Fiat Punto Classic Handleiding

Fiat Personenwagen Punto Classic

Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Fiat Punto Classic (299 pagina's) in de categorie Personenwagen. Deze handleiding was nuttig voor 80 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld

Pagina 1/299
FIAT
PUNTO
603.45.567 NL
INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Punto leert kennen en u uw auto op de juiste
manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat
rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw
Fiat Punto volledig te benutten.
Als uw Fiat Punto buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt
aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en
geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het
milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Punto beschreven worden, dient u zich aan de
informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u
gekocht hebt.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die
van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ABSOLUUT LEZEN!
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het
koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in
stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes
Y
en
m
doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren bo-
ven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden of ander licht ontvlambaar materiaal).
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese spe-
cificatie EN590.
K
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het on-
derhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen "(veiligheid van de inzittenden), #(bescherming van het
milieu) en !(conditie van de auto).
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de
auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatie-
kosten laag.
CODE-card
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van
de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu lang-
zaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
4
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DASHBOARD ...................................................................... 5
INSTRUMENTENPANEEL ................................................ 6
SYMBOLEN ........................................................................... 11
FIAT CODE ........................................................................... 11
DE SLEUTELS ........................................................................ 13
START-/CONTACTSLOT ................................................ 16
INSTRUMENTEN ................................................................ 18
DIGITAAL DISPLAY ........................................................... 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .................................... 24
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY ................................................................................. 28
ZITPLAATSEN ..................................................................... 56
HOOFDSTEUNEN .............................................................. 59
STUURWIEL ......................................................................... 60
SPIEGELS ................................................................................ 60
KLIMAATREGELING .......................................................... 62
VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 65
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ...................... 68
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH MET
GESCHEIDEN REGELING.................................................. 71
BUITENVERLICHTING ...................................................... 78
RUITEN REINIGEN ............................................................. 81
CRUISE-CONTROL ........................................................... 86
PLAFONDVERLICHTING ................................................. 89
BEDIENING .......................................................................... 91
INTERIEURUITRUSTING................................................... 93
OPENDAK ............................................................................ 96
PORTIEREN .......................................................................... 98
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 100
BAGAGERUIMTE ................................................................ 101
MOTORKAP ......................................................................... 107
ALLESDRAGERS .................................................................. 109
KOPLAMPEN ........................................................................ 111
ABS .......................................................................................... 113
ESP ........................................................................................... 115
ASR .......................................................................................... 116
EOBD ...................................................................................... 119
AUTORADIO ....................................................................... 120
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON 123
EXTRA ACCESSOIRES ...................................................... 125
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” ..................................................................... 126
PARKEERSENSOREN ......................................................... 128
TANKEN MET DE FIAT PUNTO ................................... 130
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 133
DD
DDAA
AASS
SSHH
HHBB
BBOO
OOAA
AARR
RRDD
DD
EE
EENN
NN
BB
BBEE
EEDD
DDII
IIEE
EENN
NNII
IINN
NNGG
GGSS
SSKK
KKNN
NNOO
OOPP
PPPP
PPEE
EENN
NN
5
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, instrumenten en controle-/waarschuwingslampjes
kunnen per uitvoering verschillen.
F0I0098m
1. Verstelbare uitstroomopening zijkant - 2. Vast luchtrooster zijkant - 3. Opbergvakje - 4. Claxon - 5.
Instrumentenpaneel en controle-/waarschuwingslampjes - 6. Centraal, kantelbaar luchtrooster - 7. Centraal, vast
luchtrooster - 8. Centrale bedieningsknoppen - - 9. Dashboardkastje - 10. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten -
11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 12. Aansteker - 13. Asbak - 14. Start-/contactslot -
15. Hendel stuurwielverstelling - 16. Airbag voor aan bestuurderszijde - 17. Hendel motorkapontgrendeling.
6
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INSTRUMENTENPANEEL
Punto 1.28V - 1.3 Multijet
(A) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(B) - Snelheidsmeter
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Digitaal display
F0I0246m
7
Uitvoeringen ACTIVE, SOUND,
DYNAMIC, CLASS
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Multifunctioneel display
mcwaarschuwingslampjes op diesel-
uitvoeringen
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0008m
F0I0011m
Uitvoeringen met rechts stuur
8
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Uitvoering EMOTION
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Instelbaar multifunctioneel display
t
controlelampje op uitvoeringen met
Speedgear of Dualogic versnellingsbak
mwaarschuwingslampje op dieseluitvoerin-
gen
F0I0009m
F0I0012m
Uitvoeringen met rechts stuur
9
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0010m
F0I0013m
Uitvoering SPORTING
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Instelbaar multifunctioneel display
t
controlelampje op uitvoeringen met
Speedgear of Dualogic versnellingsbak
Uitvoeringen met rechts stuur
10
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Uitvoering HGT
(A) - Snelheidsmeter
(B) - Brandstofmeter met
waarschuwingslampje
brandstofreserve
(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
(D) - Toerenteller
(E) - Instelbaar multifunctioneel display
mcwaarschuwingslampjes op dieseluit-
voeringen
F0I0247m
F0I0248m
Uitvoeringen met rechts stuur
11
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek
gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen
als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting
van de symbolen.
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt
automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd die bij het
starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in
het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten
omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van
de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van
de motor mogelijk maakt.
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt
het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die,
als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft.
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de
door de sleutel verzonden code heeft herkend.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Fiat
CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
F0I0073m
12
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat
op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje
Y
branden.
In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP
en vervolgens in stand MAR te draaien; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de
andere geleverde sleutels. Als de motor dan nog niet
aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het
hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de
Fiat-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code die in
de regeleenheid van het systeem moet worden
opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels
(maximaal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer
wenden.
Als het lampje
Y
tijdens het rijden gaat
branden
Als het lampje
Y
gaat branden, dan betekent dit
dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij
een vermindering van de spanning). Als u het
systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten
en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens
opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele
storing wordt gevonden, gaat het
waarschuwingslampje
Y
niet branden.
Als het waarschuwingslampje
Y
blijft branden,
moet de hiervoor beschreven procedure herhaald
worden en de contactsleutel langer dan 30
seconden in stand STOP worden gezet. Als de
storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Als het waarschuwingslampje
Y
blijft branden,
wordt de code niet herkend. In dat geval moet u de
sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR
draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als
de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en
wendt u daarna tot de Fiat-dealer.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
13
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DE SLEUTELS
CODE-CARD
Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card waarop
staat aangegeven:
de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie
de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”);
de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van
duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden medegedeeld.
Wij raden u aan de elektronische code (A) altijd bij u te hebben omdat
deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels
te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden
blootgesteld.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de
nieuwe eigenaar.
F0I0036m
14
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MECHANISCHE SLEUTEL
De sleutel (A), waarvan twee exemplaren zijn geleverd als de auto niet is
uitgerust met afstandsbediening, dient voor:
het start-/contactslot;
de sloten van de portieren en de achterklep;
het openen van de tankdop;
de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde (indien aanwezig).
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig)
De sleutel (B), die samen met de sleutel (A) wordt geleverd als de auto is
uitgerust met afstandsbediening, dient voor:
het start-/contactslot;
de sloten van de portieren en de achterklep;
het openen van de tankdop;
de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde (indien aanwezig).
De knop (C) dient voor het op afstand ont-/vergrendelen van de
portieren.
Het lampje (D) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger van het
systeem is verzonden.
Als de portieren worden ontgrendeld, gaat de interieurverlichting een
vooraf vastgestelde tijd branden.
BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden
gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van
mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking
van de afstandsbediening worden beïnvloed.
F0I0038m
F0I0039m
15
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de
sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden
vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel
verkrijgbaar is.
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op
plaats (A);
verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij
goed op de polariteit;
sluit het kunststof dekseltje.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop
van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de
Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een
identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
F0I0040m
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of
afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
15
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de
sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden
vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel
verkrijgbaar is.
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op
plaats (A);
verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij
goed op de polariteit;
sluit het kunststof dekseltje.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop
van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de
Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een
identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
F0I0040m
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of
afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
16
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid:
STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot ingeschakeld. Enkele
elektrische installaties werken (bijv. autoradio, elektrische
ruitbediening).
MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
AVV: starten van de motor.
PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, stuurslot ingeschakeld. Druk
om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop (A).
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij
de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand
STOP en nogmaals starten.
F0I0035m
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u,
voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren
bij een Fiat-dealer.
ATTENTIE
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om
onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de
handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog
of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto.
17
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-
/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR
draait. F0I0035m
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de
eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook
als de auto gesleept wordt.
ATTENTIE
18
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INSTRUMENTEN
TOERENTELLER
De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald
in de gevarenzone staat (rood gebied op enkele uitvoeringen), dan
betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze
toerentallen mogen slechts kort worden aangehouden.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of
plotselinge toerentalstijging aangeven afhankelijk van de omstandigheden.
Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de
airconditioning of de aanjager wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een
geleidelijke verandering van het toerental voor het behoud van de acculading.
BRANDSTOFMETER
Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof (A) gaat branden (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare
multifunctionele display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de
tank aanwezig is.
E- brandstoftank leeg.
F- brandstoftank vol.
Rijd niet met een bijna lege tank: door een onregelmatige
brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (E) staat en het
waarschuwingslampje (A) knippert, dan is er een storing in het systeem.
Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
F0I0042m
F0I0041m
19
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de
koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende
posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden
van de auto.
C - lage koelvloeistoftemperatuur.
H - hoge koelvloeistoftemperatuur.
Als het waarschuwingslampje (B) gaat branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), dan
is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en
wendt u tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (C) staat en het
waarschuwingslampje (B) knippert, dan is er een storing in het systeem.
Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten
controleren.
F0I0041m
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de
Fiat-dealer.
20
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BEDIENINGSKNOPPEN
Om gebruik te maken van de informatie die het “Digitale display” en het “Instelbare multifunctionele display” kunnen
leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen rechts van het
instrumentenpaneel en op de rechter hendel (voor de werking van de “Trip computer”). De werking wordt hierna
beschreven.
Wij raden u bovendien aan, voordat u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk aandachtig door te lezen.
F0I0245m
Digitaal display (indien aanwezig)
Knop trip
Voor weergave op het display van de volgende functies: kilometerteller
totaal en dagteller.
Knop h
Voor het instellen van de tijd (uren - minuten).
Multifunctioneel display (indien aanwezig)
Knoppen +/-
Voor het instellen van de tijd (uren - minuten).
Knop TRIP (zie de volgende pagina)
Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met
%
in de
volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip
computer te doorlopen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
&
in de volgende
beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten
(reset) voor een nieuwe rit.
F0I0244m
21
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0043m
Instelbaar multifunctioneel display (indien aanwezig)
Knoppen +/-
Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om
de weergegeven waarde te verhogen/verlagen en om de lichtsterkte te
regelen (indien ingedrukt als het “Instelmenu” niet actief is).
F0I0242m
Knop MODE
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met
Q
in de
volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het
volgende scherm te gaan of het menu te openen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
R
in de volgende
beschrijvingen, om terug te keren naar het vorige scherm.
Knop TRIP
Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met
%
in de
volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip
computer te doorlopen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
&
in de volgende
beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten
(reset) voor een nieuwe rit.
22
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DIGITAAL DISPLAY (indien aanwezig)
Voor weergave van de informatie van de Trip computer: kilometerteller
totaal en dagteller.
INFORMATIE OP HET DISPLAY
Klokje (B) (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en
gesloten voorportieren).
Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
(A).
Informatie Trip computer: kilometerteller totaal (C) of dagteller (D).
Diagnosefunctie waarschuwingslampjes
Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes
(indien aanwezig):
handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;
ABS en EBD;
inschakelen/storing ESP;
storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.
De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in
stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing
wordt geconstateerd.
Als de controle van de lampjes is voltooid, toont het display de eventuele
storing (aan één of meerdere lampjes). Bij een storing gaat het opschrift
LEd Error ongeveer 10 seconden knipperen.
2
C
A B
F0I0209m
2
D
F0I0210m
23
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KLOKJE INSTELLEN
Druk voor het instellen van de tijd op knopje h: de tijd kan worden
ingesteld als u het knopje enkele ogenblikken ingedrukt houdt. Elke keer
als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u het
knopje even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door.
F0I0245m
24
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(indien aanwezig)
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
Kilometerteller totaal (A).
Klokje (B).
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display
uitgeschakeld.
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier
het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de
kilometerteller weergegeven.
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow
me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometerteller
een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft ingeschakeld (zie de
afbeelding).
INFORMATIE OVER DE AUTO
Informatie Trip computer.
Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (C)
F0I0031m
F0I0030m
25
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
TRIP COMPUTER
Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden
weergegeven over de werking van de auto. Schakel de functie in met de
knop.
De functie kan op nul worden gezet.
De gegevens zijn: Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik,
Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid, Rijtijd. De gekozen informatie blijft
op het display weergegeven totdat nieuwe informatie wordt gevraagd.
(*) Tijdens de weergave van het Huidig verbruik, verschijnt op het display
niet het opschrift TRIP.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Om een nieuwe rit te beginnen, moet u, als de contactsleutel in stand
MAR staat, op de knop drukken volgens methode
&
(zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”).
BELANGRIJK De gegevens “Actieradius” en “Huidig verbruik” kunnen
niet op nul worden gezet.
F0I0164m
Actieradius
F0I0166m
F0I0165m
Afgelegde afstand
F0I0167m
F0I0168m
Rijtijd
Gemiddeld/
Huidig(*) verbruik
Gemiddelde
snelheid
26
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog
gereden kan worden met de brandstof in de
brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de
rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de
indicatie “- - - -” als:
de actieradius kleiner is dan 50 km;
als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met
stationair draaiende motor.
Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde
kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde
brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe
rit (*) in l/km of in l/100km.
Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere
5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto
stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op
het display de indicatie “- - - -”.
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde
snelheid van de auto aan op basis van de tijd die
afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de
nieuwe rit (*).
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij
alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “—
—” in plaats van de waarde. Wanneer de normale
werking weer hersteld is, worden de waarden van de
functies weer op normale wijze weergegeven. De
waarden die voor de storing werden weergegeven
worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit
(*) begonnen.
(*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken
van de betreffende knop (zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”)
– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de
waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de
waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt
– als de accu losgekoppeld is geweest.
27
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DIAGNOSEFUNCTIE WAARSCHUWINGSLAMPJES
Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes
(indien aanwezig) op eventuele storingen:
handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;
ABS en EBD;
inschakelen/storing ESP;
storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.
De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in
stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing
wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, toont
het display de eventuele storing (aan een of meerdere lampjes). Bij een
storing gaat het opschrift LEd Err ongeveer 10 seconden knipperen.
KLOKJE INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
druk op de knop + om de tijd met een eenheid te verhogen;
druk op de knop – om de tijd met een eenheid te verlagen.
Als u de knop even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel
door.
F0I0244m
F0I0032m
28
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(indien aanwezig)
Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit:
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
Datum (A).
Kilometerteller totaal (B).
Klokje (C).
Buitentemperatuur (D).
Informatie over de Speedgear of Dualogic versnellingsbak (indien
aanwezig) (F).
Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display
uitgeschakeld.
Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier
het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de
kilometerteller weergegeven.
Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf
“Follow me home” in dit hoofdstuk) verschijnt op de plaats van de
kilometerteller een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft
ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Controle- en waarschuwingslampjes”).
F0I1000i
F0I1001i
29
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN
(indien aanwezig) ()
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ
RIJDENDE AUTO
EENHEID “AFSTAND”
EENHEID “VERBRUIK”
EENHEID “TEMPERATUUR”
TAAL INSTELLEN
VOLUMEREGELING
WAARSCHUWINGSZOEMER
VOLUMEREGELING KNOPPEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
MENU VERLATEN
De werking van het menupunt “Audio Herh.” is
alleen gegarandeerd als de autoradio tijdens de
productie van de auto is ingebouwd.
INFORMATIE OVER DE AUTO
Afstand tot volgende servicebeurt.
Informatie Trip computer.
Lichtsterkteregeling van het display/instrumenten-
