligheidsbeslissingen te nemen, hebben wij
bedieningsprocedures en andere informatie
in deze handleiding en op veiligheidslabels
verstrekt. Deze informatie maakt u attent op
potentiële gevaren waardoor u of anderen
letsel kunnen oplopen.
Het is vanzelfsprekend niet praktisch of niet
mogelijk om u te waarschuwen voor alle geva-
ren die kunnen optreden bij het rijden op en
onderhouden van een voertuig. U moet dan
ook uw eigen gezonde verstand gebruiken.
U zult belangrijke veiligheidsinformatie in ver-
schillende vormen tegenkomen, waaronder:
Veiligheidslabels op het voertuig
Veiligheidsinformatie voorafgegaan door
een waarschuwingssymbool en een van
de drie waarschuwingswoorden:
GEVAAR, WAARSCHUWING of LET OP.
Deze signaalwoorden betekenen:
3GEVAAR
U ZULT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
OPLOPEN als u de instructies niet
opvolgt.
3WAARSCHUWING
U KUNT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
OPLOPEN als u de instructies niet
opvolgt.
3LET OP
U KUNT LETSEL OPLOPEN als u de
instructies niet opvolgt.
Andere belangrijke informatie vindt u
onder de volgende koppen:
LET OP
Informatie om beschadiging van uw
voertuig, andere eigendommen of
het milieu te voorkomen.
Inhoudsopgave
Veiligheid van het voertuig BLZ. 2
Bedieningshandleiding BLZ. 16
Onderhoud BLZ. 43
Verhelpen van storingen BLZ. 76
Informatie BLZ. 85
Specificaties BLZ. 97
Index BLZ. 100
Veiligheidsrichtlijnen........................................... BLZ. 3
Waarschuwingslabels ..........................................BLZ. 6
Veiligheidsmaatregelen.................................... BLZ. 10
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden ........ BLZ. 11
Accessoires & aanpassingen............................ BLZ. 14
Beladen.................................................................BLZ. 15
Dit gedeelte bevat belangrijke informatie voor het veilig rijden met uw voertuig.
Lees dit gedeelte aandachtig door.
Veiligheid van het voertuig
Veiligheidsrichtlijnen
Volg deze richtlijnen met het oog op uw veiligheid:
Voer alle routine- en periodieke inspecties uit
die in deze handleiding zijn beschreven.
Zet de motor uit en houd vonken en vuur uit
de buurt als u tankt.
Laat de motor niet draaien in afgesloten of
gedeeltelijk afgesloten ruimten. Koolmonoxide
in uitlaatgassen is giftig en kan uw dood
veroorzaken.
Draag altijd een helm
Het is bewezen dat helmen en beschermende
kleding het aantal en de ernst van hoofdletsel en
ander letsel aanzienlijk kunnen verminderen. Draag
dus altijd een goedgekeurde helm en
beschermende kleding. BLZ. 102
Voordat u gaat rijden
Zorg ervoor dat u in goede lichamelijke conditie
bent, geconcentreerd bent en niet onder de
invloed van alcohol of drugs verkeert. Zorg ervoor
dat u en uw duopassagier allebei een
goedgekeurde helm en beschermende kleding
dragen. Draag duopassagiers op om zich aan de
handgreep of aan uw middel vast te houden, met
u mee te leunen tijdens het schuinleggen van het
voertuig in bochten en hun voeten altijd op de
voetsteunen te houden, zelfs wanneer het voertuig
stilstaat.
Neem de tijd om te leren en te oefenen
Zelfs als u al op andere voertuigen hebt gereden,
kunt u het beste in een veilige omgeving oefenen
om vertrouwd te raken met de werking en het
stuurgedrag van dit voertuig en om gewend te
raken aan de afmetingen en het gewicht van het
voertuig.
Rijd defensief
Besteed altijd aandacht aan ander verkeer om u
heen en veronderstel niet dat andere bestuurders
u zien. Zorg dat u snel kunt stoppen of een
uitwijkmanoeuvre kunt maken.
Veiligheidsrichtlijnen
Veiligheid van het voertuig
3
Vervolg
Zorg dat u goed zichtbaar bent
Zorg ervoor dat u beter zichtbaar bent, vooral 's
avonds, door heldere reflecterende kleding te dra-
gen, te rijden op plaatsen waar andere bestuurders
u kunnen zien, uw richting aan te geven voordat u
afslaat of van rijstrook verandert en uw claxon te
gebruiken indien nodig.
Rijd binnen uw grenzen
Rijd nooit harder dan u aankunt of sneller dan de
verkeersomstandigheden toestaan. Vermoeidheid
en onoplettendheid kunnen afbreuk doen aan uw
beoordelingsvermogen en het veilig rijden.
Rijd niet onder de invloed van alcohol
of drugs
Alcohol of drugs en verkeer gaan niet samen. Zelfs
één alcoholisch drankje kan uw vermogen om op
wisselende omstandigheden te reageren verminde-
ren en uw reactiesnelheid wordt minder na elk aan-
vullend drankje. Hetzelfde geldt voor het gebruik
van drugs. Rijd niet onder de invloed van alcohol of
drugs en laat uw vrienden dit ook niet doen.
Houd uw Honda in veilige staat
Het is belangrijk voor uw veiligheid en uw rijplezier
dat u het voertuig goed onderhoudt.
Inspecteer uw voertuig voor elke rit en voer al het
aanbevolen onderhoud uit. Houd u aan de
beladingslimieten ( BLZ. 15), bouw uw voertuig2
niet om en installeer geen accessoires die uw
voertuig onveilig maken ( BLZ. 14).2
Betrokken zijn bij ongevallen
Persoonlijke veiligheid is uw eerste prioriteit. Als u
of iemand anders letsel heeft opgelopen, neem
dan de tijd om de ernst van het letsel te beoorde-
len en te bepalen of het veilig is om door te rijden.
Schakel indien nodig de hulpdiensten in. Volg te-
vens de geldende wet- en regelgeving indien een
andere persoon of een ander voertuig bij het on-
geval is betrokken.
Veiligheidsrichtlijnen
Veiligheid van het voertuig
4
Als u besluit verder te rijden, zet dan eerst de con-
tactschakelaar in de stand (Off) en controleer
de staat van uw voertuig. Inspecteer op vloeistof-
lekkage, controleer of cruciale moeren en bouten
goed vastzitten en controleer het stuur, de bedie-
ningshendels, remmen en wielen. Rijd langzaam en
voorzichtig.
Het kan zijn dat uw voertuig schade heeft opgelo-
pen die niet onmiddellijk zichtbaar is. Laat uw
voertuig zo snel mogelijk grondig inspecteren door
een erkend reparatiebedrijf.
Gevaar voor koolmonoxide
Uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide, een
kleurloos, reukloos gas. Het inademen van
koolmonoxide kan bewusteloosheid veroorzaken
en tot uw dood leiden.
Als u de motor in een besloten of zelfs gedeeltelijk
afgesloten ruimte laat draaien, kan de lucht die u
inademt een gevaarlijke hoeveelheid koolmonoxi-
de bevatten.
Laat uw voertuig nooit in een garage of andere
besloten ruimte draaien.
3WAARSCHUWING
Het laten draaien van de motor van uw
voertuig in een afgesloten of zelfs in
een gedeeltelijk afgesloten ruimte, kan
leiden tot een snelle opbouw van het
giftige gas koolmonoxide.
Het inademen van dit kleur- en geurlo-
ze gas kan leiden tot bewusteloosheid
en zelfs tot de dood.
Laat de motor van uw voertuig alleen
draaien in een goed geventileerde
ruimte buiten.
Veiligheidsrichtlijnen
Veiligheid van het voertuig
5
Waarschuwingslabels
Op de volgende pagina's wordt de betekenis
van de labels beschreven. Sommige labels
waarschuwen u voor potentiële gevaren die
ernstig letsel kunnen veroorzaken. Andere
bieden belangrijke veiligheidsinformatie. Lees
deze informatie aandachtig en verwijder de
labels niet.
Als een label eraf valt of moeilijk te lezen is,
neem dan contact op met uw dealer voor een
vervangingslabel.
Elk label is voorzien van een specifiek symbool.
De betekenis van elk symbool en elk label is als
volgt.
Lees de instructies in het instructieboekje
aandachtig door.
Lees de instructies in de werkplaatshandleiding
aandachtig door. Laat om veiligheidsredenen
het onderhoud aan uw voertuig alleen
uitvoeren door uw dealer.
GEVAAR (met RODE achtergrond)
U ZULT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL
oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
WAARSCHUWING (met ORANJE
achtergrond)
U KUNT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL
oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
LET OP (met GELE achtergrond)
U KUNT GEWOND RAKEN als u deze
aanwijzingen niet opvolgt.
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
6
ACCULABEL
GEVAAR
Houd vonken en vlammen uit de buurt van de accu.
Accu's produceren gas dat een explosie kan
veroorzaken.
Draag een beschermbril en rubberen handschoenen
bij het hanteren van de accu, anders kunt u
brandwonden oplopen of uw gezichtsvermogen
verliezen door het elektrolyt van de accu.
Laat kinderen en andere personen geen accu
aanraken tenzij ze op de hoogte zijn van de
voorschriften voor het hanteren van accu's en de
hieraan verbonden gevaren.
Wees buitengewoon voorzichtig bij het hanteren van de
accuvloeistof aangezien deze verdund zwavelzuur bevat.
Contact met uw huid of ogen kan brandwonden veroor-
zaken of leiden tot verlies van uw gezichtsvermogen.
Lees deze handleiding aandachtig door en zorg
ervoor dat u de inhoud begrijpt voordat u de accu
hanteert. Het niet opvolgen van de instructies kan
lichamelijk letsel en beschadiging van het voertuig
veroorzaken.
