Fiat multipla Handleiding

Fiat Personenwagen multipla

Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Fiat multipla (266 pagina's) in de categorie Personenwagen. Deze handleiding was nuttig voor 50 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld

Pagina 1/266
FIAT
MULTIPLA
603.45.730 NL
INSTRUCTIEBOEK
Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Multipla leert kennen en u uw auto op de juis-
te manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto
gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van
uw Fiat Multipla volledig te benutten.
Als uw Fiat buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan
de voorwaarden van het F.A.R.E.-project: Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig aan het einde van zijn
lange levensduur milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf
van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er
zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:
"
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
#
bescherming van het milieu.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Multipla beschreven worden,
dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering
en het model van de auto die u gekocht hebt.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daar-
om niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
ABSOLUUT LEZEN!
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren met handgeschakelde versnellingsbak: controleer of de handrem is aange-
trokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal
niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
Dieselmotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het
koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in
stand MAR en wacht tot het waarschuwingslampje
m
dooft; draai de start-/contactsleutel in stand
AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie
EN590.
K
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het
onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen
"
(veiligheid van de inzittenden)
#
(bescherming
van het mileu) (conditie van de auto).
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van
de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de
exploitatiekosten laag.
CODE-card
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische
code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uit-
voeren van een noodstart.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu
langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische instal-
latie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die
van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
U
4
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DASHBOARD ...................................................................... 5
SYMBOLEN ........................................................................... 6
FIAT CODE .......................................................................... 6
DE SLEUTELS ....................................................................... 8
DIEFSTALALARM ................................................................ 11
INSTRUMENTENPANEEL ................................................ 17
INSTRUMENTEN ................................................................ 18
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ......... 22
ZITPLAATSEN ..................................................................... 41
HOOFDSTEUNEN ............................................................. 44
STUURWIEL ......................................................................... 45
SPIEGELS ................................................................................ 46
KLIMAATREGELING .......................................................... 48
VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 50
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ...................... 52
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING...................... 54
HULPVERWARMING ........................................................ 59
BUITENVERLICHTING ..................................................... 63
RUITEN REINIGEN ............................................................ 65
INTERIEURVERLICHTING ............................................... 67
BEDIENINGSORGANEN .................................................. 69
INTERIEURUITRUSTING .................................................. 71
DUBBEL OPENDAK............................................................ 76
PORTIEREN .......................................................................... 78
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 80
BAGAGERUIMTE ................................................................ 82
MOTORKAP ......................................................................... 88
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................................................... 90
KOPLAMPEN ....................................................................... 91
ABS .......................................................................................... 93
ESP-SYSTEEM ........................................................................ 95
EOBD-SYSTEEM .................................................................. 99
PARKEERSENSOREN ......................................................... 100
MULTIPLA VAN .................................................................. 102
AUTORADIO ....................................................................... 105
TANKEN MET DE FIAT MULTIPLA .............................. 110
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 112
DD
DDAA
AASS
SSHH
HHBB
BBOO
OOAA
AARR
RRDD
DD
EE
EENN
NN
BB
BBEE
EEDD
DDII
IIEE
EENN
NNII
IINN
NNGG
GG
5
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DASHBOARD
1 Vast luchtrooster voor lucht naar de zijruiten - 2 Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen - 3 Claxon - 4
Dashboardkastje - 5 Airbag aan bestuurderszijde - 6 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 7 Instrumentenpaneel
en controle- en waarschuwingslampjes - 8 Vast luchtrooster - 9 Verstelbare en regelbare luchtroosters - 10
Dashboardkastje - 11 Airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) - 12 Bedieningshendel buitenverlichting - 13
Opbergvakje - 14 Hendel voor motorkapontgrendeling - 15 Hendel voor stuurwielverstelling - 16 Bedieningshendel
ruitenwissers/-sproeiers - 17 Knop voor koplampverstelling - 18 Versnellingspook - 19 Bedieningsknoppen voor ver-
warming en ventilatie - 20 Munten-/creditcardhouder - 21 Toegangsklepje aansteker en asbak - 22 Stekkerdoos - 23
Beker-/voorwerpenhouder
F0E0003m
6
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Fiat Multipla zijn
specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw
aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht
moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap is een plaatje aangebracht, waarop de betekenis van
de symbolen wordt verklaard.
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt
automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch compo-
nent, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een spe-
ciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt
omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van
de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten
van de motor mogelijk maakt.
WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP of PARK uitneemt,
schakelt het beveiligingssysteem de startblokkering in.
Draai bij het starten van de motor de start-/contactsleutel in stand MAR:
Als de code wordt herkend, gaat het controlelampje (A)
¢
op het
instrumentenpaneel kort knipperen; het beveiligingssysteem heeft de
door de sleutel gezonden code herkend en de startblokkering wordt
opgeheven. Draai de sleutel in stand AVV om de motor te starten.
F0E0657m
F0E0379m
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
7
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als het controlelampje
¢
blijft branden (samen
met het lampje
U
alleen bij benzine-uitvoeringen),
wordt de code niet herkend. In dat geval raden wij
u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens
opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de
andere geleverde sleutel.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk
“Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.
Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR:
Als het lampje
¢
gaat branden, betekent dit dat
het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een ver-
mindering van de spanning). Zodra de auto stilstaat
kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de
motor uit door de contactsleutel in de stand STOP
te zetten; zet de sleutel vervolgens in stand MAR:
het lampje
¢
gaat branden en moet na ongeveer 1
seconde doven. Als het lampje blijft branden, dan
moet de hele procedure herhaald worden, waarbij
de contactsleutel ten minste 30 seconden in de
stand STOP moet blijven staan.
Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-
dealer.
Als het controlelampje
¢
knippert, betekent dit
dat de auto niet beveiligd wordt door de startblok-
kering. Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels
in het geheugen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij krachtige stoten kunnen de elektro-
nische componenten in de sleutel beschadigd worden.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die
verschillend is van alle andere, en die in de regeleen-
heid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor
het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal zeven)
moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Hierbij moe-
ten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card,
een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden
meegenomen.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieu-
we eigenaar.
8
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DE SLEUTELS
CODE-CARD
Bij de auto worden geleverd:
een sleutel (B) en een sleutel (A) als de auto is uitgerust met een
afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling.
twee sleutels (B) als de auto is uitgerust met een diefstalalarm.