paneel en display van automatische airconditioning
met gescheiden regeling (indien aanwezig).
Weergave storingen/waarschuwingen.
Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht
is ingeschakeld) (E).
Weergave ingeschakelde functies.
Herhaling informatie audiosysteem.
Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedienings-
knoppen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen
kunnen worden uitgevoerd:
INSTELMENU
In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningsknoppen
(zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen
invoeren:
SNELHEIDSLIMIET
TRIP B
KLOKJE INSTELLEN
TIJDWEERGAVE
DATUM INSTELLEN
STARTCONTROLE
Als u de contactsleutel in de stand MAR draait, wordt op het display het bericht “Check bezig” weergegeven: de fase
waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt
enkele seconden. Als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het
display het bericht “Check OK”.
Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
30
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Motor
gestart? JA
Geen storingen
aanwezig
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke
200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter
bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt
bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of
dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers
(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Als op het display een storing wordt
weergegeven, zie dan de paragraaf
“Lampjes en berichten” in dit
hoofdstuk.
Weergave
standaardscherm
of NEE
31
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Dag
Jaar Maand
Q
Engels
Frans
Duits
Portugees
Spaans
Italiaans
Nederlands
Q
Bijvoorbeeld
Bijvoorbeeld:
TAAL
SERVICE
MENU VERLATEN
TRIP B REG. KLOK
WEERG. KLOK
INSTELLEN DATUM
AUDIO HERH.
VERG. PORT.
EENHEID AFST.
VERBRUIK
EENHEID TEMP.
VOL. KNOPPEN
VOL. ZOEMER
SNELH. LIM.
BESCHRIJVING VAN HET MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen +
en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de
voorbeelden “Taal” en “Instel. datum” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm”
op de volgende pagina.
TOEGANG TOT MENUSCHERM
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop
Q
in te drukken.
Druk op de knop + of – om het menu te doorlopen.
BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, dan wordt automatisch het menu
verlaten en het vorige scherm weergegeven.
In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop
Q
) niet opgeslagen. De handeling
moet dus opnieuw worden uitgevoerd.
Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot een beperkt menu (instellen van de
“Snelheidslimiet”).
Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu.
In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.
32
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
33
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Rijdt
auto?
Zie
“Startcontrole”
Uitgebreid
menuscherm
Zonder Connect/-
Navigatiesysteem
Voorbeeld van
standaardscherm
Menuscherm
Q
NEE
JA
Snelh. Lim.
Menu verlaten
Snelh. Lim.
Trip B
Instellen Klok
Weerg. Klok
Instellen datum
Audio Herh.
Vergr. Port.
Eenheid Afst.
Verbruik
Eenheid Temp.
Taal
Vol. Zoemer
Vol. Knoppen
Service
Menu verlaten
SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt
er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje
è
branden en verschijnt er een bericht op het display (zie
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:
34
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
Q
R
Q
R
R
+
+
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Kies met de knoppen +/–
voor in- of uitschakeling ON/OFF.
De gekozen instelling knippert. Terug naar menu-
scherm
Menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar menu-
scherm
Met de knop +/- kunt u de gewenste snelheid instellen. Tijdens
het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan
worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph
afhankelijk van de hiervoor ingestelde eenheid (zie de paragraaf
“Eenheid Afst.” hierna). Elke keer als u de knop +/–
indrukt (impuls), wordt de waarde vijf eenheden verhoogd of ver-
laagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cij-
fers automatisch snel door of terug.
35
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
TRIP B (Trip B)
Hiermee kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF).
De functie geeft informatie over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B, Rijtijd B.
Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.
R
Q
+
+
R
RQ
QR
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knoppen +/–
voor in- of uitschakeling ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
KLOKJE INSTELLEN (Instellen Klok)
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:
36
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
+
+
R
Q
+
R
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv: Terug naar vorig
scherm, bijv.:
37
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok)
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te
werk:
R
Q
+
+
R
RQ
QR
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knoppen +/–
voor 12 h of 24 h.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)
Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:
38
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt
houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
R
Q
+
R
Q
Q
+
+
R
Q
+
R
R
39
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (Audio Herh.) (indien aanwezig)
Met deze functie kan op het display de informatie worden weergegeven van de Radio (frequentie of RDS-bericht van
het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken starten of AutoSTore), een audio-CD (nummer van muziekstuk),
een MP3-CD (nummer van muziekstuk), een MP3-card (nummer van muziekstuk) en de Cassettespeler (werking).
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Kies met de knoppen +/– voor in- of uit-
schakeling ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Voorbeeld van herhaling infor-
matie van audiosysteem
Terug naar vorig
scherm, bijv:
RQ
QR
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.)
Als deze functie:
is ingeschakeld (ON), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h;
is uitgeschakeld (OFF), worden de portieren niet automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h.
40
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Kies met de knoppen +/–
voor in- of uitschakeling ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
RQ
QR
Terug naar vorig
scherm, bijv:
41
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EENHEID “AFSTAND” (Eenheid Afst.)
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld (km of mijl). Ga voor het kiezen van de
eenheden als volgt te werk:
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Stel met de knoppen +/– de gewenste
eenheid in (km of mijl).
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
RQ
QR
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
43
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.)
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
Kies met de knoppen +/– de gewenste
temperatuureenheid (°C of °F).
De geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
RQ
QR
Terug naar vorig
scherm, bijv:
TAAL INSTELLEN (Taal)
De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Duits, Portugees,
Spaans, Frans, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
44
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
R
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
+
+
+
+
+
+
+
R
Q
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Q
45
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Zoemer)
Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing wordt gevonden, kan ingesteld worden
op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld. Ga voor het instellen als
volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Stel met de knoppen +/– het volume van
het geluidssignaal (zoemer) in.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
R
Q
R
+
+
RQ
QR
VOLUMEREGELING KNOPPEN (Vol. Knoppen)
Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van enkele knoppen in de auto, kan worden ingesteld op 8
niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:
46
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Terug naar menu-
scherm
Menuscherm
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Stel met de knoppen +/– het volume van
het geluidssignaal (zoemer) in.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv:
R
Q
RQ
QR
+
+
R
47
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (Service)
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometer of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet
worden uitgevoerd.
R
Q
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knoppen +/– de gewenste
weergave, km, mijlen of dagen (dd). De
geselecteerde instelling knippert.
R
Terug naar menu-
scherm
Terug naar menu-
scherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
vervolg
+
+
RQ
QR
48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke
200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter
bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt
bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of
dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers
(km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Terug naar
menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
R
Q
49
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MENU VERLATEN (Menu verlaten)
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.
R
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Met de knop + keert u terug naar “Snelh.
Lim.” (eerste onderdeel van het menu).
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
+
51
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Vorig
scherm , bijv.: (*)
% % % %
%%
vervolg
&
= Reset “General trip” en “Trip B” behalve
“Actieradius” (zie de paragraaf “Reset general trip”).
De twee schermen van ieder onder-
deel van de Trip computer worden af-
wisselend (drie keer) weergegeven.
Daarna blijft het tweede scherm vast
weergegeven.
%
(*) (*)
(*)(*)
(*)
(*)
52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Trip B AAN? NEE
JA
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
% % % %
&
= “Reset Trip B”
(zie de paragraaf “Reset trip B”).
(*) (*) (*) (*)
53
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode
&
, verschijnen op het display de
volgende functies:
Reset GENERAL TRIP
&
= “Reset General trip” en “Trip B” (behalve de functie
“Actieradius”).
&
= “Reset Trip B”
Reset TRIP B
Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog
gereden kan worden met de brandstof in de
brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de
rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de
indicatie “- - - -” als:
de actieradius kleiner is dan 50 km;
als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met
stationair draaiende motor.
Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde
kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde
brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe
rit (*) in l/km of in l/100km.
Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere
5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto
stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op
het display de indicatie “- - - -”.
Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde
snelheid van de auto aan op basis van de tijd die
afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de
nieuwe rit (*).
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij
alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “- -
- -” in plaats van de waarde. Wanneer de normale
werking weer hersteld is, worden de waarden van de
functies weer op normale wijze weergegeven. De
waarden die voor de storing werden weergegeven
worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit
(*) begonnen.
(*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken
van de betreffende knop (zie de paragraaf
“Bedieningsknoppen”)
– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de
waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de
waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt
– als de accu losgekoppeld is geweest.
54
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
55
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN
(LICHTSTERKTE)
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het
display/instrumentenpaneel en van het display van de airconditioning met gescheiden temperatuurregeling.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
+
+
Automatisch terug naar standaardscherm
na enkele seconden of
door het indrukken van de knop
Q
Vorig scherm, bijv.: Stel met de knoppen +/– de gewenste
lichtsterkte in.
F0I0243m
56
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ZITPLAATSEN
ZITPLAATSEN VOOR
Verstellen in lengterichting
Trek de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif
de stoel naar voren of naar achteren. Als u rijdt, moeten de armen licht
gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
Hoogteverstelling (indien aanwezig)
Trek de hendel (B) uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog
of omlaag.
BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op
de bestuurdersstoel zit.