Gebruik geen accu met het elektrolyt op of onder het
onderste merkstreepje. De accu kan exploderen en
ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
7
Vervolg
WAARSCHUWINGSLABEL ACCESSOIRES EN BELADING
WAARSCHUWING
ACCESSOIRES EN BELADING
De veiligheid, stabiliteit en het weggedrag van dit voertuig kunnen
nadelig worden beïnvloed door de toevoeging van accessoires en
bagage.
Lees de instructies in de gebruikers- en montagehandleiding
aandachtig door voordat u een accessoire monteert.
Het totale gewicht van accessoires en bagage en het gewicht van de
bestuurder en de passagier mag niet meer zijn dan , oftewel de170 kg
maximale gewichtscapaciteit.
Het gewicht van de bagage mag niet meer zijn dan onder alle13 kg
omstandigheden.
Het monteren van grote kuipdelen op de voorvork of het stuur wordt
niet aanbevolen.
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
8
LABEL BANDENINFORMATIE EN AANDRIJFKETTING
Bandenspanning in koude toestand:
[Alleen bestuurder]
Voor 175 kPa (1,75 kgf/cm2)
Achter 225 kPa (2,25 kgf/cm2)
[Bestuurder en passagier]
Voor 175 kPa (1,75 kgf/cm2)
Achter 225 kPa (2,25 kgf/cm2)
Zorg ervoor dat de aandrijfketting juist is afgesteld en
gesmeerd.
Speling 20 - 30 mm
VEILIGHEIDSLABEL
Draag altijd een helm en beschermende kleding met het oog op uw
veiligheid.
BRANDSTOFLABEL
Uitsluitend loodvrije benzine
ETHANOL tot 10 volumeprocent
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
9
Veiligheidsmaatregelen
Rijd voorzichtig met uw beide handen aan het
stuur en uw voeten op de voetsteunen.
Passagiers moeten zich aan de handgreep of
aan uw middel vasthouden, en hun voeten
moeten zich tijdens het rijden op de
voetsteunen bevinden.
Denk altijd aan de veiligheid van uw passagier
en andere bestuurders en rijders.
Beschermende uitrusting
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier een goed-
gekeurde motorfietshelm, beschermbril en duide-
lijk zichtbare beschermende kleding dragen. Draag
geen loshangende kleding om het gevaar dat er
iets tussen de bewegende delen van het voertuig
komt, te voorkomen. Rijd defensief en houd altijd
rekening met de weers- en wegomstandigheden.
#
Helm
Moet voldoen aan de veiligheidsnorm, duidelijk
zichtbaar zijn en de juiste afmetingen voor uw
hoofd hebben
De motorhelm moet comfortabel passen en
veilig met de kinriem zijn vastgemaakt.
Vizier met een onbelemmerd gezichtsveld of
andere goedgekeurde oogbescherming
3WAARSCHUWING
Het niet dragen van een helm verhoogt
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing.
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier
altijd een goedgekeurde helm en
beschermende kleding dragen.
#
Handschoenen
Leren handschoenen met volledige vingers en een
hoge slijtweerstand
#
Motorlaarzen of -schoenen
Stevige motorlaarzen met antislipzolen en
enkelbeschermers
#
Motorjas en -broek
Beschermende, duidelijk zichtbare motorjas met
lange mouwen en duurzame broek voor het rijden
(of een beschermend motorpak)
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheid van het voertuig
10
Voorzorgsmaatregelen
voor het rijden
Inrijperiode
Volg deze richtlijnen tijdens de eerste 500 km om
de toekomstige betrouwbaarheid en prestaties van
uw voertuig te waarborgen.
Vermijd het vol gas starten en snel accelereren.
Vermijd sterk afremmen en snel
terugschakelen.
Rijd behoedzaam.
Remmen
Neem de volgende richtlijnen in acht:
Vermijd bijzonder sterk afremmen en
terugschakelen.
uDoor plotseling remmen kan de stabiliteit
van het voertuig verminderen.
uGa waar mogelijk langzamer rijden voor
een bocht; anders bestaat het gevaar dat u
uit de bocht vliegt.
Wees voorzichtig op oppervlakken met een
lage tractie.
uDe banden slippen sneller op dit soort
oppervlakken en de remweg is langer.
Vermijd continu remmen.
uDoor herhaaldelijk te remmen, zoals bij
heuvelafwaarts rijden, kunnen de remmen
ernstig oververhit raken waardoor de
remwerking vermindert. Verminder
snelheid door afwisselend te remmen op
de motor en de remmen te gebruiken.
Bedien de voor- en achterrem tegelijkertijd
voor de meest efficiënte remwerking.
#
Combi-rem
Uw voertuig is uitgerust met een remsysteem dat
de remkracht verdeelt tussen de voorwiel- en de
achterwielrem.
De verdeling van de remkracht tussen de voor- en
achterrem is verschillend wanneer u alleen de
remhendel bedient en wanneer u alleen op het
rempedaal trapt.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Veiligheid van het voertuig
11
Vervolg
Bedien de voor- en achterrem tegelijkertijd voor
de meest efficiënte remwerking.
#
Remmen op de motor
Remmen op de motor helpt om de snelheid van
uw voertuig te verminderen wanneer u gas
mindert. Schakel terug naar een lagere versnelling
om meer snelheid te verminderen. Rem op de
motor en gebruik met tussenpozen de rem om
snelheid te minderen wanneer u lange, steile
hellingen afrijdt.
#
Natte of regenachtige omstandigheden
Wegoppervlakken zijn glad wanneer ze nat zijn, en
natte remmen zorgen voor een verminderde
remwerking.
Wees bijzonder voorzichtig bij het remmen onder
natte omstandigheden.
Als de remmen nat worden, rem dan tijdens het
rijden op lage snelheid om ze te laten drogen.
Parkeren
Parkeer op een stevige, horizontale
ondergrond.
Als u op een helling of onverhard terrein moet
parkeren, parkeer het voertuig dan zodanig dat
dit niet kan wegrollen of omvallen.
Zorg ervoor dat hete onderdelen niet in
contact kunnen komen met ontvlambare
materialen.
Raak de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen niet aan voordat ze
zijn afgekoeld.
Zet het stuur altijd op slot en verwijder de
sleutel als u het voertuig onbewaakt achterlaat
om de kans op diefstal te verminderen.
Het gebruik van een antidiefstalvoorziening
wordt ook aanbevolen.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Veiligheid van het voertuig
12
#
Parkeren op de zijstandaard of de middenbok
1.
Zet de motor uit.
2.
Zijstandaard gebruiken
Klap de zijstandaard omlaag.
Laat het voertuig langzaam naar links leunen
totdat het volle gewicht op de zijstandaard
steunt.
Middenbok gebruiken
Ga voor het neerklappen van de middenbok
aan de linkerkant van het voertuig staan.
Duw met uw rechtervoet op het uiteinde van
de middenbok en trek tegelijkertijd omhoog en
naar achteren.
3.
Draai het stuur volledig naar links.
uHet draaien van het stuur naar rechts
reduceert de stabiliteit en kan tot gevolg
hebben dat het voertuig omvalt.
4.
Zet de contactschakelaar in de stand (Lock)
en verwijder de sleutel. BLZ. 362
Richtlijnen voor tanken en brandstof
Volg deze richtlijnen om de motor, het brandstof-
systeem en de katalysator te beschermen:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Gebruik benzine met het aanbevolen octaan-
getal. Het gebruik van benzine met een lager
octaangetal heeft een verminderde motorpres-
tatie tot gevolg.
Gebruik geen brandstof met een hoog
alcoholgehalte. BLZ. 952
Gebruik geen oude of verontreinigde benzine
of een olie-benzinemengsel.
Voorkom het binnendringen van vuil of water
in de brandstoftank.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Veiligheid van het voertuig
13
Handgreep
Middenbok
Linker stuurgreep
Accessoires &
aanpassingen
Wij raden u ten sterkste aan om geen accessoires
te installeren die niet specifiek door Honda voor
uw voertuig zijn ontworpen en geen modificaties
aan het oorspronkelijke ontwerp van uw voertuig
aan te brengen. Hierdoor kan uw voertuig onveilig
worden.
Het ombouwen van uw voertuig kan tevens uw ga-
rantie doen vervallen en het gebruik van uw voertuig
op de openbare weg illegaal maken. Voordat u be-
sluit om accessoires op uw voertuig te installeren,
moet u nagaan of dit veilig en legaal is.
3WAARSCHUWING
Ondeugdelijke accessoires of aanpas-
singen kunnen leiden tot een ongeval
waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt
oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit instructie-
boekje betreffende accessoires en aan-
passingen.
Trek geen aanhangwagen met uw voertuig en
koppel geen zijspan aan uw voertuig. Uw voertuig
is niet ontworpen voor dit toebehoren en het
gebruik hiervan kan het stuurgedrag van uw
voertuig nadelig beïnvloeden.
Accessoires & aanpassingen
Veiligheid van het voertuig
14
Beladen
Het vervoeren van extra gewicht heeft invloed
op het rijgedrag, het remgedrag en de
stabiliteit van uw voertuig.
Rijd altijd met een veilige snelheid die is
afgestemd op de belading.
Vermijd overbeladen en houd u aan de
voorgeschreven beladingslimieten.
Maximale gewichtscapaciteit/maximaal
bagagegewicht BLZ. 972
Maak alle bagage stevig vast, verdeel het
gewicht van de bagage gelijkmatig en plaats
de bagage dicht bij het midden van het
voertuig.
Plaats geen bagage dicht bij de lampen of de
geluiddemper.
3WAARSCHUWING
Overbelasting of verkeerd beladen kan
een ongeval veroorzaken waarbij u
ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle limieten en richtlijnen voor
belading in deze handleiding.