Samen met de sleutels hebt u een CODE-card ontvangen waarop staat
aangegeven:
A - de elektronische code voor het uitvoeren van een noodstart (zie
“Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”);
B - de mechanische code van de sleutels die bij aanvraag van duplicaat-
sleutels aan de Fiat-dealer moet worden overhandigd;
C - vakjes voor het aanbrengen van de codestickers als de auto is uitge-
rust met afstandsbediening.
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren
en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren
van een noodstart.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleu-
tels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling
worden blootgesteld.
F0E0005m
F0E0004m
9
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MECHANISCHE SLEUTEL
Sleutel (A), waarvan twee exemplaren zijn geleverd, is voor het normale
gebruik van de auto en dient voor:
het starten
de portieren
de dop van de brandstoftank
het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Sleutel (B), met ingebouwde afstandsbediening, heeft dezelfde functies als
sleutel (A) als de auto is uitgerust met afstandsbediening voor de centra-
le portiervergrendeling en/of diefstalalarm.
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
De in de contactsleutel ingebouwde afstandsbediening is uitgerust met
een knopje (C) en een lampje (D); het knopje schakelt de zender in en
het lampje knippert als de zender een code stuurt naar de ontvanger.
De afstandsbediening werkt op radiogolven.
Ministeriële goedkeuring
In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van
radiozendapparatuur: zijn op de laatste pagina’s van dit instructieboekje
de typegoedkeuringen voor de verschillende landen opgenomen en staat
voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toelatingsnum-
mer op de handgreep van de sleutel.
F0E0600m
F0E0004m
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een batterijenbak of chemobox worden
gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de
afvoer.
10
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DUPLICAATSLEUTELS
Als u extra sleutels wenst, wendt u dan met alle sleu-
tels die reeds in uw bezit zijn en de CODE-card tot
de Fiat-dealer. De Fiat-dealer zal zowel de nieuwe
sleutels als de reeds in uw bezit zijnde sleutels (tot
een maximum van 7 sleutels) in het geheugen opslaan.
De Fiat-dealer zal u vragen uw eigendomsrecht op de
auto te bewijzen.
Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de
reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden
ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat
eventueel verloren sleutels niet meer gebruikt kunnen
worden voor het starten van de motor.
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTEL-
LEN
De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen her-
kennen.
Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening
nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer en neem
alle in uw bezit zijnde sleutels en de CODE-card mee.
BATTERIJEN VERVANGEN
Als u op het knopje van de afstandsbediening drukt en
het lampje op de afstandsbediening knippert een keer
kort, of het lampje (F) op het dashboard blijft onge-
veer 2 minuten constant branden, dan moet u de bat-
terijen vervangen door nieuwe exemplaren van het-
zelfde type: open het kunststof dekseltje met behulp
van een schroevendraaier op plaats (E). Plaats de nieu-
we batterijen volgens de aangegeven polariteit; sluit
het deksel.
11
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DIEFSTALALARM
Het diefstalalarm regelt de volgende functies:
het op afstand ver-/ontgrendelen van de portieren;
omtrekbeveiliging (openen van portieren, achterklep en motorkap);
volumetrische beveiliging (binnendringing in het interieur).
WERKING
Het diefstalalarm van de Fiat Multipla wordt bediend via een ontvanger
in het dashboard onder de bekleding rechtsvoor en in-/uitgeschakeld via
de in de sleutel ingebouwde radiogolf-afstandsbediening.
Het systeem werkt alleen als de contactsleutel is uitgenomen in stand
STOP of PARK.
De regeleenheid van het diefstalalarm heeft een sirene met eigen voe-
ding. De sirene kan buiten werking worden gesteld.
Diefstalalarm inschakelen: druk kort op het knopje (C) van de afstands-
bediening. U hoort een “biep” en de richtingaanwijzers gaan ongeveer 3
seconden branden (alleen bepaalde landen). Het lampje (F) op het dash-
board knippert gedurende de tijd dat het systeem is ingeschakeld.
Diefstalalarm uitschakelen: druk opnieuw op het knopje van de afstands-
bediening. U hoort twee “bieps” en de richtingaanwijzers knipperen
tweemaal (alleen bepaalde landen).
F0E0601m
F0E0602m
F0E0603m
12
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Volumetrische beveiliging uitschakelen: voordat u het
diefstalalarm inschakelt, is het ook mogelijk de volu-
metrische beveiliging van het interieur uit te schake-
len. Ga als volgt te werk: draai vanuit stand STOP de
sleutel onmiddellijk in stand MAR en vervolgens weer
in stand STOP. Neem ten slotte de sleutel uit het
contact.
Het lampje (F) op het dashboard gaat ongeveer 2
seconden branden om de uitschakeling te bevestigen.
U schakelt de volumetrische beveiliging weer in (voor-
dat u het diefstalalarm inschakelt) door de sleutel
weer in stand MAR te draaien en langer dan 30 secon-
den te wachten.
Als u bij uitgeschakelde volumetrische bewaking een
elektrische installatie wilt gebruiken die werkt met de
contactsleutel in stand MAR (bijv. de elektrische ruit-
bediening), dan moet u de contactsleutel in stand
MAR draaien, de installatie bedienen en de contact-
sleutel binnen 30 seconden weer in stand STOP draai-
en. Op deze manier wordt de volumetrische bewaking
niet opnieuw ingeschakeld.
Sirene buiten werking stellen: druk gedurende 4
seconden op het knopje van de afstandsbediening tij-
dens het inschakelen van het alarm.
Vijf “bieps” geven aan dat de sirene buiten werking is
en het diefstalalarm is ingeschakeld.
ZELFDIAGNOSE VAN HET SYSTEEM
Als bij het inschakelen van het diefstalalarm de “biep”
wordt gevolgd (na 1 seconde) door een tweede, zeer
korte “biep”, is het raadzaam te controleren of de
portieren, de motorkap en de achterklep gesloten zijn.
Probeer vervolgens nogmaals het diefstalalarm in te
schakelen. Wendt u tot de Fiat-dealer als de situatie
zich herhaalt.
PROGRAMMEREN VAN HET SYSTEEM
Bij aflevering van de nieuwe auto is het diefstalalarm al
geprogrammeerd door de Fiat-dealer. Voor eventuele
nieuwe programmeerprocedures raden wij u aan de
Fiat-dealer te raadplegen.
BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm ver-
schilt per land. Laat deze procedure uitsluitend door
de Fiat-dealer uitvoeren, om te voorkomen dat het
elektronische geheugen wordt beschadigd.
13
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Als het systeem is ingeschakeld, gaat het alarm in de
volgende gevallen af:
Als een van de portieren, de motorkap of de ach-
terklep wordt geopend.
Als de accu of de voedingskabels van het diefstal-
alarm worden losgemaakt.
Als er iets in het interieur komt (volumetrische
beveiliging).
Als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
Als het alarm in werking treedt, wordt de akoestische
sirene ongeveer 26 seconden geactiveerd (maximaal 3
maal en onderbroken door pauzes van 6 seconden, als
de oorzaak van het alarm blijft bestaan) en knipperen
de richtingaanwijzers ongeveer 5 minuten (alleen
bepaalde landen).
Na een alarmsignalering schakelt het systeem over
naar de normale bewakingsfunctie. Druk op het knop-
je van de afstandsbediening om het alarm te onderbre-
ken.
ALARM ONDERBREKEN
Druk op het knopje van de in de sleutel ingebouwde
afstandsbediening om het alarm te onderbreken. Als
het alarm niet wordt onderbroken, vanwege een lege
batterij in de afstandsbediening of een storing in het
systeem, moet u het portier met de sleutel ontgren-
delen en het vervolgens openen; steek vervolgens de
sleutel in het contactslot en draai de sleutel in stand
MAR.
Om het systeem weer in te schakelen, moet u de
contactsleutel in stand STOP draaien en uitnemen;
verlaat vervolgens de auto, sluit de portieren en druk
op het knopje van de afstandsbediening. Als het alarm
niet inschakelt en het lampje op de afstandsbediening
knippert een keer kort, terwijl het lampje op het
dashboard ongeveer 2 minuten constant blijft branden,
dan moet de batterij van de sleutel vervangen worden
door een nieuw exemplaar van hetzelfde type. Deze
batterij is normaal in de handel verkrijgbaar.
Als u er niet in slaagt het alarm in te schakelen en de
batterij van de afstandsbediening is geladen, wendt u
dan tot de Fiat-dealer om het systeem te laten con-
troleren.
BELANGRIJK Als de auto langere tijd niet wordt
gebruikt (langer dan drie weken), is het raadzaam de
auto af te sluiten met de sleutel in het portierslot,
zodat het alarm buiten werking wordt gesteld en de
accu niet wordt uitgeput.
Omdat het diefstalalarm stroom verbruikt, raden wij u aan het diefstalalarm met de afstandsbedie-
ning uit te schakelen als u de auto langer dan een maand niet denkt te gebruiken. Zo voorkomt u dat
de accu wordt uitgeput.
14
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0E0602m
F0E0603m
WANNEER IS HET ALARM AFGEGAAN
Als na uitschakeling van het diefstalalarm het lampje (F) gaat knipperen,
dan is tijdens uw afwezigheid het alarm afgegaan:
Signalering diefstalpoging
1 x knipperen = rechter voorportier
2 x knipperen = linker voorportier
3 x knipperen = rechter achterportier
4 x knipperen = linker achterportier
5 x knipperen = volumetrische sensoren op het plafondlampje
6 x knipperen = motorkap
7 x knipperen = achterklep
8 x knipperen = voeding via start-/contactslot
10 x knipperen = ten minste 3 alarmoorzaken
Constant branden = batterij van de zender leeg
De knippercodes worden achter elkaar weergegeven met telkens een
pauze van 1,5 seconde
15
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid:
STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele
elektrische installaties werken (bijv. autoradio, centrale portierver-
grendeling, diefstalalarm, enz.).
MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
AVV: motor starten.
PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, sleutel uitneembaar en stuur