Verstellen van de rugleuning
Draai de knop (C).
Lendensteunverstelling (indien aanwezig)
Draai de knop (D) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.
F0I0044m
F0I0045m
58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Rugleuning naar voren klappen (3-deurs uitvoering)
Trek, om de achterste zitplaatsen te bereiken, de handgreep (A) omhoog
zodat de rugleuning naar voren klapt. De stoel kan nu naar voren worden
geschoven door tegen de rugleuning te duwen.
Als u de rugleuning terugklapt, komt de stoel automatisch in de
ingestelde stand terug (dankzij een mechanisme met geheugen).
Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar
achteren te schuiven.
A
F0I0075m
59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
HOOFDSTEUNEN
VOOR
Afhankelijk van de uitvoering zijn er vaste of in hoogte verstelbare
hoofdsteunen.
Druk voor de verstelling op de knop (A) en verplaats de hoofdsteun
omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt. Laat vervolgens de
steun los en controleer of de steun goed is vergrendeld.
ACHTER (indien aanwezig)
Afhankelijk van de uitvoering zijn er twee of drie hoofdsteunen.
Voor het verwijderen van de hoofdsteunen moet eerst de hoedenplank
achter worden verwijderd (zie de paragraaf “Bagageruimte vergroten”)
en vervolgens de knop (A) aan de zijkant van de twee steunen worden
ingedrukt. Trek de hoofdsteun vervolgens omhoog.
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met drie hoofdsteunen achter en met
een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat op de zitplaats
middenachter.
F0I0074m
A
F0I0136m
ATTENTIE
Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u
rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
ATTENTIE
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de
nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.
60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STUURWIEL
Op enkele uitvoeringen is het stuur in verticale richting (hoogte)
verstelbaar:
Ga voor het instellen als volgt te werk:
zet de hendel (A) in stand (1);
zet het stuur in de gewenste stand;
zet de hendel terug in stand (2) om het stuur weer te vergrendelen.
SPIEGELS
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
De achteruitkijkspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme,
waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.
Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet:
normale of anti-verblindingsstand.
A
F0I0046m
F0I0047m
ATTENTIE
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.
61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BUITENSPIEGELS
Handbediende verstelling
Van binnenuit met de knop (A). Als de breedte van de spiegels in een
nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand
(1) in stand (2) worden geklapt.
Elektrische verstelling (indien aanwezig)
De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
met de schakelaar (B) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of
rechts);
met de schakelaar (A) kunt de spiegel in 4 richtingen afstellen.
De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de
achterruitverwarming aanzet.
BELANGRIJK Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is
aangetrokken.
F0I0048m
F0I0212m
De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand (1) staan.
64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
LUCHTROOSTERS ONDER
(C) - (D) Vaste luchtroosters voor luchttoevoer naar de beenruimten.
C
F0I0051m
F0I0232m
65
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VERWARMING EN VENTILATIE
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand
-
);
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand:
voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de
voorruit;
µ
voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de
centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het
dashboard;
wvoor een snelle verwarming.
F0I0195m
BEDIENINGSORGANEN
(A): draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht)
(B): schuif voor in-/uitschakeling
luchtrecirculatie
(C): draaiknop voor regeling aanjagersnelheid
(D): draaiknop voor de luchtverdeling.
COMFORTABELE
KLIMAATREGELING
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5
manieren over het hele interieur worden
verdeeld:
¥
luchtstroom uit de centrale luchtroosters
en de uitstroomopeningen aan de zijkant;
µvoor verwarming van de beenruimte,
waarbij de luchtstroom op het gelaat koel
blijft (“bilevel”-stand);
wvoor een snellere verwarming van het
interieur;
voor verwarming van het interieur en
ontwaseming van de voorruit;
Z
voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
sluit alle luchtroosters op het dashboard;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
w
.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN
VOOR (functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
Z
;
plaats de schuif (B) in stand
Y
.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of
bij grote verschillen in interieur- en buitentem-
peratuur, raden wij u de volgende procedure aan om
het beslaan van de ruiten te voorkomen:
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 2;
draai de knop (D) in stand
Z
of stand
als de
ruiten niet beslagen zijn.
ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop
(
om deze functie in te schakelen.
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten auto-
matisch uit. Druk opnieuw op de knop
(
om de
functie eerder uit te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging van de achter-
ruitverwarming te voorkomen.
68
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
¥
luchtstroom uit de centrale luchtroosters
en de uitstroomopeningen aan de zijkant;
µ
voor verwarming van de beenruimte,
waarbij de luchtstroom op het gelaat koel
blijft (“bilevel”-stand);
w
voor een snellere verwarming van het
interieur;
voor verwarming van het interieur en
ontwaseming van de voorruit;
Z
voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) geheel naar rechts (in
stand
-
);
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand:
voor verwarming van de beenruimten
en ontwaseming van de voorruit;
µ
voor lucht naar de beenruimten en
koelere lucht uit de centrale
luchtroosters en de uitstroomopeningen
op het dashboard;
w
voor een snelle verwarming.
A B C D
F0I0131m
BEDIENINGSORGANEN
(A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht);
(B): schuif voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie;
(C): draaiknop voor inschakeling van de aanjager en in-
/uitschakeling van de airconditioning;
(D): draaiknop voor de luchtverdeling.
COMFORTABELE KLIMAATREGELING
Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5 manieren over het hele
interieur worden verdeeld:
69
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
sluit alle luchtroosters op het dashboard;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
µ
.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN
VOOR (functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
draai de knop (D) in stand
Z
;
plaats de schuif (B) in stand
Y
.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.
BELANGRIJK Als de airconditioning is ingeschakeld,
wordt het ontwasemen van de ruiten versneld omdat
de lucht wordt ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen
in zoals hiervoor beschreven en schakel de
airconditioning in door de knop (C) in te drukken.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of
bij grote verschillen in interieur- en buiten-
temperatuur, raden wij u de volgende procedure aan
om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (A) in stand
-
;
draai de knop (C) in stand 2;
draai de knop (D) in stand
Z
of stand
als de
ruiten niet beslagen zijn.
ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop
(
om deze functie in te schakelen.
De functie schakelt na ongeveer 30 minuten
automatisch uit. Druk opnieuw op de knop
(
om de
functie eerder uit te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging van de
achterruitverwarming te voorkomen.
70
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt
te werk:
open de centrale luchtroosters en de
uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;
draai de knop (A) in het blauwe vlak;
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
draai de knop (D) in stand
¥
.
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Plaats de schuif (B) in stand
T
.
Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen
in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat
anders, vooral als u met meerdere personen in de
auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste
omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter
niet raadzaam deze functie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de
ruiten beslaan.
AIRCONDITIONING (koeling)
Ga als volgt te werk:
draai de knop (A) in het blauwe vlak;
draai de knop (C) in stand 4
-
;
plaats de schuif (B) in stand
T
;
draai de knop (D) in stand
¥
;
druk op de knop (C).
Regeling van de koeling
Ga als volgt te werk:
plaats de schuif (B) in stand
Y
;
draai de knop (A) naar rechts voor verhoging van de
temperatuur;
draai de knop (C) naar links voor verlaging van de
aanjagersnelheid.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per
maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het
zomerseizoen de werking van de airconditioning door
de Fiat-dealer controleren.
71
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
(indien aanwezig)
(H): verhogen/verlagen aanjagersnelheid
(I): drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor
(L): drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische
werking) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan
bestuurderszijde
F0I0053m
BESCHRIJVING
Met de airconditioning met gescheiden
regeling kan de temperatuur voor de
bestuurder en de passagier apart worden
ingesteld.
BEDIENINGSORGANEN
(A): drukknop voor luchtverdeling
(B): display met informatie over
airconditioning
(C): interieurtemperatuursensor
(D): drukknop voor inschakelen functie MAX-
DEF (DEF (snelle ontdooiing/ont-
waseming voorruit en zijruiten voor)
(E): drukknop voor in-/uitschakelen
luchtrecirculatie
(F): drukknop voor inschakelen functie
MONO (gelijkstellen ingestelde
temperaturen) en draaiknop voor
regeling van de temperatuur aan
passagierszijde
(G): drukknop voor in-/uitschakelen
airconditioning
72
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden
ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de
gewenste temperaturen op het display in te stellen en
daarna de knop AUTO in te drukken.
Met de airconditioning kan de temperatuur voor de
bestuurder en de passagier apart worden ingesteld.
Het maximale temperatuurverschil is 7°C.
De aircocompressor schakelt alleen in als de
buitentemperatuur hoger is dan 4°C.
AUTOMATISCHE WERKING
VAN DE AIRCONDITIONING (functie AUTO)
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem
automatisch:
de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde
lucht;
de luchtverdeling in het interieur;
en worden alle eerdere handmatige instellingen
opgeheven.
Tijdens de automatische werking van de
airconditioning (op het display verschijnt het opschrift
FULL AUTO) kunt u altijd de ingestelde temperaturen
veranderen en handmatig één van de volgende
handelingen uitvoeren:
regelen aanjagersnelheid;
instellen luchtverdeling;
in-/uitschakelen recirculatie;
inschakelen aircocompressor.
ATTENTIE
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te
gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
73
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGELING AANJAGERSNELHEID
Druk op de knop
p
voor het verhogen/verlagen van
de aanjagersnelheid.
Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden
weergegeven door de staafjes op het display:
maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;
minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen verlichte
staafjes), maar alleen als u de aircocompressor hebt
uitgeschakeld met de knop
ò
.
Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid
weer in te schakelen, nadat de snelheid handmatig is
ingesteld, moet u de knop AUTO indrukken.
REGELING VAN DE LUCHTTEMPERATUUR
Draai de draaiknop (L) of (F) rechts- of linksom,
respectievelijk om de temperatuur aan de
bestuurderszijde (draaiknop L) of de passagierszijde
(draaiknop F) te verhogen/verlagen.
De ingestelde temperaturen worden op het display
weergegeven.
Als u de draaiknoppen helemaal naar rechts of naar
links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO,
word respectievelijk de functie van de maximale
verwarming of de maximale koeling ingeschakeld.
Functie HI (maximale verwarming)
Als u op het display een temperatuur hoger dan 32 °C
instelt, wordt deze functie ingeschakeld, onafhankelijk
of de instelling aan de bestuurders- of passagierszijde
of aan beide zijden plaatsvindt; door deze instelling
wordt het systeem niet meer gescheiden geregeld; op
het display verschijnt het opschrift HI.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het
interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen. Als deze
functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen
toegestaan.
Met de functie HI wordt de luchtverdeling ingesteld op
Z
en wordt de aanjagersnelheid automatisch geregeld.
BELANGRIJK Schakel deze functie niet in bij een
koude motor om toevoer van onverwarmde lucht in