Beladen
Veiligheid van het voertuig
15
Basishandelingen
Bedieningshandleiding
16
#
Inspectie voor het rijden
(BLZ.48)
Voor een veilige rit dient u uw voertuig
eerst zorgvuldig te inspecteren.
#
Accelereren
Draai het gas geleidelijk open.
Houd u aan de snelheidslimiet.
#
Schakelen (BLZ.39)
Het gebruik van basisfuncties.
Instrumenten (BLZ.20)
Controlelampjes (BLZ.32)
Schakelaars (BLZ.34)
Stuurslot (BLZ.36)
#
Motor starten (BLZ.37)
Start de motor en laat deze warmdraaien.
Drijf het toerental niet op.
#
Voertuig
starten
Geef, voor u wegrijdt, uw rich-
ting aan met de richtingaanwij-
zerschakelaar en controleer of
er ander verkeer is.
Bedieningshandleiding
17
#
Remmen Draai de gashendel dicht en
bedien de voor- en achterrem
tegelijk.
uHet remlicht geeft aan dat u
remt.
#
Parkeren (BLZ.12)
#
Stoppen
Geef, als u de weg gaat verlaten, tijdig
richting aan. Verlaat de weg soepel.
#
Bochten nemen
Rem voordat u
een bocht neemt.
Draai de gashendel geleidelijk weer
open zodra u de bocht uit bent.
#
Tanken (BLZ.40)
Parkeer op een stevige, horizon-
tale ondergrond. Gebruik de
standaard en vergrendel het
stuurslot.
Locatie van onderdelen
Bedieningshandleiding
18
Accu (BLZ.59 )
Gashendel (BLZ.74 )
CBS-remvloeistofreservoir
(BLZ.64)
Motorolievuldop/peilstok
(BLZ.62)
Remlichtschakelaar (BLZ.69 )
Remvloeistofreservoir van
voorrem (BLZ.64)
Zekeringkast (BLZ.84 )
Achterrempedaal (BLZ.66 )
Stelbout
veervoorspanning
van achtervering
(BLZ.75)
Datalinkstekker
Bedieningshandleiding
19
Koppelingshendel (BLZ.72 )
Brandstofvuldop (BLZ.40 )
Documentzakje (BLZ.41 )
Gereedschapsset (BLZ.41 )
Stelbout veervoorspanning
van achtervering (BLZ.75)
Aandrijfketting (BLZ.71 )
Zijstandaard (BLZ.70 )
Schakelhendel (BLZ.39 )
Zadel (BLZ.60 )
Helmhouder (BLZ.42 )
Middenbok (BLZ.13 )
Instrumenten
Bedieningshandleiding
20
Displaycontrole
Als de contactschakelaar op (On) wordt gezet, wordt de opstartanimatie getoond. Als een
deel van deze displays niet wordt weergegeven zoals het hoort, laat uw dealer dan controleren
op problemen.
SEL
-toets
SET
-toets
Bedieningshandleiding
21
Vervolg
Snelheidsmeter
Klok instellen: (BLZ.29 )
Klok (12-uursweergave)
Kilometerteller [TOTAL], ritteller [TRIP A/B],
huidig brandstofverbruik, gemiddeld
brandstofverbruik [A AVG], beschikbare
rijafstand [RANGE] (BLZ.22)
Indicator SERVICE NODIG (BLZ.25 )
De schakelstand wordt weergegeven
door de versnellingsstandindicator.
Versnellingsstandindicator
Als het controlelampje van de brandstofniveaumeter
knippert of uitgaat: (BLZ.79)
Brandstofniveaumeter
Resterende brandstof wanneer alleen het
1e (E) segment gaat knipperen: ongeveer
0,8 L
LET OP
U moet tanken wanneer de waarde segment E (1e) nadert.
Als de brandstof opraakt, kan de motor overslaan en de katalysator beschadigd
raken.
Kilometerteller [TOTAL], ritteller [TRIP A/B], huidig brandstofverbruik, gemiddeld
brandstofverbruik [A AVG], beschikbare rijafstand [RANGE]
Met de
SEL
-toets schakelt u tussen de kilometerteller, ritteller A, ritteller B, huidig brandstofverbruik,
gemiddeld brandstofverbruik en beschikbare rijafstand.
Bedieningshandleiding
22
Instrumenten (Vervolg)
Niet beschikbaar wanneer alle
segmenten van de brandstof-
niveaumeter oplichten
Beschikbaar
Niet beschikbaar
Ritteller A
(BLZ.23)
Ritteller B
(BLZ.23)
Kilometerteller
(BLZ.23)
Beschikbare
rijafstand
(BLZ.24)
Gemiddeld
brandstofverbruik
(BLZ.24)
Huidig
brandstofverbruik
(BLZ.23)
#
Kilometerteller [TOTAL]
Totale afgelegde afstand.
Als "------" wordt weergegeven, ga dan naar
uw dealer voor onderhoud.
#
Ritteller [TRIP A/B]
Afstand gereden na het resetten van de ritteller.
Als "----.-" wordt weergegeven, ga dan naar uw
dealer voor onderhoud.
De ritteller terugstellen: (BLZ.26)
#
Huidig brandstofverbruik
Toont het huidige brandstofverbruik.
Weergavebereik: 0.0 tot 99.9 L/100km (km/L of
mile/L) of 0.0 tot 299.9 mile/gal
Meer dan 99,9 L/100km (km/L of mile/L):
"99.9" wordt weergegeven.
Meer dan 299,9 mile/gal: "299.9" wordt
weergegeven.
Wanneer uw snelheid lager is dan 5 km/h
(3 mph) of direct nadat het contact in de
stand (On) wordt gezet: "--.-" (L/100km,
km/L of mile/L) of "---.-" (mile/gal) wordt
weergegeven.
Als "--.-" (L/100km, km/L of mile/L) of "---.-"
(mile/gal) wordt weergegeven in andere dan de
bovengenoemde gevallen, ga dan naar uw
dealer voor onderhoud.
Bedieningshandleiding
23
Vervolg
#
Gemiddeld brandstofverbruik [A AVG]
Toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds
het resetten van ritteller A.
Het gemiddelde brandstofverbruik is gebaseerd
op ritteller A.
Weergavebereik: 0.0 tot 99.9 L/100km (km/L of
mile/L) of 0.0 tot 299.9 mile/gal
Meer dan 99,9 L/100km (km/L of mile/L):
"99.9" wordt weergegeven.
Meer dan 299,9 mile/gal: "299.9" wordt
weergegeven.
Wanneer ritteller A wordt teruggesteld: "--.-"
(L/100km, km/L of mile/L) of "---.-" (mile/gal)
wordt weergegeven.
Als "--.-" (L/100km, km/L of mile/L) of "---.-"
(mile/gal) wordt weergegeven in andere dan de
bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer
voor onderhoud.
Het gemiddelde brandstofverbruik
terugstellen: (BLZ.26 )
#
Beschikbare rijafstand [RANGE]
Geeft de geschatte afstand weer die u kunt
afleggen met de resterende brandstof.
Niet beschikbaar wanneer alle segmenten van
de brandstofniveaumeter oplichten.
Weergavebereik: 999 tot 5 km of 999 tot 3 mile
Boven 999 km (mile): "999" wordt weergegeven.
Minder dan 5 km (3 mile) of de hoeveelheid
resterende brandstof is minder dan 0,1 L of
alleen het 1e segment (E) van de brandstof-
niveaumeter knippert: "---" wordt weerge-
geven.
De aangegeven beschikbare rijafstand wordt
berekend op basis van de rijomstandigheden.
Het aangegeven cijfer geeft niet altijd de
werkelijke beschikbare afstand aan.
Enige tijd na het resetten van ritteller A: "---"
wordt weergegeven.
Als "---" wordt weergegeven in andere dan de
bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer
voor onderhoud.
Beschikbare rijafstand resetten: (BLZ.26)
Bedieningshandleiding
24
Instrumenten (Vervolg)
#
Indicator SERVICE NODIG
Gaat branden wanneer de afgelegde afstand de
eerste keer ongeveer 1000 km bereikt en elke
6000 km na het resetten van de indicator.
Dit geeft aan dat uw voertuig de opgegeven
afstand voor onderhoud heeft bereikt.
Als de indicator gaat branden, ga dan naar uw
dealer voor onderhoud.
Vergeet niet om de indicator na onderhoud aan
het voertuig te resetten.
Indicator SERVICE NODIG resetten
Houd de
SET
-schakelaar ingedrukt en draai de
contactschakelaar in de stand (On). Houd de
SET
-schakelaar langer dan 3 seconden
ingedrukt.
uDe indicator gaat pas uit nadat deze is gereset.
uAls er onderhoud aan uw voertuig wordt
uitgevoerd voordat de indicator SERVICE
NODIG gaat branden, moet u de indicator
SERVICE NODIG na onderhoud aan het
voertuig resetten. Als de indicator wordt
gereset als deze niet wordt weergegeven,
verschijnt de indicator 2 seconden en verdwijnt
dan weer.
Bedieningshandleiding
25
Vervolg
#
Ritteller [TRIP A/B], gemiddeld
brandstofverbruik [A AVG] en
beschikbare rijafstand [RANGE]
terugstellen
Om ritteller A, gemiddeld brandstofverbruik en
beschikbare rijafstand samen terug te stellen,
houdt u de
SET
-toets ingedrukt terwijl ritteller
A wordt weergegeven.
Om ritteller B terug te stellen houdt u de
SET
-
toets ingedrukt terwijl ritteller B wordt
weergegeven.
Bedieningshandleiding
26
Instrumenten (Vervolg)
Ritteller A
of
of
Ritteller B
of
of
Display instellen
De volgende items kunnen sequentieel worden
gewijzigd.