geblokkeerd. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien,
op knop (A).
F0E0010m
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u,
voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren
bij een Fiat-dealer.
ATTENTIE
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzich-
tig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te
trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij
een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
16
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit
het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen: draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in
stand MAR draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de
eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook
als de auto gesleept wordt.
ATTENTIE
F0E0010m
17
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
A. Toets
â
om het menu van het mul-
tifunctionele display te doorlopen
B. Toets
ã
om het menu van het mul-
tifunctionele display te doorlopen
C. Instelbaar multifunctioneel display.
D. Snelheidsmeter
E. Toets trip om de trip computer te
doorlopen
F. Toets mode om het multifunctionele
display in te stellen
G. Toerenteller
H. Brandstofmeter.
(De controlelampjes
m
en
c
zijn
alleen aanwezig op JTD-uitvoeringen)
INSTRUMENTENPANEEL
F0E0374m
F0E0375m
Uitvoering
stuur rechts
Uitvoering
stuur links
18
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0E0376m
F0E0377m
F0E0378m
INSTRUMENTEN
SNELHEIDSMETER
De snelheidsmeter (A) geeft de snelheid van de auto aan.
BRANDSTOFMETER
De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is.
Het waarschuwingslampje van de brandstofreserve (B) gaat branden als
er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
E - brandstoftank leeg.
F - brandstoftank vol.
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige
brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
BELANGRIJK Als er een storing is in het meetsysteem van het brand-
stofniveau, gaat het lampje van de brandstofreserve continu knipperen en
staat tegelijkertijd de wijzer van de brandstofmeter op nul.
TOERENTELLER
De toerenteller (C) geeft het aantal toeren/min van de motor aan.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
19
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
Om volledig gebruik te kunnen maken van de informatie die het digitale
display kan leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend
te zijn met de aangegeven bedieningsknoppen. De werking wordt hierna
beschreven. Wij raden u bovendien aan, voordat u een handeling uit-
voert, dit hoofdstuk helemaal door te lezen.
De toetsen (A)
â
en (B)
ã
zijn beschikbaar als u zich in een MENU op
het display bevindt.
A - Toets
â
om het scherm en de opties van beneden naar boven te
doorlopen of, afhankelijk van de situatie, om de weergegeven waarde
te verhogen (bijvoorbeeld tijdens het instellen van de tijd).
B - Toets
ã
om het scherm en de opties van boven naar beneden te
doorlopen of, afhankelijk van de situatie, om de weergegeven waarde
te verlagen (bijvoorbeeld tijdens het instellen van de tijd).
BELANGRIJK Met de toetsen
â
en
ã
kunnen, als het hoofdscherm
actief is en de buitenverlichting brandt, de lichtsterkte van het instru-
mentenpaneel en het display (dimmer) geregeld worden.
F0E0044m
20
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
C - Toets MODE
Korter dan 1 seconde indrukken (korte impuls): aangegeven met MODE
1 in de volgende schema’s, om vanuit het hoofdscherm naar het menu te
gaan en toegang te krijgen tot de verschillende instellingen of om de
gewenste keuze te bevestigen.
Langer dan 2 seconden indrukken (lange impuls): aangegeven met MODE
2 in de volgende schema’s, om de gewenste keuze te bevestigen en naar
het hoofdscherm terug te keren.
D - Toets TRIP
Korter dan 1 seconde indrukken (korte impuls): aangegeven met TRIP 1
in de volgende schema’s, om naar het volgende scherm van de functie
TRIP te gaan.
Langer dan 2 seconden indrukken (lange impuls): aangegeven met TRIP 2
in de volgende schema’s, om de dagteller op nul te zetten (reset) en een
nieuwe reis te beginnen.
BELANGRIJK De karakters die tijdens het instellen knipperen kunnen
gewijzigd of bevestigd worden.
F0E0044m
21
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KLOKJE
Zie voor de werking en het instellen van de tijd de paragraaf “Klokje” in
dit hoofdstuk.
KILOMETERTELLER
U kunt kiezen voor weergave van de totale kilometerstand of de dag-
stand.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display de
totale kilometerstand.
Als bij uitgenomen contactsleutel een portier wordt geopend of geslo-
ten, verschijnt de weergave van de kilometerteller (totaalstand of dag-
stand) 10 seconden; na deze 10 seconden dooft de weergave en ver-
schijnt het klokje.
Druk voor weergave van de dagstand op de toets TRIP volgens methode
TRIP 1 (korter dan 1 seconde indrukken).
Om de dagteller op nul te zetten, moet u op de toets TRIP drukken vol-
gens methode TRIP 2 (langer dan 2 seconden indrukken).
Om terug te keren naar de totale kilometerstand, moet u opnieuw op
de toets TRIP drukken volgens methode TRIP 1 (korter dan 1 seconde
indrukken) of moet u op de toets MODE drukken volgens methode
MODE 1.
OLIENIVEAUMETER (alleen JTD-uitvoeringen)
Zie voor de werking van de olieniveaumeter de paragraaf “Motoroliepeil
controleren” in dit hoofdstuk.
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Op het instelbare multifunctionele display kan alle informatie worden
weergegeven die tijdens het rijden nuttig en noodzakelijk is, en een
F0E0443i
F0E0446i
F0E0433i
22
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
menu dat de volgende keuze- en instellingsmogelijkhe-
den biedt:
KLOKJE;
KILOMETERTELLER;
BUITENTEMPERATUUR (Als de auto is uitgerust
met airconditioning met automatische temperatuur-
regeling, kan het display op het dashboard, dat nor-
maal de totale kilometerstand en het digitale klokje
weergeeft, ook de buitentemperatuur weergeven);
INFORMATIE OVER DE AUTO:
Trip computer;
Lichtsterkteregeling instrumentenpaneel en display
(dimmer);
Storingsmeldingen samen met het betreffende lamp-
je op het instrumentenpaneel;
Weergave waarschuwingen;
Niveau motorolie (alleen JTD-uitvoeringen)
Menu instelbaar multifunctioneel display
TRIP B: in-/uitschakelen van de functie (ON/OFF).
KLOKJE: instellen uren; instellen minuten.
ZOMERTIJD: in-/uitschakelen zomertijd
12/24-WEERGAVE: selecteren tijdweergave in 12 of
24 uur
TAAL: instellen van de taal waarin de berichten op het
display worden weergegeven
EENHEID: selecteren van de volgende eenheden: km,
mi, °C, °F, km/l, l/100km, mpg, km/h, mph.
BUZZER: instellen van het volume van de geluidssigna-
len.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD: weergave van
de informatie over het juiste onderhoud van de auto
gekoppeld aan de werkzaamheden van het
Geprogrammeerde Onderhoud.
MENU OFF: menu verlaten.
23
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BESCHRIJVING VAN HET MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies die “cyclisch” worden weergegeven. De functies kunnen met de toetsen
â
en
ã
worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellen (zie bijvoorbeeld “Taal” in het
onderstaande schema); zie bovendien “Toegang tot het menuscherm” in dit hoofdstuk.
English
Português
Français
Español
Deutsch
Italiano
MENU TRIP B
KLOKJE
ZOMERTIJD
12-/24-UUR
TAAL
AFSTAND
VERBRUIK
BUITENTEMPERATUUR
(alleen bij aanwezigheid van airconditioning
met automatische temperatuurregeling)
BUZZER
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Q
24
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EERSTE DIAGNOSE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het instelbare multifunctionele display het bericht DIA-
GNOSE BEZIG: de controlefase is begonnen van alle elektronische systemen op de auto; deze fase duurt ongeveer
4 seconden. Als tijdens deze fase geen storingen worden gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt OK op
het display.
BELANGRIJK Als het instelbare multifunctionele display een eventuele storingsmelding toont, zie dan de paragraaf
“Controlelampjes en berichten” in dit hoofdstuk.
TRIP AB I/100kmi °C°Fu
Hoofdscherm
Bij draaiende motor
Draai de con-
tactsleutel in
stand MAR
geen storingen
aanwezig
JTD-uitvoeringen
motoroliepeil
controleren
Het Geprogrammeerd Onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch, met de sleu-
tel in stand MAR, 2.000 km (of mijlen) voor de vastgestelde km-stand is bereikt, en wordt iedere 200 km herhaald tot aan 200 km en ver-
volgens om de 100, 50, enz... Het op nul zetten wordt uitgevoerd door de Fiat-dealer.
25
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MOTOROLIEPEIL CONTROLEREN (JTD-uitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt, na de eerste diagnose, op het instelbare multifunctionele dis-
play het opschrift NIV. OLIE gedurende 5 seconden met de grafische weergave van het niveau uitgedrukt in vier-
kantjes.
BELANGRIJK Als op het multifunctionele display een storing wordt weergegeven, zie dan het hoofdstuk “Lampjes
en berichten”.
Bij draaiende motor
Bij een
storing
Hoofdscherm
26
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
Bij stilstaande auto kan vanuit het hoofdscherm toegang worden verkregen tot het menuscherm: druk op de toets
volgens methode MODE 1.
Gebruik de toetsen
â
en
ã
om het scherm te doorlopen.
Als langer dan 10 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, wordt automatisch weer het hoofdscherm
weergegeven of het scherm dat actief was voordat de toets volgens methode MODE 1 was ingedrukt; alle niet
opgeslagen instellingen worden gewist; alle met MODE 1 bevestigde instellingen worden opgeslagen.
Hoofdscherm
TRIP B
KLOKJE
ZOMERTIJD
12-/24-UUR
TAAL
AFSTAND
VERBRUIK
TEMPERATUUR
BUZZER
GEPROGRAMM-
EERD ONDER-
HOUD
MENU OFF
Als op het display een storingsmelding wordt weergegeven,
zie dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”; als er twee
of meerdere storingsmeldingen zijn, worden deze cyclisch
na elkaar op het display weergegeven. Om het bericht van
het instelbare display te verwijderen, moet u voor ieder
bericht telkens op de toets drukken volgens methode