het interieur te voorkomen.
Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de
knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur
op een waarde lager dan 32°C zetten; op het display
wordt 32°C weergegeven.
Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een
temperatuur aan van 32°C en wordt de temperatuur
weer automatisch geregeld.
74
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Functie LO (maximale koeling)
Als u op het display een temperatuur onder 16°C
instelt, wordt deze functie ingeschakeld; op het display
verschijnt het opschrift LO.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het
interieur zo snel mogelijk wilt koelen.
De functie onderbreekt de verwarming van de lucht,
schakelt de recirculatiefunctie in (om te voorkomen
dat warme lucht het interieur bereikt), schakelt de
aircocompressor in, zet de luchtverdeling in de stand
E
en regelt de aanjagersnelheid automatisch.
Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige
instellingen toegestaan.
Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de
knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur
op een waarde hoger dan 16°C zetten; op het display
wordt 16°C weergegeven.
Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een
temperatuur aan van 16 °C en wordt de temperatuur
weer automatisch geregeld.
SNELLE ONTWASEMING/
ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN
ZIJRUITEN VOOR
(functie MAX-DEF)
Druk op de knop
-
voor de automatische
inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die
noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen
van de voorruit en de zijruiten voor.
De functies zijn:
inschakelen van de aircocompressor (bij
buitentemperatuur boven 4°C);
uitschakelen van de eventueel ingeschakelde
recirculatiefunctie (lampje op de knop
T
gedoofd);
inschakelen van de achterruit- (lampje op de knop
-
brandt) en spiegelverwarming;
instellen van de maximale luchttemperatuur;
regeling van de luchtopbrengst;
instellen van de minimum aanjagersnelheid.
BELANGRIJK Druk op de knop
T
voor
luchttoevoer van buiten.
75
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Druk op de knop
T
.
Er zijn drie mogelijkheden:
automatische regeling; lampje op de knop
T
gedoofd;
handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd
uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); lampje
op de knop
T
gedoofd;
geforceerde inschakeling (recirculatie altijd
ingeschakeld); lampje op de knop
T
brandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de airconditioning
automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
T
brandt). Als u de knop
T
indrukt, kunt u de
luchtrecirculatie inschakelen (lampje op de knop is
gedoofd) en omgekeerd.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste
omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter
niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen
op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten
aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan,
vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Wij
raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de
file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet
raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat
anders, vooral als u met meerdere personen in de
auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
76
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE
TEMPERATUREN (functie MONO)
Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur
aan bestuurders- en passagierszijde automatisch
gelijkgesteld.
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het
verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide
zijden.
Als u de knop MONO opnieuw indrukt of de
draaiknop draait, wordt de functie uitgeschakeld.
IN-/UITSCHAKELEN AIRCOCOMPRESSOR
Als u de knop òindrukt, wordt de aircocompressor
ingeschakeld.
Inschakelen compressor
lampje op de knop òbrandt;
weergave van het symbool òop het display.
Uitschakelen compressor
lampje op de knop ògedoofd;
weergave van het symbool òop het display
verdwijnt.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de
luchttemperatuur in het interieur niet lager worden
dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert
het symbool òop het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het
geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de
motor. De aircocompressor schakelt weer in als u
opnieuw de knop òof AUTO indrukt: in het laatste
geval worden de overige handmatige instellingen
gewist.
77
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
LUCHTVERDELING KIEZEN
Als u één of meer knoppen
Q
/
E
/
Z
indrukt, dan kunt
u handmatig één van de 5 mogelijke verdelingen van de
lucht naar het interieur kiezen:
Q
Lucht uit de luchtroosters voor de ontdooiing/ont-
waseming van de voorruit en de zijruiten voor.
Z
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor
en achter. Met deze luchtverdeling wordt de lucht
in het interieur zo snel mogelijk verwarmd.
E
Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de
zijkant van het dashboard (lichaam passagier).
Q
Z
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor
en achter en de luchtroosters voor ontwase-
ming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor.
Deze luchtverdeling zorgt voor een goede ver-
warming van het interieur en voorkomt het even-
tuele beslaan van de ruiten.
ZE
Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte (war-
mere lucht), de luchtroosters in het midden en aan
de zijkant van het dashboard en het luchtrooster
achter (koelere lucht).
BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning
moet minstens een knop van de luchtverdeling
Q
/
E
/
Z
worden ingedrukt. Het systeem staat niet toe
dat alle knoppen
Q
/
E
/
Z
zijn uitgeschakeld.
BELANGRIJK Druk om het systeem weer in te
schakelen op de knop OFF: alle functies die waren
opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden
hervat.
Voor het hervatten van de automatische werking van
de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet u
de knop AUTO indrukken.
AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN
Druk op de knop OFF. Bij uitgeschakelde
airconditioning branden de lampjes op de knoppen
OFF en
T
.
78
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR
staat.
BUITENVERLICHTING
Draai de draaiknop in stand
6
.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3
branden.
DIMLICHT
Draai de draaiknop in stand
2
.
Als het dimlicht en de mistlampen voor branden en het grootlicht wordt
ingeschakeld, schakelt automatisch het dimlicht uit.
GROOTLICHT
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de
draaiknop reeds in stand
2
staat (vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
1
branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt
(het dimlicht wordt weer ingeschakeld).
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
å
F0I0065m
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0066m
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0067m
79
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
GROOTLICHTSIGNAAL
Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het
stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de
draaiknop.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers;
omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers.
Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje
Î
of
¥
.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit
rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan
drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0068m
2
Ÿ∆
Î
Î
OFF
ON
6
F0I0069m
80
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
“FOLLOW ME HOME”
Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde tijd worden
verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te
draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het
uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 3,5 minuten; hierna schakelt de
verlichting automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje
3
op
het instrumentenpaneel branden en verschijnt een bericht op het
multifunctionele of het instelbare multifunctionele display.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
2
6
Ÿ∆
Î
Î
˙
7
F0I0068m
81
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet:
(A): ruitenwissers uitgeschakeld;
(B): wissen met interval; op enkele uitvoeringen kunnen met de
draaiknop (F) 4 intervalstanden worden gekozen (van zeer langzaam tot
zeer snel).
Als de hendel in stand (B) staat, kunt u met de draaiknop (F) uit vier
intervalstanden kiezen:
= kort interval
■■
= lang interval
■■
= gemiddeld interval
■■■■
= snel interval
(C): langzaam continu wissen;
(D): snel continu wissen;
(E): tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in
stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
F0I0096m
82
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), kunnen in
een beweging de ruitensproeiers/-wissers worden ingeschakeld; als u de
hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelen de ruitenwissers
automatisch in.
De ruitenwissers maken nog drie slagen nadat u de hendel hebt
losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit
voltooid door een vierde slag van de ruitenwissers na enkele seconden.
Als de hendel herhaaldelijk en kort (minder dan een halve seconde)
wordt bediend, dan is het mogelijk om de voorruit meerdere keren te
besproeien zonder de ruitenwissers in te schakelen.
,
F0I0159m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.
In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die
ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet
wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
83
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
REGENSENSOR (indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel en staat in
contact met de voorruit en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen
van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde
ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die
ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu
wissen) bij hevige regen.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.
Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de
regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam
continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de
ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor
werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor
zijn normale automatische werking.
F0I0077m
F0I0096m
84
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
De regensensor is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen en zich hieraan
automatisch aan te passen:
vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil,
enz.);
waterstrepen veroorzaakt door versleten
wisserrubbers;
verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet
als de hendel in stand (B) is blijven staan. Voor het
inschakelen van de regensensor moet de hendel in
stand (A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt
ingeschakeld, wordt ten minste één wisslag uitgevoerd,
ook bij een droge ruit.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.
ATTENTIE
Als de voorruit gereinigd moet worden, controleer dan altijd of de regensensor is
uitgeschakeld.
85
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Draai voor inschakeling van de achterruitwisser de schakelaar van stand
Oin stand .Duw voor inschakeling van de achterruitsproeier de
hendel in de richting van het dashboard.
Op enkele uitvoeringen is de wisfrequentie van de achterruitwisser
gesynchroniseerd met de ruitenwissers voor.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Bij enkele uitvoeringen kan, als u de hendel naar het dashboard duwt, in
een beweging de achterruitsproeier/-wisser worden ingeschakeld; als u
de hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelt de
achterruitwisser automatisch in.
De achterruitwisser maakt nog drie slagen nadat u de hendel hebt
losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit
voltooid door een vierde slag van de achterruitwisser na enkele
seconden.
KOPLAMPSPROEIERS
De koplampsproeiers worden automatisch ingeschakeld als het dim-
/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
F0I0157m
,
F0I0158m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die
omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor
zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt
hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
86
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig
verandering in de rij-omstandigheden (bijv. autosnelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden, zonder bediening van
het gaspedaal. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop (A) in stand ON.
Het systeem mag alleen worden ingeschakeld in de 4e, 5eof 6eversnelling.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets
oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje
Ü
op het
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare
multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Î
Î
OFF
ON
F0I0156m
87
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het
gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid
rijdt;
zet de draaiknop (B) ten minste 3 seconden in stand
(+) en laat vervolgens de knop los: de snelheid van
de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal kan nu
worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het intrappen van het
gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt
teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende manier worden
opgeroepen:
geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer
gelijk is aan de opgeslagen snelheid;
schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid (4e, 5eof 6e
versnelling);
druk op de knop RES (C).
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
zet de draaiknop (B) in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de
snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de
draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
88
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
houd schakelaar (B) in stand (–), totdat de nieuwe
snelheid is bereikt die automatisch wordt
opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de
snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de
draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid traploos.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Zet de schakelaar (A) in stand OFF of de start-
/contactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt
bovendien automatisch uitgeschakeld in een van de
volgende gevallen:
bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;
bij inschakelen van het ESP of ASR (indien
aanwezig);
bij inschakelen van een andere versnelling bij
uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak (indien
aanwezig);
als de selectorhendel van de Dualogic
versnellingsbak (indien aanwezig) per ongeluk in
stand N wordt gezet.
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop
(A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, zo
snel mogelijk door de Fiat-dealer controleren.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook
in de vrijstand of, bij uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak, de hendel in stand N.
89
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Met kantelbaar lampenglas
Het lampje gaat automatisch branden als u een van de voorportieren
opent en dooft als het betreffende portier wordt gesloten.
Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en uitschakelen door op de
korte zijde te drukken, zoals afgebeeld.
Met spotjes
Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en
uitgeschakeld.
Schakelaar (B) regelt de werking van de spotjes.
Met de schakelaar (A) in het midden worden de lampen (C) en (D) in-
/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren.
Met de schakelaar (A) naar links geschoven, zijn de lampen (C) en (D)
uitgeschakeld en gaan niet branden bij het openen van de portieren.
Met schakelaar (A) naar rechts geschoven, blijven de lampen (C) en (D)
branden, ongeacht het openen/sluiten van de portieren.
Op enkele uitvoeringen wordt de verlichting geleidelijk in-/uitgeschakeld.
F0I0088m
F0I0089m
90
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Als de plafondverlichting uit is, wordt met schakelaar
(B):
in linker stand, lamp (C) ingeschakeld;
in rechter stand, lamp (D) ingeschakeld.
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of
beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze
manier zullen de lampjes van de plafondverlichting
doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u
dat de accu ontlaadt.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te
vergemakkelijken, hebben enkele uitvoeringen
2 brandduurregelingen.
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de volgende manier
branden:
ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de
voorportieren;
ongeveer 3 minuten bij het openen van één van de
portieren;
ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een
portier (binnen 3 minuten).
De werking van de brandduurregeling wordt
onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt
verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende
manier branden:
ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het
uitzetten van de motor;
ongeveer 3 minuten bij het openen van een van de
portieren;
ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een
portier (binnen 3 minuten).
De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de
portieren worden vergrendeld.
92
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (FIS)
Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard op de
portierstijl rechtsvoor. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval,
waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder
rijden, druk dan op knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen
en de verlichting weer in te schakelen.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen
dat de accu ontlaadt.
F0I0081m
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem
lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
93
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
Trek om het kastje te openen aan de handgreep (A), zoals door de pijl
wordt aangegeven.
MUNTENBAKJE
Afhankelijk van de uitvoering bevindt het bakje zich op het dashboard of
op de tunnelconsole.
PASJES-/KAARTHOUDER
Op de tunnelconsole bevinden zich openingen om telefoonkaarten,
pasjes/credit-cards of tolkaarten in op te bergen.
F0I0079m
F0I0086m
F0I0087m
94
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AANSTEKER
Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop (A) in, als de
contactsleutel in stand MAR staat.
Na ongeveer 15 seconden springt de knop in de beginstand en is de
aansteker klaar voor gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook
uitschakelt.
BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker
voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op
brand en/of brandwonden.
ASBAK
Voor
Voor gebruik: trek aan het klepje. Om de asbak (B) uit te nemen en te
legen, moet u de asbak omhoog trekken in de richting van de pijl.
Achter
De asbak bevindt zich in de tunnelconsole en is verzonken.
Trek de asbak in de richting van de pijlen om hem te gebruiken of te
legen.
BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als
deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.
Niet-rokers kunnen de asbak voor en achter uitnemen en beschikken
daarmee over een extra opbergvakje.
F0I0197m
F0I0080m
F0I0052m
95
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ZONNEKLEPPEN
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel.
Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.
De zonneklep aan passagierszijde is voorzien van een spiegeltje.
Bij enkele uitvoeringen bevindt zich op de achterzijde van de zonneklep
aan bestuurderszijde een spiegeltje voorzien van een afsluitschuifje. Om
het spiegeltje te gebruiken, moet het afsluitschuifje (A) worden geopend.
ZIJRUITEN ACHTER (3-deurs uitvoeringen)
Dit zijn uitzetruiten. Ga voor het openen als volgt te werk:
plaats de hendel zoals is aangeven in de afbeelding;
druk de hendel naar buiten totdat de ruit geheel geopend is;
druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.
Om de ruit te sluiten, drukt u de hendel in tegenovergestelde richting
totdat u een klik hoort waarmee de hendel weer in de vergrendelde
stand staat.
F0I0082m
F0I0083m
OPENDAK (indien aanwezig)
Het opendak wordt elektrisch bediend. De elektrische bediening werkt
uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
U bedient het dak met een schakelaar. Zodra u de schakelaar loslaat, blijft
het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt.
DAK OPENEN
Geheel openen
Druk op deel (A) (symbool) van de schakelaar.
Openen in kantelstand
Dit is alleen mogelijk als het dak gesloten is. Druk op deel (B) van de
schakelaar.
DAK SLUITEN
Druk op deel (B) van de schakelaar. Als het opendak in kantelstand is
geopend, druk dan op deel (A) (symbool) van de schakelaar.
Het opendak is voorzien van een met de hand verschuifbaar
zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. Het
zonnescherm kan met behulp van een handgreep worden verschoven.
F0I0084m
96
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
97
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BEDIENING IN NOODGEVALLEN
Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook
handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
licht het rooster (A) bij de door de pijl aangegeven punten (B) op en
verwijder het;
steek de bijgeleverde schroevendraaier in zitting (C) en draai aan de
schroevendraaier;
als het dak volledig geopend is, draait u de schroevendraaier een halve
slag terug, totdat u een klik hoort, en pas daarna verwijdert u de
schroevendraaier.
F0I0085m
F0I0094m
ATTENTIE
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te
voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar
kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden. Onzorgvuldig gebruik van het
opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de
schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging
van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
98
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt
niet als een van de portieren niet goed gesloten is of
als er een storing in het systeem is. Na enkele
pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit.
In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand
ver- en ontgrendelen. Na de 2 minuten is het systeem
weer gereed.
Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het
systeem weer normaal.
PORTIEREN
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
Van buitenaf
Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een
van de voorportieren, en draai de sleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk op een van de
voorportieren het knopje naar beneden (vergrendelen)
of trek het knopje omhoog (ontgrendelen).
Met de knopjes aan de binnenzijde van de
achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het
betreffende portier.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (indien
aanwezig)
BEDIENINGSORGANEN
Op het dashboard bevinden zich twee drukschakelaars waarmee u, als de
contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:
(A): openen/sluiten zijruit linksvoor;
(B): openen/sluiten zijruit rechtsvoor.
Op bepaalde uitvoeringen:
kunt u gedurende ongeveer 2 minuten de zijruiten openen/sluiten als
de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen (alleen bij
gesloten portieren);
wordt de zijruit aan de bestuurderszijde automatisch geopend/gesloten
als u de schakelaar (A) langer dan een halve seconde ingedrukt houdt.
De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is of als u
nogmaals op de schakelaar drukt.
100
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0154m
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor
en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden
door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen
die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachte inschakeling van
de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
101
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Van buitenaf opent u de achterklep door het slot met de contactsleutel
te ontgrendelen.
Van binnenuit opent u de achterklep door aan de hendel (A) naast de
bestuurdersstoel te trekken.
BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel van de achterklep niet als de
auto rijdt.
De achterklep gaat dank zij de gasveren gemakkelijk open.
Als u de achterklep opent gaat bij enkele uitvoeringen de
bagageruimteverlichting branden.
F0I0198m
F0I0090m
103
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Met ondeelbare achterbank
Ga als volgt te werk:
druk de gespen in de sluitingen (aangegeven door de pijlen) op de
rugleuning;
trek aan de handgreep (A) in het midden van de achterzitting en klap
de zitting omhoog in de richting van de pijl;
controleer of de beide gordels (A) van de veiligheidsgordels aan de
zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (B) lopen;
haak de rugleuning los door de bijbehorende zijsteunen (C) in de
richting van de pijl te verplaatsen en klap de rugleuning neer, waardoor
er een vlakke vloer ontstaat in de bagageruimte.
Met deelbare achterbank (indien aanwezig)
Het is mogelijk de bagageruimte geheel of gedeeltelijk te vergroten.
OPMERKING Maak de gordel vast in de sluiting voordat u de rugleuning
neerklapt.
Voor een gedeeltelijke vergroting, kan alleen het rechter deel worden
neergeklapt. Ga als volgt te werk:
verwijder de hoedenplank (zie de volgende paragraaf);
trek het rechter deel van de zitting omhoog met de handgreep (A);
druk op de knop aan de zijkant van de beide steunen en verwijder de
hoofdsteunen door deze omhoog te trekken;
controleer of de beide gordels (C) van de veiligheidsgordels aan de
zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (D) lopen;
haak de rugleuning los door de zijsteun (B) te verplaatsen en klap de
rugleuning naar voren, waardoor er een vlakke vloer ontstaat in de
bagageruimte.
F0I0190m
F0I0191m
F0I0137m
Om de bagageruimte geheel te vergroten, moeten beide achterzittingen
omhoog worden geklapt met behulp van de handgrepen en vervolgens de
rugleuningen worden neergeklapt, volgens de procedure die staat
beschreven bij de ondeelbare achterbank.
Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een driepuntsgordel met
rolautomaat moet u als volgt te werk gaan:
druk als de gordel vastzit op de knop (zwart) van de sluiting (A);
begeleid de heupgordel langzaam tot aan de doorvoeropening (B) op