ECO-indicator in- of uitschakelen
Klok instellen
Eenheid van snelheid en afgelegde afstand
wijzigen
Eenheid van brandstofverbruikmeter wijzigen
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toetsen
wordt gedrukt, wordt de bediening automatisch
omgeschakeld van de instelmodus naar de
gebruikelijke weergave.
Als er gedurende ongeveer 30 seconden niet
op de toetsen wordt gedrukt, worden items
waarvoor de instelling aan de gang is
genegeerd en worden alleen items met
voltooide instellingen toegepast. Pas als de
contactschakelaar in de stand (Off) wordt
gezet, worden items waarvoor de instelling aan
de gang is en items met voltooide instellingen
toegepast.
Bedieningshandleiding
27
Vervolg
Normale weergave
Instelmodus
Klok instellen (BLZ.29 )
Eenheid van snelheid en afgelegde
afstand wijzigen (BLZ.30)
Eenheid van brandstofverbruik-
meter wijzigen (BLZ.30)
In- of uitschakelen
van de ECO-indicator (BLZ.28)
Houd de
SEL
en
SET
-toetsen ingedrukt
Druk op de
SET
-toets
1 ECO-indicator in- of uitschakelen:
aZet de contactschakelaar in de stand (On).
bMet de kilometerteller [TOTAL] weergegeven:
houd de
SEL
- en
SET
-toets ingedrukt tot de
ECO-indicator begint te knipperen.
cDruk op de
SEL
-toets om "ON" (inschakelen)
of "OFF" (uitschakelen) te selecteren.
dDruk op de
SET
-toets. De ECO-indicator is
ingesteld en het display schakelt over naar het
instellen van de klok.
Bedieningshandleiding
28
Instrumenten (Vervolg)
2 Klok instellen:
aDruk op de
SEL
-toets totdat het gewenste uur
wordt weergegeven.
uHoud de
SEL
-toets ingedrukt om de uren
versneld vooruit te laten gaan.
bDruk op de
SET
-toets. De minuten beginnen
te knipperen.
cDruk op de
SEL
-toets totdat de gewenste
minuten worden weergegeven.
uHoud de
SEL
-toets ingedrukt om de
minuten versneld vooruit te laten gaan.
dDruk op de
SET
-toets. De klok is ingesteld en
de weergave schakelt over naar het wijzigen
van de eenheid van snelheid en afgelegde
afstand.
Bedieningshandleiding
29
Vervolg
3 Eenheid van snelheid en afgelegde
afstand wijzigen:
aDruk op de
SEL
-toets om "km/h" en "km" of
"mph" en "mile" te selecteren.
bDruk op de
SET
-toets. De eenheid van
snelheid en afgelegde afstand is ingesteld en
de weergave schakelt over naar het wijzigen
van de eenheid van de brandstofverbruikmeter.
4 Eenheid van brandstofverbruikmeter
wijzigen:
a
Wanneer "km/h" voor snelheid en "km" voor
afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "L/100km" of
"km/L" te selecteren.
Wanneer "mph" voor snelheid en "mile" voor
afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "mile/L" of
"mile/gal" te selecteren.
bDruk op de
SET
-toets. De brandstofverbruiks-
meter is ingesteld en het display keert terug
naar de normale weergave.
Bedieningshandleiding
30
Instrumenten (Vervolg)
Bedieningshandleiding
31
Controlelampjes
Bedieningshandleiding
32
Als één van deze controlelampjes niet gaat branden terwijl dat zou moeten, laat dan uw
dealer controleren op problemen.
Richtingaanwijzer
rechts
Richtingaanwijzer links
Controlelampje neutraalstand
Gaat branden als de transmissie in
de neutraalstand staat.
Controlelampje grootlicht
Bedieningshandleiding
33
uWanneer het voertuig tot stilstand komt, gaat de ECO-indicator uit.
Als het brandstofverbruik verbetert, gaat de ECO-indicator branden.
ECO-indicator
Als het gaat branden terwijl de motor draait: (BLZ.78 )
Gaat kort branden als de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet.
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde brandstofinspuiting) (MIL)
ECO-indicator in- of uitschakelen: (BLZ.28 )
Schakelaars
Bedieningshandleiding
34
Motorstopschakelaar/ Startknop
uDoor op de schakelaar te drukken,
wordt de richtingaanwijzer
uitgeschakeld.
uSchakel in geval van nood over naar
de stand (Stop) (de startmotor
werkt niet) om de motor te stoppen.
Richtingaanwijzerschakelaar
Moet normaal in de stand (Run)
blijven staan.
Claxonknop
Schakelaar dimlicht/passeerlicht
: Grootlicht
: Dimlicht
: Knipperen met het grootlicht.
Bedieningshandleiding
35
Vervolg
Contactschakelaar
Schakelt het elektrische systeem in/uit,
vergrendelt het stuur.
uDe sleutel kan in de stand (Off) of (Lock)
worden verwijderd.
(On)
(Off)
(Lock)
Schakelt het elektrische systeem
in voor het starten/rijden.
Schakelt de motor uit.
Vergrendelt het stuur.
Stuurslot
Vergrendel het stuur wanneer u parkeert om
diefstal te voorkomen.
Een U-vormig wielslot of iets vergelijkbaars
wordt ook aanbevolen.
#
Vergrendelen
aDraai het stuur volledig naar links of rechts.
bDuw de sleutel omlaag en zet de
contactschakelaar in de stand (Lock).
uDraai het stuur als het stuur moeilijk
vergrendeld kan worden.
cVerwijder de sleutel.
#
Ontgrendelen
Steek de sleutel in het slot, duw de sleutel erin en
zet de contactschakelaar in de stand (Off).
Bedieningshandleiding
36
Schakelaars (Vervolg)
Duwen
Draaien
Contactsleutel
Motor starten
Start de motor volgens de volgende procedure,
ongeacht of de motor koud of warm is.
LET OP
Als de motor niet binnen 5 seconden start, moet u
de contactschakelaar in de stand (Off) zetten
en 10 seconden wachten voordat u de motor op-
nieuw probeert te starten om de accuspanning te
verhogen.
Het langdurig versneld stationair draaien en het
verhogen van het toerental kunnen de motor
en het uitlaatsysteem beschadigen.
Als u uw voertuig wilt gebruiken op een hoogte
van meer dan 2500 m, vraag uw dealer dan om
advies.
LET OP
Indien het voertuig wordt getransporteerd naar
terrein dat 2000 meter hoger of lager ligt dan het
beginpunt, heeft dit mogelijk een verminderde
motorprestatie op deze nieuwe hoogte tot gevolg.
Raadpleeg uw dealer alvorens het voertuig te
transporteren.
aZorg ervoor dat de motorstopschakelaar in de
stand (Run) staat.
bZet de contactschakelaar in de stand (On).
cZet de versnellingsbak in de neutraalstand
(
N
-controlelampje gaat branden). U kunt ook
de koppelingshendel intrekken om uw voertuig
te starten met de transmissie in de versnelling
wanneer de zijstandaard omhoog is geklapt.
dDruk op de startknop met een volledig
gesloten gashendel.
Bedieningshandleiding
37
Vervolg
Als u de motor niet kunt starten:
Draai de gashendel iets open (ongeveer 3 mm,
zonder speling).
Als de motor niet start:
aOpen de gashendel volledig en druk
gedurende 5 seconden op de startknop.
bHerhaal de normale startprocedure.
cAls de motor start en het stationair toerental
instabiel is, moet u de gashendel een klein
beetje openen.
dAls de motor niet start, wacht dan 10 seconden
voordat u stappen en opnieuwa b
probeert.
#
Als de motor niet start (BLZ.77)
Bedieningshandleiding
38
Motor starten (Vervolg)
Ongeveer 3 mm, zonder speling
Schakelen
De transmissie van uw voertuig is uitgerust met
5 vooruitversnellingen in een schakelpatroon
van één omlaag, vier omhoog.
Als u het voertuig in de versnelling zet met een
omlaag geklapte zijstandaard, wordt de motor
uitgeschakeld.
Bedieningshandleiding
39
2
345
1
N
Tanken
Vul geen brandstof bij tot voorbij de onderste
rand van de vulhals.
Brandstoftype: Uitsluitend loodvrije benzine
Brandstof-octaangetal: uw voertuig is
ontworpen voor het gebruik van een research-
octaangetal (RON) van 91 of hoger.
Tankinhoud: 11,0 L
#
Richtlijnen voor tanken en brandstof
(BLZ.13)
Brandstofvuldop openen
Open de afdekkap van het slot, steek de
contactsleutel in het slot en draai deze naar
rechts om de brandstofvuldop te openen.
Brandstofvuldop sluiten
a
Lijn de vergrendeling van de brandstofvuldop na
het tanken uit met de gleuf in de vulhals. Duw de
brandstofvuldop in de vulhals totdat deze
dichtklikt en wordt vergrendeld.
bVerwijder de contactsleutel en sluit de
afdekkap van het slot.
uDe contactsleutel kan niet worden
verwijderd als de dop niet is vergrendeld.
3WAARSCHUWING
Benzine is een uiterst licht ontvlambare en ex-
plosieve stof. U kunt brandwonden of ernstig
letsel oplopen in de omgang met brandstof.
Zet de motor uit en houd warmte,
vonken en vlammen uit de buurt.
Vul de tank uitsluitend buiten.
Verwijder gemorste brandstof onmiddellijk.
Bedieningshandleiding
40
Contactsleutel
Onderste rand
van vulhals
Brandstofvuldop
Afdekkap van slot
Sleuf
Vergrendeling van de
brandstofvuldop
Opberguitrusting
#
Gereedschapsset/Documentzakje
De gereedschapsset bevindt zich onder het
zadel.