MODE 1 Als het bericht “BRANDSTOFNOODSCHAK.
ON” verschijnt, moet eerst de brandstofnoodschakelaar
worden uitgeschakeld zoals aangegeven in de betreffende
paragraaf. Als het bericht “FOUT CONFIGUR.” verschijnt,
wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Q
Hoofdscherm Volgend scherm
Zie
EERSTE
DIAGNOSE
â
Rijdt auto? Nee
Ja
27
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Trip b (In-/uitschakelen ON/OFF)
Met deze mogelijkheid kan de functie trip b (dagteller) worden in- (ON) of uitgeschakeld (OFF). De functie geeft
informatie over het gemiddelde brandstofverbruik b, gemiddelde snelheid b, rijtijd b en afgelegde afstand b tijdens
een “deeltraject” dat onderdeel is van een “algemeen traject”. Zie voor meer informatie “Trip A - Trip B” in dit
hoofdstuk.
Menuscherm
Volgend scherm
Zie
TOEGANG
TOT HET
MENUSCHERM
Terug naar hoofd-
scherm
Na 10 sec als er
geen enkele hande-
ling is uitgevoerd
â
ã
â
ã
Kies met de toets
â
of
ã
voor inschakeling of
uitschakeling ON/OFF
R
R
Q
Q
â
Menuscherm
28
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KLOKJE
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als
volgt te werk:
Draai de contactsleutel in stand MAR om toegang te
krijgen tot het hoofdscherm van het multifunctionele
display; druk op de toets MODE volgens methode
MODE 1 (korter dan 1 seconde indrukken) en druk
een aantal malen op de toets
â
om toegang te krij-
gen tot het scherm KLOKJE.
Instellen van de uren en minuten
Druk op de toets MODE (volgens methode MODE
1), zodat de uren gaan knipperen.
Stel het uur in met de toets
â
of
ã
.
Elke keer als u de toets indrukt, verspringt het klokje
een eenheid.
Als u de betreffende toets ingedrukt houdt, lopen de
cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u de toets los en
stelt u de exacte tijd in door de toets telkens in te
drukken en los te laten.
Om op te slaan en terug te keren naar het hoofd-
scherm (menu verlaten), moet u op de toets
MODE drukken volgens methode MODE 2 (langer
dan 2 seconden indrukken).
Om het zojuist ingestelde uur op te slaan en verder
te gaan met het instellen van de minuten, moet u
op de toets MODE drukken volgens methode
MODE 1 (korter dan 1 seconde indrukken); na het
indrukken van de toets MODE volgens methode
MODE 1 gaan de minuten knipperen. Stel de minu-
ten in met de toets
â
of
ã
.
Elke keer als u de toets indrukt, verspringt het klokje
een eenheid.
Als u de betreffende toets ingedrukt houdt, lopen de
cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat u de toets los en
stelt u de exacte tijd in door de toets telkens in te
drukken en los te laten.
a) om op te slaan en terug te keren naar het hoofd-
scherm (menu verlaten), moet u op de toets
MODE drukken volgens methode MODE 2 (langer
dan 2 seconden indrukken).
b) om het uur en de zojuist ingestelde minuten op te
slaan en verder te gaan, moet u op de toets MODE
drukken volgens methode MODE 1 (korter dan 1
seconde indrukken). Om verder te gaan in het
menu, moet u op de toets
â
drukken.
29
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Menuscherm
Terug naar menu-
scherm
Volgend scherm
Terug naar
hoofdscherm
â
ã
â
ã
â
ã
R
Q
R
Q
R
Q
Zie
TOEGANG
TOT HET
MENUSCHERM
Elke keer als u de toets
â
of
ã
indrukt
(impuls), wordt de waar-
de een eenheid verhoogd
of verlaagd. Als u de
betreffende toets inge-
drukt houdt, lopen de cij-
fers automatisch snel
door of terug. Als u
dichtbij de juiste waarde
bent, laat u de toets los
en stelt u de exacte
waarde in door de toets
telkens in te drukken en
los te laten.
â
30
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ZOMERTIJD
Ga voor het in-/uitschakelen van de zomertijd (+ 1 uur ten opzichte van de wintertijd) als volgt te werk:
Menuscherm
Volgend scherm
Terug naar hoofd-
scherm
â
ã
â
ã
R
Q
R
Q
Als u ZOMERTIJD AAN selecteert en acti-
veert, dan schakelt het display tussen zomer-
en wintertijd, zonder dat het KLOKJE hand-
matig ingesteld hoeft te worden, zoals hier-
voor is beschreven.
Zie
TOEGANG
TOT HET
MENUSCHERM
Terug naar menu-
scherm
â
31
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
12-/24-UUR
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in cycli van 12 of 24 uur. Ga voor het instellen als volgt te werk:
Menuscherm
Volgend scherm
Terug naar hoofd-
scherm
â
ã
â
ã
R
Q
R
Q
Zie
TOEGANG
TOT HET
MENUSCHERM
Terug naar menu-
scherm
â
32
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Menuscherm
Zie
TOEGANG TOT HET
MENUSCHERM
Terug naar hoofd-
scherm
Volgend scherm
Terug naar menu-
scherm
â
ã
â
ã
â
ã
â
ã
â
ã
â
ã
â
ã
R
Q
R
Q
â
TAAL
Ga voor het kiezen van de gewenste taal voor de teksten en de berichten op het display als volgt te werk:
33
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MEETEENHEID
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld. Ga voor het kiezen van de eenheden als
volgt te werk:
Q
Q
Q
Volgend menu
(*)
Zie
TOEGANG TOT
HET MENU-
SCHERM
â
â
ã
ã
â
ã
â
â
ã
â
ã
(*) De meeteenheid die in het scherm AFSTAND wordt gekozen, bepaalt auto-
matisch de meeteenheid in het scherm VERBRUIK (keuze mogelijk tussen km/h
en l/100 km bij afstand in km of alleen mpg - mijlen per gallon bij afstand in mijlen)
34
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BUZZER
Het geluidssignaal, dat klinkt als een bedieningsorgaan wordt gebruikt en als een storing wordt gevonden, kan staps-
gewijs worden ingesteld met de toetsen
â
en/of
ã
. Ga voor het uitschakelen (OFF) of het instellen als volgt te
werk:
menuscherm
TRIP AB I/100kmi °C°Fu
Volgend scherm
Terug naar hoofd-
scherm
â
ã
â
ã
BELANGRIJK Als de buzzer is uitgeschakeld (OFF), blijven de akoestische signa-
len bij eventuele storingen toch klinken.
R
Q
R
Q
Zie TOEGANG
TOT
HET MENU-
SCHERM
Terug naar menu-
scherm
â
35
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
De functie GEPROG. ONDERH.
levert informatie over het juiste
onderhoud van de auto. Ga voor
het raadplegen van deze aanwijzin-
gen als volgt te werk: Menuscherm
Terug naar menu-
scherm Terug naar hoofd-
scherm
Zie TOEGANG TOT
HET MENUSCHERM
Q
â
ã
â
ã
âã
â
ã
ã
â
â
ã
â
â
ã
Q R
BELANGRIJK Het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km
in een servicebeurt; deze weergave ver-
schijnt automatisch, met de sleutel in stand
MAR, 2.000 km (of mijlen) voor de vastge-
stelde km-stand is bereikt, en wordt iedere
200 km herhaald tot aan 200 km en vervol-
gens om de 100, 50, enz... Het op nul zetten
wordt uitgevoerd door de Fiat-dealer.
36
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MENU OFF
Laatste functie voor het afsluiten van de reeks instellingen die “cyclisch” gerangschikt zijn in het menuscherm.
Terug naar hoofd-
scherm
Zie TOEGANG
TOT HET
MENUSCHERM
Menuscherm
Q
â
â
ã
37
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TRIP A (TOTAAL) - TRIP B (DEEL)
Met de functie TRIP COMPUTER kan op het instelbare multifunctionele display informatie worden weergegeven
over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit TRIP A (totaal) dat betrekking heeft op de hele rit van de
auto en TRIP B (deel) dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is
afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet. Met
TRIP A wordt informatie over brandstofverbruik (gemiddelde verbruik), actieradius, gemiddelde snelheid, rijtijd en
afgelegde afstand gegeven. Met TRIP B wordt informatie over brandstofverbruik B (gemiddelde verbruik), gemiddel-
de snelheid B, rijtijd B en afgelegde afstand B gegeven.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Om een nieuwe reis te beginnen die geregistreerd wordt door TRIP A, moet u met de contactsleutel in stand
MAR, op de toets TRIP drukken volgens methode TRIP 1 (zie “Bedieningstoetsen”).
Einde rit
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
˙
Reset TRIP B
Einde rit
Begin nieuw deeltraject
˙
˙
Reset TRIP B
˙
˙
˙
TRIP B
TRIP B
TRIP B
Einde rit
Begin nieuw deeltraject Einde rit - Begin nieuw deeltraject -
Reset TRIP B
TRIP A
Einde rit
Begin nieuwe rit
Reset TRIP A
˙
Einde rit
Begin nieuw deeltraject
- Reset TRIP A
˙
Als het op nul zetten (indrukken van de toets TRIP volgens methode TRIP 2, zie “Bedieningstoetsen” in dit hoofdstuk)
wordt uitgevoerd terwijl het scherm behorende bij TRIP A wordt getoond, dan wordt ook de informatie van TRIP B op
nul gezet. Als het op nul zetten (indrukken van de toets TRIP volgens methode TRIP 2) wordt uitgevoerd terwijl het
scherm behorende bij TRIP B wordt getoond, dan wordt alleen de informatie van die functie op nul gezet.
BELANGRIJK Het onderdeel “Actieradius” kan niet op nul gezet worden.
38
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Bij ingeschakelde buitenverlichting gaat u met
â
en
ã
altijd
van het scherm TRIP naar het scherm VERLICHTING (zie
“Lichtsterkteregelaar” in dit hoofdstuk).
Als verbruik in km/l is ingeschakeld.
W
als op de toets wordt gedrukt terwijl op het scherm de groot-
heden van TRIP A worden weergegeven, dan worden de gegevens
van zowel TRIP A als TRIP B op nul gezet.
Zie paragraaf LAMPJES
en BERICHTEN
in dit hoofdstuk
Hoofdscherm
QAls u op toets MODE drukt, wordt automatisch terugge-
keerd naar het hoofdscherm
Zijn er
storingen?
NEE
JA
V
VV
VV
V
QW
QW
Zie
EERSTE
DIAGNOSE
vervolg
QWQW
39
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TRIP B
INGESCHA-
KELD
NEE
JA
Terug naar hoofd-
scherm
doorgaan
Q
Q
W
W
QQ
WW
V V V
W
als de toets wordt ingedrukt
terwijl de grootheden van TRIP
B worden weergegeven, dan
wordt alleen TRIP B op nul
gezet.
Q
Als u op de toets MODE drukt,
wordt automatisch teruggekeerd naar
het hoofdscherm
Bij ingeschakelde buitenverlichting gaat u
met
â
en
ã
altijd van het scherm TRIP
naar het scherm VERLICHTING zie
“Lichtsterkteregelaar” in dit hoofdstuk
40
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LICHTSTERKTEREGELAAR
Met deze functie kan de lichtsterkte van het instrumentenpaneel en het bijbehorende display geregeld (vermeer-
derd/verminderd) worden.
Hoofdscherm
Terug naar hoofdscherm
Na 10 sec als er geen
enkele handeling is uitge-
voerd
Lichtsterkteregeling
Draai de con-
tactsleutel in
stand MAR
BELANGRIJK Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, dan
neemt de lichtsterkte van het display iets af.
Bij een storing kan de lichtsterkte niet worden geregeld en wordt
de maximale lichtsterkte ingesteld.
â
ãâ
ã
Q