de bovenkant van de rugleuning. Trek vervolgens de tweede gesp (C)
uit de doorvoeropening;
trek de eerste gesp (D) uit de doorvoeropening, maak de gesp vast aan
de borgpen (E) op de bekleding van de achterstijl.
De gordel weer gebruiksklaar maken:
maak de eerste gesp (D) los van de borgpen (E);
steek de eerste gesp (D) in de doorvoeropening (B) zonder de gordel
te draaien en zorg ervoor dat het reliëf (F) op de gesp van de gordel
samenvalt met de inkeping op de doorvoeropening zelf; plaats
vervolgens de tweede gesp (C) in de doorvoeropening;
trek de gordel rustig uit en laat de gordelband door de
doorvoeropening (B) lopen. Maak vervolgens de eerste gesp (D) vast
in de sluiting A (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens
(twee gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten
samenvallen.
104
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
F0I0192m
105
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
HOEDENPLANK VERWIJDEREN
Ga als volgt te werk:
maak de uiteinden van de koorden (A) los door de ogen uit de pennen
los te haken;
trek de pennen (B) uit de zittingen (C);
schuif de hoedenplank in de richting van het interieur en draai hem
zoals in de afbeelding is aangegeven.
De losse hoedenplank kunt u vervolgens opbergen dwars tussen de
rugleuningen van de voorstoelen en de opgeklapte zitting van de
achterbank.
BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt,
moet u controleren of de hoogteregelaars van de koplampen in de juiste
stand staan (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk).
F0I0091m
F0I0092m
F0I0093m
ACHTERBANK TERUGPLAATSEN
Uitvoeringen met ondeelbare achterbank
Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in
omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen op de
rugleuning zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven.
Uitvoeringen met deelbare achterbank
Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in
omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen aan de
zijkant zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven.
Maak bij uitvoeringen met een heupgordel de gordel vast in de sluiting en
houd daarbij de gordel omhoog. Klap vervolgens de zitting terug.
Plaats bij uitvoeringen met een driepunts-veiligheidsgordel met
rolautomaat de gordel in de gebruiksstand (zie de vorige pagina’s) en zorg
ervoor dat de gordels klaar zijn voor gebruik.
106
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Bij het terugplaatsen van de hoedenplank moeten de twee koorden aan de zijkant (A) weer worden
vastgehaakt en langs de binnenzijde van de gasveren lopen.
F0I0091m
107
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
trek de hendel (A) in de richting van de pijl;
druk, zoals aangegeven door de pijl, op de haak (B);
til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem,
steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting (D) op de
motorkap.
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit
aanstaan voordat u de motorkap optilt.
F0I0095m
F0I0236m
D
C
F0I0056m
108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap ver-
grendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rij-
den open gaat.
ATTENTIE
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dicht-
vallen.
ATTENTIE
Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
houd de motorkap met een hand omhoog, trek met
de andere hand de stang (C) uit zitting (B) en plaats
de steunstang terug in de klem;
laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de
motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en
controleer of de motorkap goed is gesloten door
de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet
alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in
dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til
hem opnieuw op en herhaal de handeling.
111
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het com-
fort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor opti-
maal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn
afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
KOPLAMPVERSTELLING
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat
en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achter-
over. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand
van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
Koplampen afstellen
Ga als volgt te werk:
druk de knop (B) in en houd de knop ingedrukt totdat een hogere
stand is bereikt;
druk de knop (A) in en houd de knop ingedrukt totdat een lagere
stand is bereikt.
Het display op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende de
koplampafstelling.
¯
¯
7
1
Ÿ∆
0
F0I0063m
112
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 - vijf personen.
Stand 2 - vijf personen + bagage.
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het
gewicht van de lading wijzigt.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De koplampen zijn aangepast aan de eisen van het land waaraan de nieuwe
auto is geleverd. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt
gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een
gedeelte van de koplampen worden afgeplakt volgens de aanwijzingen/afme-
tingen die in de afbeelding zijn aangegeven; gebruik hiervoor een ondoor-
zichtige sticker.
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar
links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.
F0I0259m
F0I0260m
114
Storing in EBD
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes
>
en
x
op het instrumentenpaneel en verschijnt er een
bericht op het instelbare multifunctionele display (zie
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slip-
pen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer om het systeem te laten controleren.
ATTENTIE
Als het waarschuwingslampje
x
gaat branden (op het instelbare multifunctionele
display verschijnt ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-
dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van
zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje
>
op
het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht
op instelbare multifunctionele display (zie het hoofd-
stuk “Lampjes en berichten”).
In dat geval werkt het remsysteem op de normale
manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het
antiblokkeersysteem. Rijd voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controle-
ren.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
115
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ESP (Electronic Stability
Program)
(indien aanwezig)
Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto
bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de
auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip
op het wegdek wisselt.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Bij inschakeling gaat het lampje
á
op het instrumen-
tenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wij-
zen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te ver-
liezen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor
wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
STORINGSMELDINGEN
Als er een storing is in het ESP wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje
á
op het
instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er
een bericht op het instelbare multifunctionele display
(zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
HILL HOLDER-SYSTEEM (indien aanwezig)
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het
wegrijden op een helling omhoog. Het systeem werkt
bij draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspe-
daal en als de eerste versnelling of de achteruit is
ingeschakeld. Tijdens het wegrijden zorgt de regeleen-
heid van het ESP ervoor dat de voorwielen ongeveer
2 seconden geremd blijven waardoor u makkelijker
kunt wegrijden. Na deze 2 seconden schakelt het sys-
teem automatisch uit.
Storingsmeldingen
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje *op
het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht
op het instelbare multifunctionele display (zie het
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
ATTENTIE
De prestaties van het ESP mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het weg-
dek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid
ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
116
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen hand-
rem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem
aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste
versnelling in te schakelen.
ASR (Antislip Regulation)
Het ASR controleert de trekkracht van de auto en
grijpt automatisch in als een of beide aangedreven
wielen dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, wor-
den twee verschillende controlesystemen ingescha-
keld:
als beide aangedreven wielen doorslippen, vermin-
dert het ASR het motorvermogen;
als één van beide aangedreven wielen doorslipt,
zorgt het ASR ervoor dat automatisch dat wiel
wordt afgeremd.
Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wie-
len van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn
en de voorgeschreven afmetingen hebben.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als eventueel met het reservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld.
Blijf er echter rekening mee houden dat het reservewiel kleiner is dan de normale
band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
118
Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje
op de schakelaar ASR OFF branden en verschijnt er
een bericht op het instelbare multifunctionele display
(zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Als het ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld,
schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw
wordt gestart.
Schakel het ASR uit als u met sneeuwkettingen rijdt:
onder deze omstandigheden levert het doorslaan van
de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
STORINGSMELDINGEN
Als er een storing is in het ASR, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje
V
op
het instrumentenpaneel constant branden. Wendt u
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van
alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte condi-
tie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR uitgeschakeld, gaat het
lampje
V
op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een
bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en
berichten”).
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
119
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EOBD-SYSTEEM
(benzine-uitvoeringen)
Met het EOBD (European On Board Diagnosis) kan
een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die
componenten op de auto die van invloed zijn op de
emissie.
Bovendien meldt het systeem, door het branden van
het lampje
U
op het instrumentenpaneel en het ver-
schijnen van een bericht op het instelbare multifunc-
tionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berich-
ten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
Het doel is:
de werking van het systeem controleren;
signaleren wanneer door een storing de emissies
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uit-
komen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte
componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnose-
stekker die, als deze verbonden is met speciale appa-
ratuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid
opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters
voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de
verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet
de Fiat-dealer voor een complete controle van het
systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig,
een proefrit maken die eventueel een langere afstand
kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje
U
gaat niet branden of het gaat bran-
den of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele
display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje
U
kan wor-
den gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de
wetgeving van het land waarin u rijdt.
120
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
AUTORADIO (indien aanwezig)
Als de auto niet is uitgerust met de inbouwvoorberei-
ding autoradio, beschikt u op het dashboard en in de
portieren over een aantal opbergvakken, die de func-
tionaliteit van het interieur vergroten.
In het Fiat Lineaccessori-programma is een speciale kit
beschikbaar voor de “Inbouwvoorbereiding autora-
dio”.
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met cas-
settespeler/CD-speler/CDMP3-speler (indien aanwe-
zig) het supplement dat bij dit instructieboekje is gele-
verd.
INBOUWVOORBEREIDING AUTORADIO
(indien aanwezig)
De inbouwvoorbereiding bestaat uit: voedingskabels
autoradio, voedingskabels voor de luidsprekers voor
en achter, antenne en antennekabel, 4 luidsprekers in
de voorportieren (2 tweeter en 2 woofer) en 2 full-
range luidsprekers achter.
Luidsprekers
2 tweeter luidsprekers met elk een piekvermogen
van 40W;
2 woofer luidsprekers voor, met een diameter van
165 mm en met elk een piekvermogen van 40W;
2 full-range luidsprekers achter, met een diameter
van 100 mm en met elk een piekvermogen van
30W.
122
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Kleurcode kabels:
B=Wit
N = Zwart