Het documentzakje bevindt zich onder het
zadel.
#
Zadel verwijderen (BLZ.60)
Bedieningshandleiding
41
Vervolg
Gereedschapsset
Documentzakje
#
Helmhouder
De helmhouders bevinden zich onder het zadel.
uGebruik de helmhouder uitsluitend bij het
parkeren.
#
Zadel verwijderen (BLZ.60)
3WAARSCHUWING
Een helm die aan de houder is bevestigd,
kan tijdens het rijden tegen het achterwiel
of de vering komen en tot een ongeval
leiden.
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij
het parkeren. Rijd niet met een helm
die aan de helmhouder hangt.
Bedieningshandleiding
42
Opberguitrusting (Vervolg)
Helmhouder
D-ring helm
Het belang van onderhoud ............................. BLZ. 44
Onderhoudsschema .......................................... BLZ. 45
Standaardonderhoud........................................ BLZ. 48
Gereedschap........................................................ BLZ. 58
Demontage en montage van onderdelen....BLZ. 59
Accu ........................................................................ BLZ. 59
Zadel....................................................................... BLZ. 60
Zijkap ...................................................................... BLZ. 61
Motorolie ............................................................. BLZ. 62
Remmen ............................................................... BLZ. 64
Zijstandaard......................................................... BLZ. 70
Aandrijfketting.................................................... BLZ. 71
Koppeling............................................................. BLZ. 72
Gashendel ............................................................ BLZ. 74
Andere afstellingen ........................................... BLZ. 75
Achtervering afstellen......................................... BLZ. 75
Lees "Het belang van onderhoud" en "Standaardonderhoud" aandachtig door voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert. Raadpleeg “Specificaties” voor servicegegevens.
Onderhoud
Het belang van onderhoud
Het belang van onderhoud
Het goed onderhouden van uw voertuig is abso-
luut essentieel voor uw veiligheid en het bescher-
men van uw investering, optimale prestaties, het
voorkomen van pech en het reduceren van lucht-
verontreiniging. De eigenaar is verantwoordelijk
voor het onderhoud. Inspecteer uw voertuig voor
elke rit, en voer de periodieke controles uit die in
het onderhoudsschema zijn vermeld. BLZ. 452
3WAARSCHUWING
Het niet goed onderhouden van uw
voertuig of het niet repareren van een
defect voordat u gaat rijden kan een
botsing veroorzaken waarbij u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg altijd de aanwijzingen voor inspectie
en onderhoud volgens de schema's die in
dit instructieboekje staan vermeld.
Onderhoudsveiligheid
Lees altijd de onderhoudsvoorschriften voordat u
onderhoud uitvoert en zorg ervoor dat u over de
benodigde gereedschappen, onderdelen en
vakkundigheid beschikt.
Wij kunnen u niet waarschuwen voor alle denkbare
risico's die zich kunnen voordoen tijdens het
uitvoeren van onderhoud. Alleen u kunt beslissen
of u een bepaalde taak wel of niet zou moeten
uitvoeren.
Volg deze richtlijnen tijdens het uitvoeren van
onderhoud.
Zet de motor uit en verwijder de sleutel.
Plaats uw voertuig op een stevige, vlakke
ondergrond met behulp van de zijstandaard,
de middenbok of een onderhoudsbok voor
steun.
Laat de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen afkoelen voor het
uitvoeren van een servicebeurt, anders kunt u
brandwonden oplopen.
Laat de motor uitsluitend draaien wanneer dit
wordt aangegeven en alleen in een goed
geventileerde ruimte.
Onderhoud
44
Onderhoudsschema
Het onderhoudsschema vermeldt de
onderhoudsprocedures die vereist zijn voor veilige,
betrouwbare prestaties en een goed werkende
emissieregeling.
De onderhoudswerkzaamheden moeten worden
uitgevoerd overeenkomstig de normen en
specificaties van Honda door geschoolde en
bevoegde monteurs. Uw dealer voldoet aan deze
vereisten. Het bijhouden van een nauwkeurig
onderhoudsrapport zorgt ervoor dat uw voertuig
goed wordt onderhouden.
Zorg ervoor dat de monteur die het onderhoud
uitvoert dit onderhoudsrapport invult.
Het periodieke onderhoud wordt beschouwd als
normale onderhoudskosten voor de eigenaar die
door uw dealer in rekening zullen worden
gebracht. Bewaar alle facturen. Deze facturen
moeten aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt
wanneer u het voertuig verkoopt.
Honda raadt aan om uw dealer een proefrit met
uw voertuig te laten maken na het uitvoeren van
het periodieke onderhoud.
Onderhoud
45
Vervolg
Items
Inspectie
voor het
rijden
2BLZ. 48
Jaarlijkse
controle
Regelma-
tig ver-
vangen
Zie
pagina
Brandstofleiding
Brandstofniveau –
Werking van de gashendel 74
Luchtfilter *2
Carterontluchting*3
Bougie –
Klepspeling –
Motorolie 62
Motoroliefilter
Stationair motortoerental
Benzinedampafzuigsysteem
Aandrijfketting 1000 km : 71
Onderhoudsniveau Onderhoudslegenda
: Tussenniveau. Wij raden u aan het onderhoud uit te
laten voeren door uw dealer, tenzij u over het
benodigde gereedschap en de mechanische
vakkundigheid beschikt.
De procedures zijn vermeld in een officiële
werkplaatshandleiding van Honda.
:
:
:
:
Inspecteren (reinigen, afstellen, smeren of vervangen,
indien nodig)
Vervangen
Reinigen
Smeren
: Technisch. Met het oog op uw veiligheid raden wij aan
om het voertuig voor een servicebeurt naar uw dealer
te brengen.
46
Motoroliefiltergaasje
Onderhoudsschema
Onderhoud
Frequentie *1
× 1000 km 1 6 12 18 24 30 36
× 1000 mijl 0,6 4 8 12 16 20 24
Items
Inspectie
voor het
rijden
2BLZ. 48
Frequentie *1
Jaarlijkse
controle
Regelmatig
vervangen
Zie
pagina
× 1000 km 1 6 12 18 24 30 36
× 1000 mijl 0,6 4 8 12 16 20 24
Remvloeistof *4 2 jaar 64
Slijtage remschoen/remblok 65, 68
Remsysteem 64
Remlichtschakelaar 69
Koplamphoogte –
Lichten/claxon –
Motorstopschakelaar –
Koppelingssysteem 72
Zijstandaard 70
Vering 75
Moeren, bouten,
bevestigingsmiddelen
Wielen/banden 56
Balhoofdlagers –
Opmerkingen:
*1: Herhaal volgens het hier vermelde frequentie-interval bij hogere kilometerstanden.
*2: Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in buitengewoon natte of stoffige omgevingen rijdt.
*3: Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in de regen rijdt of met vol gas.
*4: Voor het vervangen is technische vaardigheid vereist.
Onderhoudsschema
Onderhoud
47
Standaardonderhoud
Inspectie voor het rijden
Met het oog op de veiligheid bent u verantwoordelijk
om een controle voor het rijden uit te voeren en alle
vastgestelde problemen te corrigeren. Een controle
voor het rijden is een must, niet alleen met het oog
op de veiligheid, maar omdat pech, of zelfs een lekke
band, een aanzienlijk ongemak kan betekenen.
Controleer het volgende voordat u op uw voertuig
stapt:
Brandstofniveau - Vul de brandstoftank
wanneer dit nodig is. BLZ. 402
Gashendel - Controleer of de gashendel in alle
stuurstanden goed opent en sluit. BLZ. 742
Motoroliepeil - Vul indien nodig motorolie bij.
Inspecteer op lekken. BLZ. 622
Aandrijfketting - Staat en speling controleren,
indien nodig afstellen en smeren. BLZ. 712
Remmen − Werkingscontrole;
Voor: controleer remvloeistofniveau en
remblokslijtage. BLZ. 64, BLZ. 652 2
Combi-rem: controleer remvloeistofpeil.
2BLZ. 64
Achter: controleer schoenslijtage en speling,
aanpassen indien nodig. BLZ. 68, BLZ. 662 2
Lichten en claxon - Controleer de lichten,
controlelampjes en claxon op juiste werking.
Motorstopschakelaar - Controleer op juiste
werking. BLZ. 342
Koppeling − Werkingscontrole;
Stel indien nodig de speling af. BLZ. 722
Zijstandaard met ontstekingsblokkering -
Controleer op juiste werking. BLZ. 702
Wielen en banden - Controleer de staat, de
bandenspanning en pas indien nodig aan.
2BLZ. 56
Onderhoud
48
Onderdelen vervangen
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of
gelijkwaardige onderdelen om betrouwbaarheid
en veiligheid te waarborgen.
Vermeld de modelnaam, kleur en code vermeld op
het kleurenlabel bij het bestellen van gekleurde
onderdelen.
Het kleurenlabel bevindt zich op het frame onder
het zadel. BLZ. 602
3WAARSCHUWING
Het monteren van andere onderdelen dan Hon-
da-onderdelen kan uw voertuig onveilig maken
en een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of
dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of ge-
lijkwaardige onderdelen die voor uw voertuig
werden ontworpen en goedgekeurd.
Standaardonderhoud
Onderhoud
49
Kleurenlabel
Accu
Uw voertuig is uitgerust met een onderhoudsvrije
accu. U hoeft het elektrolytniveau van de accu niet
te controleren en geen gedistilleerd water toe te
voegen. Reinig de accupolen als ze vuil zijn
geworden of verroest zijn.
Verwijder de afdichtingen van de accudoppen niet.
De dop hoeft tijdens het laden niet te worden
verwijderd.