Buitenverlichting
ingeschakeld
41
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ZITPLAATSEN
ZITPLAATSEN VOOR
Verstellen in lengterichting
Zet de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht
gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen.
Verstellen van de lendensteun van de bestuurdersstoel (indien
aanwezig)
De lendensteun zorgt voor een betere steun in de rug. Draai aan de
knop (C) voor de instelling.
Verstellen en neerklappen van de rugleuningen
Trek de hendel (B) omhoog en verstel de rugleuning.
F0E0629m
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
ATTENTIE
ATTENTIE
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar
voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan
deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verlie-
zen.
42
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Met dezelfde hendel kan de rugleuning naar voren worden geklapt. Op
de rugleuning van de middelste stoelen bevindt zich een tafeltje met
bekerhouders.
Door de hendel omhoog te trekken kan de rugleuning weer in de nor-
male stand worden gezet.
Let er bij het naar voren klappen van de rugleuning van de middelste
stoel op dat de stoel helemaal naar achteren is geplaatst en dat de
hoofdsteun in de laagste stand staat.
Elektrische hoogteverstelling bestuurdersstoel (indien aanwe-
zig)
De verstelling is alleen mogelijk met de start-/contactsleutel in stand
MAR.
Met de knop (A) kan de stoel in hoogte worden versteld.
ZITPLAATSEN ACHTER
Verstellen en neerklappen van de rugleuningen
Trek de hendel (B) omhoog en verstel de rugleuning. Met dezelfde hen-
del kan de rugleuning naar voren worden geklapt.
Op de rugleuning van de middelste stoelen bevindt zich een tafeltje met
bekerhouders.
F0E0012m
F0E0013m
43
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Middelste verschuifbare stoel (indien aanwezig)
Zet de hendel (A) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achte-
ren. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed vergrendeld is.
Verplaatsen van de stoelen
Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten zijn twee standen
mogelijk (drie voor de middelste stoel).
Voor het naar voren schuiven van de stoelen moet gebruik gemaakt
worden van de voorbereide openingen in de vloer.
Voor een maximale beladingsstand moet de middelste voorstoel zover
mogelijk naar voren worden geschoven en de rugleuning worden neerge-
klapt.
In deze stand kan de achterstoel zo ver mogelijk naar voren worden
gemonteerd met opengeklapte rugleuning, zoals is afgebeeld.
Het is mogelijk de middelste stoel 10 cm meer naar achteren te plaatsen.
A - helemaal naar voren geschoven
B - standaard positie
C - helemaal naar achteren geschoven
Zie voor het verwijderen van de stoelen de paragraaf “Bagageruimte ver-
groten” in dit hoofdstuk.
F0E0016m
F0E0232m
F0E0015m
44
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
HOOFDSTEUNEN
VOOR
Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten zijn de hoofdsteunen in
hoogte verstelbaar en vergrendelen automatisch in de gewenste stand.
Omhoog: pak de hoofdsteun aan de onderkant vast en trek hem
omhoog.
Omlaag: druk de hoofdsteun van boven naar beneden in de zitting en
houd daarbij de knop (A) ingedrukt.
Controleer of de hoofdsteunen vergrendeld zijn.
ACHTER (indien aanwezig)
Alleen de hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Hoofdsteunen verwijderen:
1 - trek de hoofdsteun omhoog tot aan de eerste vergrendeling
2 - druk op de knoppen (A) en (B) en verwijder de hoofdsteun.
De bijzondere constructie van de hoofdsteun verhindert dat de passagier
achter op de juiste wijze tegen de rugleuning kan steunen; deze con-
structie is nuttig omdat de passagier gedwongen wordt de hoofdsteun
voor gebruik omhoog in de juiste stand te trekken.
Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet
de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achte-
ren wordt aangereden.
ATTENTIE
F0E0231m
45
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STUURWIEL
Het stuur kan in verticale richting worden versteld.
1) Zet de hendel (A) in stand 1.
2) Zet het stuur in de gewenste stand.
3) Zet de hendel terug in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen.
F0E0018m
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
ATTENTIE
SPIEGELS
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
Deze kan worden versteld. Zet de hendel (A) in stand:
1) normale stand;
2) anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt
tijdens een botsing los.
BUITENSPIEGELS
Deze bestaan uit twee delen.
A - bovenste spiegel, afstelbaar vanuit het interieur;
B - onderste spiegel die niet afstelbaar is.
Het vaste deel van de linker spiegel heeft een panoramische functie en
neemt de blinde hoek aan de linkerzijde van de auto weg.
46
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0E0020m
F0E0021m
F0E0019m
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand (1) staan.
De spiegels zijn bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.
47
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Met het vaste deel van de rechter spiegel kan tijdens
het parkeren het rechter achterwiel in de gaten wor-
den gehouden.
De verstelling is alleen mogelijk met de start-/contact-
sleutel in stand MAR.
Met de schakelaar (C) kiest u welke spiegel u wilt ver-
stellen (links, neutraal of rechts).
U kunt de spiegels in 4 richtingen afstellen met de
schakelaar (D) op de plafondverlichting.
Met de schakelaar (E) kunnen de spiegels elektrisch
van stand 1 in stand 2 worden geklapt.
De verwarming van de elektrisch inklapbare spiegels
schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming
aanzet.
Bij een botsing kunnen de spiegels in twee richtingen
klappen.
Om de spiegel weer in de juiste stand te zetten moet
de schakelaar worden ingedrukt totdat de spiegel
geheel is ingeklapt (u moet een klakkend geluid
horen). Klap de spiegel vervolgens weer open.
Als de spiegel met de hand is versteld, dan kunt u de
spiegel met de hand weer terugplaatsen. Het is echter
raadzaam de spiegel elektrisch te verstellen. Als de
spiegel daarentegen elektrisch is versteld, mag de spie-
gel UITSLUITEND elektrisch weer worden terugge-
plaatst.
Als de breedte van de spiegels in een nauwe doorgang
problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand
1 in stand 2 worden geklapt.
48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KLIMAATREGELING
F0E0045m
1 Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien van de voorruit - 2 Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien
van de zijruiten voor - 3 Luchtrooster voor luchttoevoer naar de hoofdruimte van de passagiers voor -
4 Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen - 5 Uitstroomopeningen voor luchttoevoer naar de beenruimte van
de passagiers voor - 6 Verstelbare en regelbare luchtroosters.
49
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VERSTELBARE EN REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN
Met de verstelbare klepjes (A) kan de luchtopbrengst worden geregeld.
De uitstroomopeningen kunnen worden verdraaid.
VERSTELBARE EN REGELBARE LUCHTROOSTERS
A - Regelknop voor de luchtopbrengst.
B - Regelschuiven voor het richten van de luchtstroom.
F0E0046m
F0E0047m
50
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VERWARMING EN VENTILATIE
BEDIENINGSORGANEN
A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht).
B - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager.
C - Schuif voor inschakeling van het recirculatiesysteem, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt.
D - Draaiknop voor de luchtverdeling.
VERWARMING
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager: op de gewenste snelheid.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand:
voor verwarming van de beenruimte en ontwaseming van de
voorruit;
µ
voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op
het gelaat koel blijft (“bilevel”- stand);
w
voor gespreide verwarming van de beenruimte van de passagiers
voor en achter.
4) Schuif voor de luchtrecirculatie:
zet de schuif in stand
T
voor een snellere verwarming, waarbij alleen
de lucht in het interieur circuleert.
F0E0048m
51
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOI-
ING
Voorruit en zijruiten
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode
vlak (geheel naar rechts gedraaid).
2) Draaiknop voor de aanjager: op de maximum snel-
heid.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand
-
.
4) Schuif voor de luchtrecirculatie in stand U,
waarbij lucht van buiten binnenkomt.
Voor een snelle ontwaseming/ontdooiing moeten alle
bedieningsknoppen op het symbool
-
staan.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand
gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft.
Achterruit
Druk knop
(
in. Hierdoor wordt ook de verwar-
ming van de elektrische buitenspiegels ingeschakeld.
Zodra de achterruit ontwasemd is, is het raadzaam de
verwarming met de knop uit te schakelen.
VENTILATIE
1) Zij- en middenroosters: geheel open.
2) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het blauwe
vlak.
3) Draaiknop voor de aanjager: op de gewenste snel-
heid.
4) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand
¥
.
5) Schuif voor de luchtrecirculatie: in stand U,
waarbij lucht van buiten binnenkomt.
Extra verwarming
In bijzonder koude gebieden kunnen de dieseluitvoe-
ringen zijn uitgerust met een extra verwarming die
geheel automatisch zorgt voor een optimaal klimaat in
het interieur van de auto.
RECIRCULATIE
Als u de schuif voor de recirculatie in stand
T
zet,
circuleert alleen de lucht in het interieur.
BELANGRIJK Dit systeem is vooral bruikbaar bij
geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels,
enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te
laten werken, vooral niet als u met meer personen in
de auto zit.
BELANGRIJK Gebruik de recirculatiefunctie niet tij-
dens regenachtige of koude dagen omdat hierdoor de
ruiten aan de binnenzijde kunnen beslaan.
52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND
BEDIENINGSORGANEN
A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht).
B - Schakelaar voor inschakeling van de luchtrecirculatie, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt. Als het lampje op de schakelaar brandt,