R = Rood
AG = Blauw/Geel
AR = Blauw/Rood
BN = Wit/Zwart
CN = Oranje/Zwart
CV = Oranje/Groen
NZ = Zwart/Paars
RN = Rood/Zwart
SN = Roze/Zwart
Schema voor de
voorbereide elektrische
bedrading en extra
aansluitingen
A. Zekeringen- en relaiskast
B. Tweeter luidspreker linker
voorportier
C. Tweeter luidspreker rechter
voorportier
D. Woofer luidspreker linker
voorportier
E. Woofer luidspreker rechter
voorportier
F. Autoradio
G. Full-range luidspreker
linksachter
H. Full-range luidspreker
rechtsachter
I. Antenne
L. Aansluiting op linker
voorportier
M. Aansluiting op rechter
voorportier
F0I0033m
123
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
INBOUWVOORBEREIDING
MOBIELE TELEFOON (indien
aanwezig)
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is
gekoppeld aan de autoradio met cassettespeler, CD-
speler, CDMP3-speler of navigatiesysteem, bestaat uit
de volgende onderdelen:
antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele
telefoon 900/1800 MHz) op het dak;
antennekabel voor de antenne met dubbele functie
en een kabel met een 10-polige stekker.
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de
middenconsole.
De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is
gekoppeld aan de inbouwvoorbereiding voor de
autoradio, bestaat uit de volgende onderdelen:
antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele
telefoon 900/1800 MHz) op het dak;
luidspreker met dubbele functie (autoradio en
mobiele telefoon) ingebouwd in het portier aan
passagierszijde;
antennekabel voor de antenne met dubbele functie
en een kabel met een 10-polige stekker.
De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de
middenconsole.
De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
ATTENTIE
De antenne heeft een maximaal vermogen van 20W.
125
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt
monteren die constante voeding nodig hebben
(autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking, enz.), of
accessoires die de elektrische installatie zwaar
belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u
de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat
Lineaccessori-programma en controleren of de
elektrische installatie van de auto geschikt is voor het
extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een
accu met een grotere capaciteit te monteren.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE
TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten
(bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden
gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van
de auto wordt gemonteerd.
BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele
telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten
in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan
elektromagnetische velden die, versterkt door de
reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de
gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook
storingen in de elektrische systemen van de auto
kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in
gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit
aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen
van de carrosserie.
ATTENTIE
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard
wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun
doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile
afdaling. Zorg dat niets (vloermatten, enz.) de slag van de pedalen kan beperken.
126
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” (indien aanwezig)
De auto kan zijn uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de
contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem
kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur
aanpassen aan de rij-omstandigheden.
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie)
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop op het
middelste deel van het dashboard.
De inschakeling van de functie wordt aangegeven door het opschrift
CITY op het display van het instrumentenpaneel.
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor
makkelijker kan worden geparkeerd; deze instelling van de
stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
Bij ingeschakelde CITY-functie wordt op de Sporting-uitvoering
bovendien een comfortabel rijgedrag gegarandeerd omdat de auto dan
minder heftig op bewegingen van het gaspedaal reageert, zowel bij
accelereren als afremmen.
F0I0104m
128
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de
bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt
ingeschakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de
frequentie van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er een kort akoestisch signaal
om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld.
Als een obstakel binnen het meetbereik van de auto wordt gesignaleerd,
treedt automatisch een repeterend akoestisch signaal in werking:
de frequentie van het signaal neemt toe als de afstand tot het obstakel
kleiner wordt;
het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm;
het signaal blijft constant als de afstand tussen de auto en het obstakel
onveranderd blijft.
F0I0234m
131
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DIESELMOTOREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van
de dieselbrandstof verminderen door de vorming van
paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer
goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk
van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal
voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld (in de
bergen/lage buitentemperaturen).
Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend
is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de
dieselbrandstof te mengen met het
vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding
die in de gebruiksaanwijzing van het middel is
aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg
daarna de dieselbrandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door
de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof
door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf
toevoegen heeft geen enkel effect.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese
specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar
beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander
type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden
afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle
brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
132
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
De tankdop is voorzien van een slot en een koord dat aan het klepje
vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Openen
Ga als volgt te werk:
houd de dop stevig vast en draai de contactsleutel linksom;
draai de dop ongeveer een kwart slag linksom en verwijder de dop.
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets
oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de
tankdop een gesis hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is
afgebeeld.
F0I0160m
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret:
brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat
u schadelijke dampen inademt.
ATTENTIE
133
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Sluiten
Ga als volgt te werk:
plaats de tankdop (compleet met sleutel) en draai
de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken
hoort;
draai de sleutel rechtsom, neem de sleutel uit en
sluit vervolgens het klepje.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren
zijn:
driewegkatalysator (katalysator);
lambdasonde;
benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels
draaien.
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
oxidatiekatalysator;
uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen.
Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren,
dennennaalden, enz.): brandgevaar.
ATTENTIE
134
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
VV
VVEE
EEII
IILL
LLII
IIGG
GGHH
HHEE
EEII
IIDD
DD
VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... 135
GORDELSPANNERS ........................................................... 141
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... 144
AIRBAGS VOOR................................................................... 150
ZIJ-AIRBAGS
(sidebags - headbags) ............................................................ 153
165
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per
maand, de spanning van de banden: als de spanning te
laag is, wordt de weerstand groter en neemt het ver-
bruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het
gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de
wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstof-
verbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet
meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van
de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.
Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig
hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de rui-
tenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsver-
keer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waar-
door de motor zwaar wordt belast en het brandstof-
verbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%).
Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij
voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische
accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien
met stationair toerental en ook niet met een ver-
hoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt
de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en
de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge
toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de
motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een
stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling
heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen
enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen.
168
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan
de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen
die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehou-
den. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabrikant van de trek-
haak.
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidi-
ge EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden
gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhanger-
gewicht van de auto waarop de trekhaak wordt beves-
tigd.
Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaar-
diseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan
worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op
de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regel-
eenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger
worden geïnstalleerd.
Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13-
polige 12ESP stekkerverbinding (CUNA/UNI- en
ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele
aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de
fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd.
Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere sys-
temen (lier, enz) moeten rechtstreeks op de accu
worden aangesloten met een kabel met een diameter
van minimaal 2,5 mm2.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan
alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld.
Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is
slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch
geregelde rem toegestaan en één voor een 15W-
gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan.
Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met
een kabel vanaf de accu met een diameter van ten
minste 2,5 mm2.
182
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN
(rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
(op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht
op het display) als een of meer portieren of de
achterklep niet goed gesloten zijn.
De symbolen
¯
/
˙
op het display geven aan of het
linker of rechter portier niet goed gesloten is.
´
Lampje op het
instrum.paneel
Weergave op het instelbare multifunctionele
display
(*)
(*) Of achter (5-deurs)


Product specificaties

Merk: Fiat
Categorie: Personenwagen
Model: Punto Classic

Heb je hulp nodig?

Als je hulp nodig hebt met Fiat Punto Classic stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden




Handleiding Personenwagen Fiat

Fiat

Fiat Bravo 2006 Handleiding

7 Februari 2022
Fiat

Fiat 500 - 2008 Handleiding

17 Augustus 2022
Fiat

Fiat 500 Abarth Handleiding

16 Augustus 2022
Fiat

Fiat Scudo 2014 Handleiding

1 September 2021
Fiat

Fiat Sedici 2006 Handleiding

1 September 2021
Fiat

Fiat Strada Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Sedici 2008 Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Strada 2011 Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Stilo Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Scudo 2012 Handleiding

30 Augustus 2021

Handleiding Personenwagen

Nieuwste handleidingen voor Personenwagen

Kia

Kia Cee-d Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens 1 Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens II Handleiding

16 Oktober 2023
Audi

Audi A1 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi Q3 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi S3 Handleiding

5 Oktober 2023