LET OP
De accu is van het onderhoudsvrije type en kan
permanent worden beschadigd als de doppenstrip
wordt verwijderd.
Dit symbool op de accu duidt aan dat
het product niet met het huishoudelijk
afval mag worden afgevoerd.
LET OP
Een verkeerd afgevoerde accu kan schadelijk zijn
voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Leef altijd de lokale regels voor het correct afvoeren
van accu's na.
Standaardonderhoud
Onderhoud
50
Vervolg
#
Wat te doen in geval van nood
Als een van de volgende situaties zich voordoet,
dient u onmiddellijk naar uw arts te gaan.
Elektrolyt spat in de ogen:
uSpoel uw ogen herhaaldelijk met koud
water gedurende minimaal 15 minuten. Het
gebruik van water onder druk kan schade
toebrengen aan uw ogen.
Elektrolyt spat op de huid:
uTrek de betreffende kleding uit en was de
huid grondig met water.
Elektrolyt spat in de mond:
uSpoel uw mond grondig met water en slik
niet door.
3WAARSCHUWING
Uit de accu komt tijdens normaal gebruik
explosief waterstofgas vrij.
Een vonk of vlam kan het exploderen van
de accu veroorzaken, waardoor u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Draag beschermende kleding en een ge-
laatscherm of laat de accu onderhouden
door een bevoegde monteur.
#
Reinigen van accupolen
1.
Verwijder de accu. BLZ. 592
2.
Als de polen door corrosie zijn aangetast en
met een witte aanslag zijn bedekt, moeten ze
met warm water worden gewassen en
afgeveegd.
Standaardonderhoud
Onderhoud
51
3.
Als de polen sterk zijn gecorrodeerd, moeten
ze met een staalborstel of schuurpapier
worden gereinigd en gepolijst. Draag een
veiligheidsbril.
4.
Plaats de accu terug na het reinigen.
De accu heeft een beperkte levensduur. Raadpleeg
uw dealer met betrekking tot de vervanging van de
accu. Vervang de accu altijd door een andere
onderhoudsvrije accu van hetzelfde type.
LET OP
Het monteren van elektrische accessoires van
andere fabrikanten dan Honda kan het elektrische
systeem overbelasten, de accu doen ontladen en
mogelijk het systeem beschadigen.
Zekeringen
De zekeringen beschermen de elektrische circuits
van uw voertuig. Als een elektrisch systeem op uw
voertuig uitvalt, controleer dan op doorgebrande
zekeringen en vervang deze door nieuwe.
2BLZ. 84
#
Inspecteren en vervangen van zekeringen
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) als u
zekeringen gaat verwijderen of inspecteren. Ver-
vang een doorgebrande zekering door een zeke-
ring met dezelfde stroomsterkte. Zie "Specificaties"
voor de stroomsterkte van zekeringen. BLZ. 992
LET OP
Als u de zekering vervangt door een zekering met
een hogere stroomsterkte, loopt u meer risico op
beschadiging van het elektrisch systeem.
Standaardonderhoud
Onderhoud
52
Doorgebrande zekering
Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, is dit
wellicht te wijten aan een elektrische fout. Laat uw
voertuig door uw dealer inspecteren.
Motorolie
Het motorolieverbruik varieert en de oliekwaliteit
verslechtert afhankelijk van de rijomstandigheden
en de verstreken tijd.
Controleer het motoroliepeil regelmatig en vul bij met
aanbevolen motorolie indien nodig. Vuile of oude olie
moet zo snel mogelijk worden ververst.
#
Motorolie kiezen
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen motorolie.
2BLZ. 98
Als u motorolie van andere fabrikanten dan Honda
gebruikt, controleer dan op het label of de olie aan
de volgende normen voldoet:
JASO T 903-norm *1
: MA
SAE-norm *2: 10W-30
API-classificatie*3: SG of hoger
*1. De JASO T 903-norm is een index voor motorolie
voor 4-taktmotoren van motorfietsen. Er bestaan
twee klassen: MA en MB. Het volgende label toont
bijvoorbeeld de MA-classificatie.
*2. De SAE-norm stelt de kwaliteit van olie vast aan
de hand van de viscositeit.
*3. De API-classificatie vermeldt de kwaliteit en
prestatiegraad van motorolie. Gebruik SG of
hogere olie, met uitzondering van olie aangeduid
als "Energiebesparend" of "Hulpbronbesparend"
op het ronde API-servicesymbool.
Standaardonderhoud
Onderhoud
53
Oliecode
Olieclassificatie
Niet aanbevolen Aanbevolen
Remvloeistof
Geen remvloeistof bijvullen of verversen, behalve
in een noodgeval. Gebruik uitsluitend verse
remvloeistof uit een afgesloten houder. Als u
remvloeistof bijvult, moet het remsysteem zo snel
mogelijk door uw dealer worden nagekeken.
LET OP
Remvloeistof kan kunststof- en gelakte
oppervlakken beschadigen.
Verwijder gemorste remvloeistof onmiddellijk
en reinig het oppervlak grondig.
Aanbevolen remvloeistof:
Honda DOT 3- of DOT 4-remvloeistof of
gelijkwaardig
Aandrijfketting
De aandrijfketting moet regelmatig worden gecon-
troleerd en gesmeerd. Controleer de aandrijfket-
ting vaker als u vaak op slechte wegdekken rijdt, of
met een hoge snelheid rijdt, of herhaaldelijk snel
accelereert. BLZ. 712
Als de ketting niet soepel beweegt, vreemde
geluiden voortbrengt, beschadigde spanrollen
heeft of losse pennen of ontbrekende O-ringen of
knikken, laat de ketting dan door uw dealer
inspecteren.
Inspecteer ook het aandrijfkettingwiel en het aan-
gedreven tandwiel. Laat de tandwielen door uw
dealer vervangen als de tanden hiervan versleten
of beschadigd zijn.
LET OP
Het gebruik van een nieuwe ketting met versleten
kettingwielen veroorzaakt snelle slijtage van de
ketting.
Standaardonderhoud
Onderhoud
54
Normaal
(GOED)
Versleten
(VERVANGEN)
Beschadigd
(VERVANGEN)
#
Reiniging en smering
Reinig de ketting en kettingwielen na het inspecte-
ren van de speling terwijl u het achterwiel draait.
Gebruik een droog doekje met een kettingreiniger
die speciaal is ontworpen voor O-ringkettingen of
een neutraal reinigingsmiddel. Gebruik een zachte
borstel als de ketting vuil is.
Veeg droog na het reinigen en smeer met het
aanbevolen smeermiddel.
Aanbevolen smeermiddel:
Smeermiddel voor aandrijfketting speci-
aal ontworpen voor O-ringkettingen.
Indien niet beschikbaar, gebruik dan SAE
80 of 90 tandwielolie.
Gebruik geen stoomreiniger, hogedrukreiniger,
staalborstel, vluchtig oplosmiddel zoals benzine en
wasbenzine, schurend reinigingsmiddel, kettingrei-
niger of smeermiddel dat NIET speciaal ontworpen
is voor O-ringkettingen aangezien deze de rubbe-
ren O-ringafdichtingen kunnen beschadigen.
Vermijd het morsen van smeermiddel op de
remmen of banden. Vermijd het aanbrengen van
overtollig smeermiddel op de ketting om het
spatten van smeermiddel op uw kleding en het
voertuig te voorkomen.
Carterontluchting
U zult het voertuig vaker moeten onderhouden als
u in de regen of met vol gas rijdt of nadat het
voertuig is gewassen of is gevallen. Voer een
servicebeurt uit als het aanslagniveau in het
transparante gedeelte van de aftapslang te zien is.
Als de aftapslang overloopt, kan het luchtfilter
verontreinigd worden door motorolie met slechte
motorprestaties tot gevolg.
Standaardonderhoud
Onderhoud
55
Banden (inspecteren/vervangen)
#
Bandenspanning controleren
Controleer uw banden met het blote oog en ge-
bruik een bandenspanningsmeter om de banden-
spanning ten minste één keer per maand te meten
of wanneer u constateert dat de bandenspanning
laag is. Controleer de bandenspanning altijd wan-
neer uw banden koud zijn.
#
Controleren op beschadiging
Controleer de banden
op sneden, scheuren of
barsten die de koord-
laag van de band zicht-
baar maken of spijkers
of andere vreemde
voorwerpen die in de
zijkant van de band of
het bandloopvlak zijn ingebed. Controleer ook op
bobbels of uitstulpingen in de flanken van de ban-
den.
#
Controleren op abnormale slijtage
Controleer de banden
op tekenen van
abnormale slijtage op
het draagvlak.
#
Profieldiepte controleren
Controleer de bandslijtage-indicatoren. Vervang
de banden onmiddellijk zodra deze zichtbaar
worden.
Standaardonderhoud
Onderhoud
56
Locatiemarkering
slijtage-indicator
of TWI
3WAARSCHUWING
Het rijden op banden die overmatig zijn
versleten of verkeerd zijn opgepompt,
kan een botsing veroorzaken waarbij u
ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit instructie-
boekje betreffende de juiste banden-
spanning en onderhoud.
Laat uw banden door uw dealer vervangen.
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen banden en
bandenspanning. BLZ. 982
Volg deze richtlijnen voor het vervangen van
banden.
Gebruik de aanbevolen banden of
gelijkwaardige banden waarvan de
bandenmaat, constructie, snelheidswaarde en
het belastingsbereik identiek zijn.
Installeer geen binnenband in een tubeless
band op dit voertuig. De binnenband kan
extreem heet worden en klappen.
Gebruik uitsluitend tubeless banden op dit
voertuig.
De velgen zijn ontworpen voor tubeless
banden en bij snel optrekken of remmen kan
een band met binnenband op de velg gaan
slippen waardoor de band snel leegloopt.