is de recirculatie ingeschakeld.
C - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager.
D - Schakelaar voor in-/uitschakeling van de airconditioning. Als u deze
schakelaar indrukt, schakelt de aanjager automatisch in op de 1esnel-
heid. Als het lampje op de schakelaar brandt, is de recirculatie inge-
schakeld.
E - Draaiknop voor de luchtverdeling.
AIRCONDITIONING (KOELING)
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het blauwe vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager: op de gewenste snelheid.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand
¥
.
4) Airconditioning: druk de schakelaars
en
T
in.
Voor een gematigde koeling: schakel de luchtrecirculatie
T
uit, ver-
hoog de temperatuur en verlaag de snelheid van de aanjager.
BELANGRIJK Voor een snelle koeling:
1) draaiknop voor de luchttemperatuur in het blauwe vlak;
F0E0233m
53
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
2) draaiknop voor de aanjager in stand 4;
3) draaiknop voor de luchtverdeling in stand
¥
.
SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOI-
ING
Voorruit en zijruiten
1) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode
vlak (geheel naar rechts gedraaid).
2) Draaiknop voor de aanjager: op de maximum snel-
heid.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand
-
.
4) Druk de toets van de airconditioning
in.
5) Schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op schake-
laar gedoofd).
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand geko-
zen worden waarbij het zicht optimaal blijft.
BELANGRIJK De airconditioning kan goed gebruikt
worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat
de lucht wordt ontvochtigd. Zet hiervoor de bedie-
ningsknoppen op ontwasemen, zoals hiervoor
beschreven, en schakel de airconditioning in door op
de schakelaar
te drukken (lampje brandt).
Achterruit
Druk de knop
(
in. Hierdoor wordt ook de verwar-
ming van de elektrische buitenspiegels ingeschakeld.
Nadat de achterruit ontwasemd is, is het raadzaam
het systeem uit te schakelen.
RECIRCULATIE
Als de schakelaar
T
is ingedrukt (lampje brandt),
circuleert alleen de lucht in het interieur.
BELANGRIJK De lucht in het interieur koelt sneller af
als bij zomerse temperaturen de luchtrecirculatie
wordt ingeschakeld. Dit systeem is vooral bruikbaar
bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tun-
nels, enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig
te laten werken, vooral niet als u met meer personen
in de auto zit.
BELANGRIJK Gebruik de recirculatiefunctie niet tij-
dens regenachtige of koude dagen omdat hierdoor de
ruiten aan de binnenzijde kunnen beslaan.
Een auto die is uitgerust met een airconditioning
beschikt ook over een pollenfilter. Het pollenfilter
houdt fijne stofdeeltjes tegen die hinderlijk zijn voor
de inzittenden van de auto.
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schade-
lijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de compo-
nenten van het systeem beschadigd kunnen worden.
54
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk
voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de componenten
van het systeem beschadigd kunnen worden.
AIRCONDITIONING MET AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING
Dit systeem controleert de temperatuur in het interieur door de auto-
matische regeling van:
de luchttemperatuur uit de uitstroomopeningen om de gewenste tem-
peratuur te verkrijgen die met de draaiknop (A) is ingesteld;
de snelheid van de aanjager met de draaiknop (C) in stand
AUTO
.
BEDIENINGSORGANEN
A - Draaiknop voor het regelen van de gewenste luchttemperatuur met
uiterste standen voor inschakeling van de functies
HI
en
LO
(maximale
en minimale luchttemperatuur).
B - Schakelaar voor inschakeling van de luchtrecirculatie, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt. Als het lampje op de schakelaar brandt,
is de recirculatie ingeschakeld.
C - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager: keuze voor handmatige
of automatische bediening.
F0E0050m
55
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
D - Schakelaar voor in-/uitschakeling van de compres-
sor. Als u deze schakelaar indrukt, schakelt de
aanjager automatisch in op de eerste snelheid als
de draaiknop (C) in stand
p
staat. Als het lampje
op de schakelaar brandt, is de compressor inge-
schakeld.
E - Draaiknop voor de luchtverdeling: handmatige
keuze van de luchtverdeling.
Als de draaiknop in stand
MAX
/
DEF
wordt gezet, kiest
het systeem voor ontwasemen/ontdooien.
Het systeem is uitgerust met een pollenfilter voor rei-
niging van de binnenkomende lucht. Zie voor het ver-
vangen het hoofdstuk “Geprogrammeerd onderhoud”
VERWARMING
1) Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur:
stel de gewenste temperatuur in.
2) Draaiknop voor de aanjager:
– op de gewenste snelheid;
– in stand
AUTO
voor de automatische werking van
de aanjager.
Het systeem beperkt de snelheid van de aanjager tot-
dat de verwarmingsvloeistof de juiste temperatuur
heeft bereikt om de toevoer van te koude lucht in het
interieur te voorkomen.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling, in stand:
voor verwarming van de beenruimte en ontwa-
seming van de voorruit;
µ
voor verwarming van de beenruimte, waarbij de
luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-
stand);
w
voor gespreide verwarming van de beenruimte
van de passagiers voor en achter.
4) Schakelaar voor luchtrecirculatie:
druk de schakelaar
T
in (lampje brandt) in voor
een snellere verwarming, waarbij alleen de lucht in het
interieur circuleert.
BELANGRIJK Voor een maximale verwarming:
draai de knop (A) in stand
HI
;
draai de knop (C) in stand 4.
ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING
Draaiknop voor de luchtverdeling, in stand:
-
voor ontwaseming en/of ontdooiing van de voor-
ruit en de zijruiten voor.
56
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SNELLE ONTWASEMING EN/OF
ONTDOOIING
1) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand
MAX
/
DEF
.
Het systeem kiest voor een snelle ontwaseming/ont-
dooiing van de voorruit en de zijruiten door de vol-
gende functies automatisch te regelen:
hoogste temperatuur
maximale luchtopbrengst
Het systeem beperkt de snelheid van de aanjager tot-
dat de verwarmingsvloeistof de juiste temperatuur
heeft bereikt om de toevoer van te koude lucht in het
interieur te voorkomen.
luchtrecirculatie uitgeschakeld (lampje gedoofd),
waarbij lucht van buiten binnenkomt;
compressor ingeschakeld (lampje brandt);
luchtverdeling naar de voorruit.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan met de draai-
knop voor de luchtverdeling een stand worden geko-
zen waarbij het comfort optimaal blijft.
BELANGRIJK Een belangrijk kenmerk is dat de aircon-
ditioning de lucht ontvochtigt. Het verdient aanbeve-
ling om de compressor in te schakelen met de schake-
laar
(lampje brandt) om te voorkomen dat de rui-
ten beslaan.
BELANGRIJK Als het buiten extreem vochtig is en/of
bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en
buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedu-
re aan om beslaan van ruiten te voorkomen:
schakel de luchtrecirculatie uit (lampje gedoofd);
draaiknop voor de luchttermperatuur in stand
HI
;
aanjager ten minste in stand 2;
draaiknop voor de luchtverdeling op symbool
-
met de mogelijkheid stand
in te schakelen als de
ruiten niet beslagen zijn.
schakel de compressor in met de schakelaar
(lampje brandt).
57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KOELING
1) Zij- en middenroosters geheel open.
2) Draaiknop voor de luchttemperatuur op de
gewenste temperatuur.
3) Draaiknop voor de aanjager:
op de gewenste snelheid;
in stand auto voor de automatische werking van
de aanjager.
4) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand
¥
.
5) Schakel de compressor
in (lampje brandt).
6) Schakel de luchtrecirculatie
T
in (lampje brandt)
voor een snellere koeling.
Voor een gematigde koeling: schakel de luchtrecircula-
tie
T
uit, verhoog de temperatuur en verlaag de
snelheid van de aanjager.
RECIRCULATIE
Als de schakelaar
T
is ingedrukt (lampje brandt),
circuleert alleen de lucht in het interieur.
BELANGRIJK De lucht in het interieur koelt sneller af
als bij zomerse temperaturen de luchtrecirculatie
wordt ingeschakeld. Dit systeem is vooral bruikbaar
bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tun-
nels, enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig
te laten werken, vooral niet als u met meer personen
in de auto zit.
BELANGRIJK Gebruik de recirculatie-functie niet tij-
dens regenachtige of koude dagen omdat hierdoor de
ruiten aan de binnenzijde kunnen beslaan.
58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Bij een storing
Bij een storing in het automatische systeem verschijnt
op het display van het instrumentenpaneel het
opschrift “STORING KLIMAAT REG”.
Het automatische systeem blijft voor zover mogelijk
functioneren.
Als er een storing is in de bediening van de aanjager
(C), dan blijft deze in werking en schakelt automatisch
in op stand 1.
Als er een storing is in een luchttemperatuursensor,
dan werkt de temperatuurinstelling (A) als een con-
ventionele temperatuurregelaar.
Automatisch geregelde airconditioning
Door u uitgevoerd
commando
Starten van de auto
(start-/contactsleutel in stand MAR)
Variëren
van de gewenste
temperatuur
Inschakelen recirculatie T
Inschakelen functie
MAX/DEF
Bevestiging
in-/uitschakeling
Lampje op schakelaar
brandt
Lampje op schakelaar
brandt
Lampjes op schakelaars
en Tbranden
Lampje op schakelaar
brandt
Lampje op schakelaar
Tgedoofd
Automatische
instelling
Inschakelen compressor als de
gewenste temperatuur lager of
gelijk is aan de buitentemperatuur
Inschakelen compressor als de
gewenste temperatuur lager of
gelijk is aan de buitentemperatuur
Inschakelen compressor
Inschakelen compressor -
Maximale luchtopbrengst -
Luchtrecirculatie uitgeschakeld -
Luchttoevoer naar de ruiten
Reden
Zo snel mogelijk bereiken van de ge-
wenste temperatuur op het moment
dat u met de auto gaat rijden.
Snel starten van het systeem om
de gewenste nieuwe temperatuur
te bereiken
Voorkomen van het binnendringen