3WAARSCHUWING
Het monteren van ongeschikte banden
op uw voertuig kan het stuurgedrag en
de stabiliteit nadelig beïnvloeden en
leiden tot een ongeval waarbij u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd banden van het juiste
type en formaat, zoals aanbevolen in dit
instructieboekje.
Standaardonderhoud
Onderhoud
57
Gereedschap
De gereedschapsset wordt onder het zadel
opgeborgen. BLZ. 602
U kunt enkele reparaties onderweg uitvoeren,
kleine afstellingen maken en onderdelen
vervangen met het meegeleverde gereedschap.
14 × 17 mm steeksleutel
Bougiesleutel
Standaard-/kruiskopschroevendraaier
Stiftsleutel
Onderhoud
58
Demontage en montage van onderdelen
Accu
#
Demontage
Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de
stand (Off) staat.
1.
Verwijder de zijkap rechts. BLZ. 612
2.
Verwijder de bout.
3.
Verwijder de accuhouder.
4.
Koppel de minpool - los van de accu.
5.
Koppel de pluspool los van de accu.+
6.
Verwijder de accu en pas op dat u de
moeren van de accupolen niet laat vallen.
#
Montage
Monteer de onderdelen in de omgekeerde
volgorde van de demontage. Maak altijd
eerst de pluspool vast. Controleer of de+
bouten en moeren goed vastzitten.
Zorg ervoor dat de klok correct is ingesteld
nadat de accu weer is aangesloten. BLZ. 292
Voor het naar behoren hanteren van de
accu, zie "Standaardonderhoud". BLZ. 502
"De accu loopt leeg". BLZ. 812
Onderhoud
59
Accuhouder
Pluspool
Minpool
Accu
Bout
Moeren van accupool
Zadel
#
Demontage
1.
Steek de contactsleutel in het zadelslot.
2.
Draai de sleutel naar rechts en trek het
zadel omhoog en naar achteren.
#
Montage
1.
Steek de gaffels in de steunen op het
frame.
2.
Duw de achterkant van het zadel naar
voren en naar beneden totdat het zadel
op zijn plaats wordt vergrendeld.
Controleer of het zadel goed is
vergrendeld door het iets omhoog te
trekken.
Het zadel word automatisch vergrendeld bij
het sluiten.
Pas op dat u uw sleutel niet in het opberg-
compartiment onder het zadel opbergt.
Demontage en montage van onderdelen uZadel
Onderhoud
60
Contactsleutel
Zadelslot
Bevestigingspennen
Steunen
Zijkap
De zijkappen rechts en links worden op
dezelfde manier verwijderd.
#
Demontage
1.
Verwijder de schroef.
2.
Verwijder de bevestigingspennen uit de
bevestigingsrubbers.
3.
Verwijder de zijkap.
#
Montage
Monteer de onderdelen in de omgekeerde
volgorde van de demontage.
Demontage en montage van onderdelen uZijkap
Onderhoud
61
Bevestigings-
pennen
Bevestigingsrubbers
Zijkap
Schroef
Motorolie
Motorolie controleren
1.
Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair
draaien als de motor koud is.
2.
Zet de contactschakelaar in de stand (Off)
en wacht 2 tot 3 minuten.
3.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
en horizontale ondergrond.
4.
Verwijder de olievuldop/peilstok en veeg
deze schoon.
5.
Plaats de olievuldop/peilstok terug
zonder deze vast te draaien.
6.
Controleer of het oliepeil zich tussen het
bovenste en onderste merkstreepje van
de olievuldop/peilstok bevindt.
7.
Monteer de olievuldop/peilstok en draai
stevig vast.
Onderhoud
62
Olievuldop/peilstok
Bovenste
niveau
Onderste niveau
UPPER
LOWER
LWR
Remmen
Remvloeistof controleren
1.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
en horizontale ondergrond.
2.
Voorrem
Controleer of het
remvloeistofreservoir horizontaal staat en
het vloeistofniveau zich boven het LWR-
merkstreepje bevindt.
Combi-rem
Controleer of het
remvloeistofreservoir horizontaal staat en
of het niveau zich tussen de LOWER- en
UPPER-merkstreepjes bevindt.
Controleer de remblokken op slijtage als het
remvloeistofniveau in een van de reservoirs
zich onder het LWR- of LOWER-merkstreepje
bevindt of als de speling van de remhendel
buitensporig wordt.
Als de remblokken niet zijn versleten, is er
wellicht sprake van lekkage. Laat uw voertuig
door uw dealer inspecteren.
Onderhoud
64
Remvloeistofreservoir
van voorrem
LWR-merkstreepje
UPPER-
merkstreepje
LOWER-
merkstreepje
Remvloeistofreservoir
van achterrem
Voorrem Combi-rem
Remblokken vóór inspecteren
Controleer de staat van de remblokslijtage-
indicatoren.
De remblokken moeten worden vervangen
als een remblok tot aan de onderkant van de
indicator versleten is.
Inspecteer de remblokken vanaf de voorkant
van de remklauw.
Laat de remblokken indien nodig door uw
dealer vervangen.
Vervang de remblokken links en rechts altijd
tegelijkertijd.
Remmen uRemblokken vóór inspecteren
Onderhoud
65
Remschijf
Slijtage-
indicatoren
Slijtage-
indicatoren
Remblokken
Vrije slag van het
achterrempedaal controleren
1.
Zet uw voertuig op de middenbok op een
stevige, horizontale ondergrond.
2.
Meet de afstand waarover het achterrem-
pedaal beweegt voordat de rem begint
aan te grijpen.
Vrij slag aan uiteinde van rempedaal:
20 - 30 mm
Controleer of de remstang, remarm, veer en
rembevestiging in goede staat zijn.
Remmen uVrije slag van het achterrempedaal controleren
Onderhoud
66
Speling
Vrije slag van het
achterrempedaal afstellen
Zorg ervoor dat de uitsparing op de stelmoer
zich op de pen van de remarm bevindt
tijdens het afstellen van de speling.
Als u de speling volgens de bovenstaande
werkwijze niet juist kunt afstellen, neem dan
contact op met uw dealer.
1.
Het afstellen gebeurt door de stelmoer
van de achterrem telkens een halve slag
te draaien.
2.
Bedien de rem enkele malen en
controleer of het wiel vrij ronddraait
wanneer het rempedaal wordt losgelaten.
Remmen uVrije slag van het achterrempedaal afstellen
Onderhoud
67
Vervolg
Pen van remarmStelmoer
Stelmoer
Pen van
remarm
Speling
verkleinen
Speling
vergroten
3.
Duw tegen de remarm om te controleren
of er ruimte is tussen de stelmoer van de
achterrem en de pen van de remarm.
Controleer na het afstellen de vrije slag van
het rempedaal.
Controleer of de remstang, remarm, veer en
rembevestiging in goede staat zijn.
LET OP
Draai de stelmoer niet verder dan de limiet.
Slijtage van remschoen achter
controleren
De achterwielrem is voorzien van een
remslijtage-indicator.
Remmen uSlijtage van remschoen achter controleren
Onderhoud
68
Remarm
Duwen
Pen van
remarm
Ruimte
Stelmoer
Pijl
Referentie-
merkteken
Remplaat
Remarm
Tijdens het remmen beweegt een pijl op de
remarm in de richting van een referentiemerk-
teken op de remplaat. De remschoenen zijn
aan vervanging toe als de pijl in lijn komt met
het merkteken tijdens maximaal remmen.
Laat dit uitvoeren door uw dealer.
Neem contact op met uw dealer zodra
onderhoud aan de remmen vereist is.
Gebruik alleen originele Honda-onderdelen
of gelijkwaardig materiaal.
Remlichtschakelaar afstellen
Controleer de werking van de remlichtscha-
kelaar.
1.
Verwijder de zijkap rechts. BLZ. 612
2.
Houd de remlichtschakelaar vast en draai
de stelmoer in richting A als de schakelaar
te laat in werking treedt of in richting B als
de schakelaar te vroeg in werking treedt.
3.
Plaats de zijkap rechts terug.
Remmen uRemlichtschakelaar afstellen
Onderhoud
69
Remlichtschakelaar
Stelmoer
BA
Zijstandaard
Zijstandaard controleren
1.
Controleer of de zijstandaard soepel
werkt. Als de zijstandaard stijf is of piept,
reinig dan de scharnierzone en smeer de
scharnierbout met schoon vet.
2.
Controleer de veer op beschadiging of
uitrekking.
3.
Ga op het voertuig zitten, zet de trans-
missie in neutraal en klap de zijstandaard
omhoog.
4.
Start de motor, trek de koppelingshendel
in en zet de versnellingsbak in de
versnelling.
5.
Klap de zijstandaard volledig omlaag. De
motor moet afslaan wanneer u de zijstan-
daard omlaag klapt. Laat uw voertuig in-
specteren door uw dealer als de motor
niet afslaat.
Onderhoud
70
Veer
zijstandaard
Aandrijfketting
Speling van aandrijfketting
inspecteren
Controleer de speling van de aandrijfketting
op verschillende punten langs de ketting. Als
de speling niet gelijk is op alle punten,
kunnen sommige schakels vervormd zijn en
vastlopen.
Laat de ketting door uw dealer inspecteren.
1.
Zet de transmissie in de neutraalstand.
Zet de motor uit.
2.
Zet uw voertuig op de middenbok op een
stevige, horizontale ondergrond.
3.
Controleer de speling in de onderste helft
van de aandrijfketting halverwege tussen
de kettingwielen.
Speling van aandrijfketting:
20 - 30 mm
uRijd niet met uw voertuig als de
speling groter is dan 50 mm.
4.
Draai het achterwiel en controleer of de
ketting soepel beweegt.
5.
Inspecteer de kettingwielen. BLZ. 542
6.
Reinig en smeer de aandrijfketting.
2BLZ. 55
Onderhoud
71
Koppeling
Koppeling controleren
#
Speling van koppelingshendel
controleren
Controleer de speling van de koppelingshendel.
Speling bij de koppelingshendel:
10 - 20 mm
Controleer de koppelingskabel op knikken of
tekenen van slijtage. Laat de kabel indien
nodig door uw dealer vervangen.
Smeer de koppelingskabel met een in de
handel verkrijgbaar kabelsmeermiddel om
voortijdige slijtage en corrosie te voorkomen.
LET OP
Een onjuiste afstelling van de speling kan leiden tot
voortijdige slijtage van de koppeling.
Onderhoud
72
Koppelingshendel
Speling
Speling van koppelingshendel
afstellen
1.
Draai de borgmoer los.
2.
Draai aan de stelmoer totdat de speling
van de koppelingshendel is afgesteld op
10 - 20 mm.
3.
Draai de borgmoer vast en controleer de
speling van de koppelingshendel.
4.
Start de motor, trek de koppelingshendel
in en zet de versnellingsbak in de versnel-
ling. De motor mag niet afslaan en het
voertuig mag niet kruipen. Laat de kop-
pelingshendel geleidelijk los en geef gas.
Uw voertuig moet soepel bewegen en
geleidelijk aan accelereren.
Neem contact op met uw dealer als de spe-
ling niet naar behoren kan worden afgesteld
of als de koppeling niet goed werkt.
Koppeling uSpeling van koppelingshendel afstellen
Onderhoud
73
Borgmoer
Stelmoer
+
-
Gashendel
Gashendel controleren
Zet de motor uit en controleer of de
gashendel soepel draait van de volledig
gesloten tot de volledig geopende stand in
alle stuurstanden en of de speling van de
gashendel juist is. Laat het voertuig door uw
dealer inspecteren als de gashendel niet
soepel beweegt of automatisch dicht gaat of
als de kabel is beschadigd.
Speling bij de flens van de gashendel:
2 - 6 mm
Onderhoud
74
Speling
Flens
Andere afstellingen
Achtervering afstellen
Voor het afstellen van de vering is een
stiftsleutel nodig. Wij raden u aan om uw
voertuig voor een servicebeurt naar uw
dealer te brengen.
#
Veervoorspanning
U kunt de veervoorspanning afstellen met
behulp van de versteller afhankelijk van de
belading of het wegoppervlak.
Gebruik de stiftsleutel om de stelmoer te
draaien.
Stand 1 is voor het verlagen van de veervoor-
spanning (zacht) en stand 3 tot 5 is voor het
verhogen van de veervoorspanning (hard).
De standaardstand is 2.
LET OP
Proberen om direct van 1 naar 5 of van 5 naar 1 af te
stellen kan de schokdemper beschadigen.
LET OP
Draai de versteller niet verder dan de limiet.
Pas zowel de linker- als de rechterschokdemper aan
op dezelfde veervoorspanning.
Onderhoud
75
Versteller
1 2 3 4 5
Stiftsleutel
Motor start niet .................................................. BLZ. 77
Waarschuwingslampjes branden of
knipperen ........................................................... BLZ. 78
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde
brandstofinspuiting) (MIL)................................ BLZ. 78
Andere waarschuwingsaanduidingen........... BLZ. 79
Storingsaanduiding brandstofniveaumeter... BLZ. 79
Lekke band........................................................... BLZ. 80
Elektrische problemen ......................................BLZ. 81
De accu loopt leeg .............................................. BLZ. 81
Doorgebrande lamp ........................................... BLZ. 81
Doorgebrande zekering.....................................BLZ. 84
Verhelpen van storingen
Motor start niet
De startmotor werkt maar de
motor start niet
Controleer het volgende:
Controleer de juiste startvolgorde van de
motor. BLZ. 372
Controleer of er benzine in de
brandstoftank zit.
Controleer of het PGM-FI-storingslampje
(MIL) brandt.
uNeem zo snel mogelijk contact op met
uw dealer als de indicator brandt.
De startmotor werkt niet
Controleer het volgende:
Controleer de juiste startvolgorde van de
motor. BLZ. 372
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar in
de stand (Run) staat. BLZ. 342
Controleer op een doorgebrande
zekering. BLZ. 842
Controleer op een losse accu-aansluiting
( BLZ. 59) of corrosie van de accupolen2
( BLZ. 50).2
Controleer de staat van de accu. BLZ. 812
Laat uw voertuig inspecteren door uw dealer
als het probleem aanhoudt.
Verhelpen van storingen
77
Waarschuwingslampjes branden of knipperen
PGM-FI-storingslampje
(elektronisch geregelde
brandstofinspuiting) (MIL)
Redenen voor het gaan branden/
knipperen van het controlelampje
Gaat branden wanneer er een probleem
is met het emissieregelsysteem.
Knippert wanneer de motor onregelmatig
loopt.
Wat te doen als het controlelampje gaat
branden
Vermijd hoge snelheden en laat uw voertuig
onmiddellijk door een dealer controleren.
Wat te doen als het controlelampje
knippert
Parkeer het voertuig op een veilige plaats en
uit de buurt van brandbare voorwerpen en
wacht ten minste 10 minuten met stilstaande
motor tot deze is afgekoeld.
LET OP
Wanneer u rijdt terwijl het storingslampje brandt,
kunnen het emissieregelsysteem en de motor
beschadigd raken.
LET OP
Wanneer het storingslampje opnieuw knippert
wanneer de motor opnieuw wordt gestart, rijdt u
met een snelheid van 50 km/h of minder naar de
dichtstbijzijnde dealer. Laat uw voertuig inspecteren.
Verhelpen van storingen
78
Andere waarschuwingsaanduidingen
Storingsaanduiding brandstofniveaumeter
In geval van een defect van het brandstofsysteem
zien de indicatoren van de brandstofniveaumeter
eruit zoals getoond in de afbeeldingen.
Ga in deze gevallen zo snel mogelijk naar uw dealer.
Verhelpen van storingen
79
Lekke band
Het repareren van een lekke band of het
demonteren van een wiel vereist speciaal
gereedschap en technische expertise. Wij
raden u aan om deze servicebeurt door uw
dealer te laten uitvoeren.
Laat de band altijd door uw dealer inspecte-
ren/vervangen na een noodreparatie.
Noodreparatie met gebruik van
bandenreparatiekit
Als er een klein lek in de band zit, kunt u een
noodreparatie uitvoeren met behulp van een
reparatiekit voor een tubelessband.
Volg de instructies op die met de noodrepa-
ratiekit zijn meegeleverd.
Het rijden op uw voertuig met een tijdelijk
gerepareerde band is heel riskant. Rijd niet
sneller dan 50 km/h. Laat de band zo snel
mogelijk door uw dealer vervangen.
3WAARSCHUWING
Het rijden op uw voertuig met een tij-
delijk gerepareerde band kan riskant
zijn. Als de tijdelijke reparatie niet
standhoudt, kan dit een ongeluk ver-
oorzaken waarbij u ernstig of dodelijk
letsel kunt oplopen.
Als u met een tijdelijk gerepareerde
band moet rijden, rijd dan langzaam en
voorzichtig en niet sneller dan 50 km/h
totdat de band is vervangen.
Verhelpen van storingen
80
Elektrische problemen
De accu loopt leeg
Laad de accu op met een acculader voor
motorfietsen.
Haal de accu uit het voertuig voor het
opladen.
Gebruik geen acculader voor auto's aange-
zien deze de accu van een motorfiets kan
oververhitten en permanente schade kan
veroorzaken. Neem contact op met uw dea-
ler als de accu niet goed werkt na het op-
nieuw opladen.
LET OP
Het starten met startkabels en een auto-accu kan
het elektrische systeem van uw voertuig beschadi-
gen en wordt niet aanbevolen.
Doorgebrande lamp
Volg de onderstaande procedure om een
doorgebrande lamp te vervangen.
Zet de contactschakelaar in de stand (Off)
of (Lock).
Laat de lamp afkoelen voordat u de lamp
vervangt.
Gebruik geen andere lampen dan de voor-
geschreven lampen.
Controleer de goede werking van de
vervangende lamp voordat u gaat rijden.
Zie "Specificaties" voor het wattage van de
lamp. BLZ. 992
De koplamp gebruikt meerdere LED's.
Als een LED niet gaat branden, neem dan
contact op met uw dealer voor onderhoud.
Verhelpen van storingen
81
Vervolg
#
Lamp rem-/achterlicht
1.
Verwijder het zadel. BLZ. 602
2.
Draai de fitting naar links en trek deze
eruit.
3.
Duw lichtjes op de lamp en draai deze
naar links.
4.
Monteer een nieuwe lamp en onderdelen
in de omgekeerde volgorde van
demontage.
#
Lamp van richtingaanwijzer voor/
achter
1.
Verwijder de schroef.
2.
Verwijder de lens van de richtingaanwijzer
en de pakking van de lens.
3.
Duw lichtjes op de lamp en draai deze
naar links.
4.
Monteer een nieuwe lamp en onderdelen in
de omgekeerde volgorde van demontage.
Aanhaalmoment: 1 N·m (0,1 kgf·m)
Elektrische problemen uDoorgebrande lamp
Verhelpen van storingen
82
Lamp
Fitting Schroef
Pakking van lens
Lens richtingaanwijzer
Lamp


Product specificaties

Merk: Honda
Categorie: Motor
Model: CB125F (2021)

Heb je hulp nodig?

Als je hulp nodig hebt met Honda CB125F (2021) stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden




Handleiding Motor Honda

Handleiding Motor

Nieuwste handleidingen voor Motor