van vervuilde buitenlucht; voorko-
men van het beslaan van de ruiten;
versnellen afkoelen van de lucht
Snel ontwasemen/ontdooien van
de ruiten
59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EXTRA VERWARMING (JTD-uit-
voeringen) (optional)
De extra verwarming werkt volledig onafhankelijk van
de werking van de motor en zorgt ervoor dat:
het interieur van de auto wordt opgewarmd bij uit-
gezette motor;
de ruiten worden ontdooid;
de koelvloeistof van de motor en vervolgens de
motor zelf voor het starten wordt opgewarmd.
Het systeem bestaat uit:
een dieselbrander voor het verwarmen van de
koelvloeistof, met een geluidgedempte uitlaat;
een doseerpomp verbonden met de brandstoflei-
dingen van de auto voor brandstoftoevoer naar de
brander;
een regeleenheid verbonden met het verwarmings-/
ventilatiesysteem van het interieur, die de automati-
sche werking ervan mogelijk maakt bij de uitvoerin-
gen met “Airconditioning met automatische tempe-
ratuurregeling”, terwijl bij de uitvoeringen met
“Verwarming” of met “Handbediende airconditio-
ning” de draaiknop voor regeling van de luchttem-
peratuur in het rode vlak moet staan (geheel naar
rechts gedraaid);
een in de brander geïntegreerde elektronische
regeleenheid voor controle en regeling van de
brander.
De extra verwarming, die ingeschakeld wordt met een
specifieke afstandsbediening, verwarmt in de winter
het interieur, houdt het op temperatuur en laat gedu-
rende een vastgestelde tijd de koelvloeistof van de
motor circuleren. Bij het starten van de motor bent u
zo verzekerd van een optimale temperatuur van de
motor en van het interieur.
Nadat de verwarming is geactiveerd, schakelt de elek-
tronische regeleenheid de circulatiepomp in en wordt
de brander ontstoken op een vastgestelde en gecon-
troleerde manier.
De opbrengst van de circulatiepomp wordt ook
gecontroleerd door de elektronische regeleenheid,
zodat de opwarmperiode tot een minimum beperkt
blijft.
BELANGRIJK De extra verwarming is uitgerust met
een thermische beveiliging die de brander uitschakelt
bij oververhitting door te weinig of lekkende koel-
vloeistof. Als dit het geval, wendt u dan tot de Fiat-
dealer om het systeem te laten controleren.
De verwarming kan spontaan uitgaan door gebrek aan
brandstof of als tijdens de werking de vlam dooft.
Voer in dat geval de procedure uit voor het uitschake-
len en probeer de verwarming weer in te schakelen;
als de verwarming dan nog niet werkt, wendt u dan
tot de Fiat-dealer.
60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
IN-/UITSCHAKELEN VAN DE EXTRA VERWARMING MET
DE AFSTANDSBEDIENING
De extra verwarming kan worden in-/uitgeschakeld met de daarvoor
bestemde afstandsbediening die bij de auto geleverd is.
Om er zeker van te zijn dat de verwarming inschakelt, moet u de zender
in uw hand houden met de antenne naar boven gericht en vervolgens
ongeveer 2 seconden de toets (A) indrukken.
Voor het uitschakelen van de verwarming, moet u de zender in stand (B)
houden.
Het inschakelsignaal wordt door de afstandsbediening verzonden. Deze
heeft een bereik van ongeveer 600 meter in open gebieden en een klei-
ner bereik bij aanwezigheid van obstakels. Het door de afstandsbediening
verzonden signaal wordt opgevangen door een specifieke antenne op de
auto en naar de regeleenheid van de verwarming gezonden.
F0E0194m
ATTENTIE
De extra verwarming verbruikt, hoewel in geringe mate, evenals de motor brandstof. Om
mogelijke vergiftiging en verstikking te voorkomen, mag de extra verwarming nooit, ook
niet voor een korte periode, worden ingeschakeld in een afgesloten ruimte zoals een garage
of werkplaats die niet is uitgerust met een afzuigsysteem voor uitlaatgassen.
61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INSCHAKELDUUR REGELEN
De inschakelduur van de extra verwarming is af
fabriek ingesteld op 30 minuten; hierna schakelt de
verwarming uit. Het is echter mogelijk de inschakel-
duur te programmeren tot een maximum van 60
minuten; druk hiervoor gelijktijdig de toetsen (A) en
(B) op de afstandsbediening drie keer snel achter
elkaar in; bij iedere reeks van drie impulsen knippert
het lampje (C) en wordt de inschakelduur met 10
minuten verlengd.
BELANGRIJK
Schakel de verwarming tijdens het tanken en in de
nabijheid van tankstations altijd uit om het gevaar
van brand en/of ontploffingen te voorkomen.
Parkeer niet boven brandbaar materiaal zoals
papier, gras of droge bladeren: brandgevaar!
De temperatuur in de nabijheid van de verwarming
mag niet boven 120 °C komen (na spuitwerkzaam-
heden kan de temperatuur van de carrosserie in
een moffeloven boven deze waarde uitstijgen).
Hogere temperaturen kunnen de componenten van
de elektronische regeleenheid beschadigen.
Als de verwarming werkt bij een uitgezette motor
ontlaadt de accu; daarom moet het laadsysteem bij
draaiende motor goed werken om de lading van de
accu weer te herstellen.
Het water in het motorkoelsysteem moet minimaal
10% antivries bevatten.
Wendt u voor onderhoud en eventuele reparaties
uitsluitend tot de Fiat-dealer en gebruik uitsluitend
originele onderdelen.
ONDERHOUD
Laat de extra verwarming regelmatig (in ieder geval
voor het winterseizoen) controleren door de Fiat-
dealer om verzekerd te zijn van een veilige en econo-
mische werking en een lange levensduur van de ver-
warming.
70
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Deze bevindt zich onder het dashboard aan bestuurderszijde en schakelt
in bij een ongeval:
Deze veiligheidsschakelaar (A) springt omhoog bij een ongeval, waardoor
de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rij-
den, druk dan op de knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstel-
len en de verlichting weer in te schakelen.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen
dat de accu ontlaadt.
F0E0061m
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem
lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
71
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INTERIEURUITRUSTING
DASHBOARDKASTJE AAN BESTUURDERSZIJDE
Openen: trek het klepje (A) omhoog.
DASHBOARDKASTJE AAN PASSAGIERSZIJDE
Openen: trek het klepje (A) omhoog.
F0E0063m
F0E0062m
72
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
OPBERGVAKJES ONDER DE ZONNEKLEP
Om deze vakjes te bereiken, moeten de zonnekleppen naar beneden
worden geklapt.
BELANGRIJK Deze vakjes zijn ontworpen om kleine voorwerpen
(afstandsbediening, bril, documenten, enz.) in te bewaren. Als er zwaar-
dere voorwerpen in worden opgeborgen, kunnen de vakjes tijdens het
rijden over een hobbelig wegdek opengaan.
OPBERGLADE ONDER DE ZITPLAATS RECHTSVOOR
(indien aanwezig)
Openen: druk op (A) en trek de lade naar buiten.
Sluiten: duw de lade onder de stoel totdat hij vergrendelt.
F0E0071m
F0E0065m
73
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AANSTEKER
De aansteker kan alleen worden ingeschakeld als de contactsleutel in
stand MAR staat.
Open het klepje (A) door het naar beneden te trekken.
Druk op de knop (B) om de aansteker in te schakelen; na ongeveer 15
seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed
voor gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook
uitschakelt.
ASBAK
Voor de zitplaatsen voor
Open het klepje (A) door het naar beneden te trekken.
De asbak (C) is uitneembaar.
Voor de zitplaatsen achter
De asbakken bevinden zich in de portieren.
Open het klepje (D) door het naar achteren te trekken.
De asbak is uitneembaar.
F0E0068m
F0E0604m
Let op. De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voor-
kom dat hij gebruikt wordt door kinderen: kans op brand en/of brandwonden.
ATTENTIE
Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen
met peuken kan er brand ontstaan.
ATTENTIE
78
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PORTIEREN
De Fiat Multipla is voorzien van centrale portiervergrendeling.
Van buitenaf ontgrendelen/openen
Draai de sleutel in stand (I) en trek de handgreep omhoog.
Van buitenaf vergrendelen
Draai de sleutel in stand (2).
Voorportieren van binnenuit openen/vergrendelen
Openen: trek aan de hendel (A).
Vergrendelen: sluit het portier en druk het knopje (B) naar beneden.
Achterportieren van binnenuit ont-/vergrendelen
Openen: controleer of het kinderveiligheidsslot (F) is uitgeschakeld.
Trek het knopje (C) omhoog en trek aan de hendel (D).
F0E0077m
F0E0078m
F0E0607m
79
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een van de
portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na
8 of 9 snel opeenvolgende pogingen schakelt het systeem ongeveer 30
seconden uit. In deze 30 seconden kunt u de portieren met de hand ver-
en ontgrendelen, zonder dat het elektrische systeem werkt. Na de 30
seconden is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is
opgelost, werkt het systeem weer normaal. Anders schakelt het systeem
na enkele pogingen opnieuw uit.
BELANGRIJK Als een of beide achterportieren geopend is/zijn en u de
afstandsbediening gebruikt (of de sleutel in het portierslot draait), dan
zorgt de centrale portiervergrendeling ervoor dat alle portieren vergren-
deld worden en de knopjes worden ingedrukt. Als u de geopende ach-
terportieren sluit, worden ze vergrendeld.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT
Hierdoor kunnen de achterportieren van binnenuit niet geopend wor-
den.
U schakelt het systeem in door de punt van de contactsleutel in (F) te
steken en te draaien in:
Stand 1 - kinderveiligheidsslot uitgeschakeld.
Stand 2 - kinderveiligheidsslot ingeschakeld.
F0E0608m
ATTENTIE
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
92
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is
verkocht. In landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten,
om tegenliggers niet te verblinden, delen van de koplamp worden afge-
dekt (zie voor de plaats en afmetingen de afbeeldingen). Gebruik voor
het afplakken ondoorzichtige tape.
De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar
links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.
F0G0631m
F0G0632m
93
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ABS (indien aanwezig)
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voor-
komt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren,
ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaal-
druk, en verhindert daarmee het doorslippen van een
of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuur-
baar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektroni-
sche remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force
Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de
voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het
remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer
500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en
langdurig remmen worden vermeden.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuur-
der dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard
gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk
is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip
op het wegdek.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek
beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare
grip.
ATTENTIE
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze
niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden
gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de
remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de
kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
ATTENTIE
94
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje
>
op het instrumen-
tenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele
display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de
mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer om het systeem te laten controleren.
Storing in EBD
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes
>
en
x
op het in-
strumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multi-
functionele display (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
In dit geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blok-
keren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
F0G0633m
F0G0634m
ATTENTIE
Als het waarschuwingslampje
xgaat branden en op het instelbare multifunctionele
display verschijnt ook een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer.
Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het con-
ventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
95
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ESP
(Electronic Stability Program)
(indien aanwezig)
Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto
bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de
auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip
op het wegdek wisselt.
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje
á
op het instrumenten-
paneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen
dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor
wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
ATTENTIE
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige
en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het
wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveilig-
heid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
99
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlo-
pende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die
van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het
branden van het lampje
U
op het instrumentenpaneel en het verschijnen
van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie hoofdstuk
“Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
Het doel is:
de werking van het systeem controleren;
signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk
vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te ver-
vangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze
verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor
de diagnose en werking van de motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor
een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank
en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan
omvatten.
F0G0382m
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje
U
gaat niet branden of het gaat bran-
den of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele
display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje
U
kan wor-
den gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de
wetgeving van het land waarin u rijdt.
100
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0G0664m
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de
bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels
achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt
ingeschakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de
frequentie van het geluidssignaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, treedt automatisch een repeterend
geluidssignaal in werking (een kort piepgeluid om de activering van het
systeem aan te geven).
De frequentie van het geluidssignaal:
neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
het geluidssignaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel
minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt;
blijft constant als de afstand tot het obstakel constant blijft.
Signalering:
Meetbereik in het midden 150 cm
Meetbereik bij de hoeken 60 cm
Meetbereik minimaal/maximaal 25/180 cm
Als meerdere sensoren een obstakel signaleren, zal de regeleenheid de
kortste afstand weergeven.
106
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Luidsprekers op de voorportieren monteren:
1) Verwijder het geklemde rooster (C).
2) Monteer de luidspreker in de zitting.
3) Bevestig het rooster en let er daarbij op dat de bevestigingspennen in
de daarvoor bestemde gleuven vallen.
Luidsprekers op de voorportieren monteren:
1) Verwijder het documentenvakje door de 2 schroeven (D) en de
schroeven onder de dopjes (E) los te draaien.
2) Monteer de luidspreker in de zitting en bevestig het documentenvakje.
BELANGRIJK Voor de correcte installatie van het systeem raden wij u
aan om contact op te nemen met de Fiat-dealer.
ANTENNE
Montage:
1) Verwijder de kunststof dop (A) van het dak van de auto.
2) Schroef de antenne vast.
F0E0635m
F0E0616m
F0E0113m
107
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON
De auto kan als optional zijn uitgerust met een inbouwvoorbereiding
voor een audiosysteem. Deze voorbereiding bestaat uit:
6 luidsprekers:
2 tweeter luidsprekers voor;
2 full-range luidsprekers achter;
2 woofer luidsprekers in de voorportieren;
een antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon) (A)
op het achterste gedeelte van het dak;
een aansluitkabel voor de antenne voor de mobiele telefoon (C) en
een kabel met 10-polige stekker (B) voor de voeding en aansluiting
van de luidspreker met dubbele functie die zich rechts onder het
dashboard bevindt.
OPMERKING Voor het gebruik van de mobiele telefoon is het noodza-
kelijk dat de achteraf aangeschafte autoradio ook de signalen van de tele-
foon kan ontvangen.
F0E0114m
ATTENTIE
De antenne is geschikt voor een zendvermogen tot 20W.
F0E0617m
108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Aansluitschema van de elektrische bedrading:
Hfunctie “mute”.
Nmassa voor elektronica.
RG voeding (+30), beveiligd door 15A-zekering nr. 10 (zekeringen- en
relaiskast).
HL voeding (+) lichten, beveiligd door 10A-zekering nr. 2 (zekerin-
gen- en relaiskast).
GL voeding (+) via contactslot, beveiligd door 15A-zekering nr. 1
(zekeringen- en relaiskast).
HV luidspreker met dubbele functie in het rechter portier (–).
Lluidspreker met dubbele functie in het rechter portier (+).
Wij raden u aan de microfoon dichtbij het plafondlampje voor te monte-
ren en ervoor te zorgen dat het zicht niet belemmerd wordt.
De aanbevolen positie voor de montage van de telefoonsteun is aangege-
ven in de figuur; de betreffende steun kan worden verwijderd nadat de
schroef aan de onderkant is losgedraaid.
F0E0116m
De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding in de
auto uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en
wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
111
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
De tankdop (B) is voorzien van een koord (C) dat aan het klepje (A)
vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Openen: houd de dop (B) stevig vast terwijl u de contactsleutel linksom
draait; draai de dop een halve slag linksom en verwijder de dop.
Tijdens het tanken kan de dop op het tankklepje (A) worden geplaatst,
zoals is afgebeeld in de figuur.
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in
de tank iets verhoogd zijn. Daarom is het normaal als u bij het losdraaien
van de tankdop gesis hoort.
Sluiten: plaats de tankdop (compleet met sleutel) en draai de dop rechts-
om totdat u een of meerdere klikken hoort; houd de dop stevig vast,
draai de sleutel rechtsom en neem de sleutel uit het slot.
BELANGRIJK Vervang de tankdop zonodig alleen door een ander exem-
plaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedamp-
opvangsysteem in gevaar worden gebracht.
F0E0667m
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brand-
gevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u
schadelijke dampen inademt.
ATTENTIE
F0E0668m


Product specificaties

Merk: Fiat
Categorie: Personenwagen
Model: multipla

Heb je hulp nodig?

Als je hulp nodig hebt met Fiat multipla stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden




Handleiding Personenwagen Fiat

Fiat

Fiat Bravo 2006 Handleiding

7 Februari 2022
Fiat

Fiat 500 - 2008 Handleiding

17 Augustus 2022
Fiat

Fiat 500 Abarth Handleiding

16 Augustus 2022
Fiat

Fiat Scudo 2014 Handleiding

1 September 2021
Fiat

Fiat Sedici 2006 Handleiding

1 September 2021
Fiat

Fiat Strada Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Sedici 2008 Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Strada 2011 Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Stilo Handleiding

31 Augustus 2021
Fiat

Fiat Scudo 2012 Handleiding

30 Augustus 2021

Handleiding Personenwagen

Nieuwste handleidingen voor Personenwagen

Kia

Kia Cee-d Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens 1 Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens II Handleiding

16 Oktober 2023
Audi

Audi A1 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi Q3 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi S3 Handleiding

5 Oktober 2023