Yamaha XMAX 300 (2018) Handleiding
Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Yamaha XMAX 300 (2018) (115 pagina's) in de categorie Scooter. Deze handleiding was nuttig voor 28 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld
Pagina 1/115

CZD300-A
X-MAX 300
HANDLEIDING
BY3-F819D-D1
MOTORFIETS
Lees deze handleiding aandachtig door
voordat u deze machine gaat gebruiken.

DAU81560
Lees d d d geze han lei in aandachtig d d d goor voor at u eze machine aat ge-
b druiken. Deze han leiding dient bij d be machine te lijven als deze wordt ver-
kocht.
DAU81591
Conformiteitsverklaring:
Hierbij verklaart MITSUBISHI ELECTRIC CORPORATION, HIMEJI WORKS dat de
radioapparatuur van het type, Smart-sleutelsysteem, SKEA7E-01 (Smart-een-
heid) en SKEA7E-02 (Handeenheid) in overeenstemming is met Richtlijn
2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring kan worden geraadpleegd
op het volgende internetadres:
http://www.mitsubishielectric.com/bu/automotive/doc/re.html
AFSTANDSBEDIENINGSEENHEID (Smart-eenheid)
Frequentieband: 125 kHz
Maximaal radiofrequentievermogen: 117 dBuV/m op 10 meter
XMTR COMP. (Handeenheid)
Frequentieband: 433.92 MHz
Maximaal radiofrequentievermogen: 10 mW
Fabrikant:
MITSUBISHI ELECTRIC CORPORATION, HIMEJI WORKS
840, Chiyoda-machi, Himeji, Hyogo 670-8677, Japan
Importeur:
YAMAHA MOTOR EUROPE N.V.
Koolhovenlaan 101, 1119 NC Schiphol-Rijk, 1117 ZN, Schiphol, Nederland

Inleiding
DAU10114
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de CZD300-A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis
van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten,
waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult heb-
ben van alle functies van uw CZD300-A. De Handleiding geeft instructies voor de bedie-
ning, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te
houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de
Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwali-
teit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de
beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente pro-
ductinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan
contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA12412
Lees deze hand d g d g d d dlei in aan achti helemaal oor voor at u eze scooter g gaat e-
bruiken.

Belangrijke informatie in de handleiding
DAU63350
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aan-
duidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAUM2152
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt ge-
bruikt om u te waarschuwen voor risico’s op per-
soonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen
bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden
te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situ-
atie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren
in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzor-
gen die moeten worden genomen om schade aan
de machine of andere eigendommen te voorko-
men.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke in-
formatie die procedures kan vergemakkelijken of ver-
helderen.
CZD300-A
HANDLEIDING
©2018 door MBK INDUSTRIE
1e uitgave, mei 2018
Alle rechten voorbehouden
Elke vorm van herdruk
of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
MBK INDUSTRIE
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING

Inhoudsopgave
Veiligheidsinformatie........................1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden...................................1-5
Beschrijving.......................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde.......................2-2
Bedieningen en instrumenten .........2-3
Smart-sleutelsysteem .....................3-1
Smart-sleutelsysteem .....................3-1
Bereik van het
Smart-sleutelsysteem ..................3-2
De Smart-sleutel en mechanische
sleutels gebruiken........................3-3
Smart-sleutel...................................3-5
De batterij van de Smart-sleutel
vervangen ....................................3-6
Contactslot......................................3-8
Functies van instrumenten en
b de ieningselementen .......................4-1
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes................4-1
Snelheidsmeter ...............................4-2
Toerenteller .....................................4-3
Multifunctioneel display ..................4-3
Stuurschakelaars...........................4-12
Voorremhendel..............................4-13
Achterremhendel...........................4-14
ABS ...............................................4-14
Tractieregeling...............................4-15
Tankdop ........................................4-17
Brandstof.......................................4-18
Overloopslang brandstoftank........4-19
Uitlaatkatalysatoren ......................4-20
Opbergcompartimenten................4-20
Kuipruit..........................................4-22
Stand van het stuur ......................4-25
Afstellen van de
schokdemperunits .....................4-25
Zijstandaard ..................................4-26
Startblokkeringssysteem...............4-27
Gelijkstroom aansluitcontact voor
accessoires ...............................4-29
Voor uw veilig dhei – controles
voor het rijden................................... 5-1
Gebruik en belangrijke
rij-informatie .....................................6-1
De motor starten............................. 6-2
Wegrijden........................................6-3
Sneller en langzamer rijden.............6-3
Remmen.......................................... 6-4
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................ 6-5
Inrijperiode ......................................6-5
Parkeren.......................................... 6-6
Periodiek onderhoud en
afstelling............................................ 7-1
Boordgereedschapsset ..................7-2
Periodiek onderhoudsschema van
het uitstootcontrolesysteem........7-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema..................... 7-4
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen ................................. 7-7
Bougie controleren ......................... 7-8
Filterbus .......................................... 7-9
Motorolie en oliefilterelement..........7-9
Eindoverbrengingsolie .................. 7-11
Koelvloeistof .................................7-12
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in de V-snaarbehuizing.............. 7-14
De vrije slag van de gasgreep
controleren ................................ 7-18
Klepspeling ................................... 7-18
Banden ......................................... 7-19
Gietwielen .....................................7-21
Vrije slag van voor- en
achterremhendel controleren ....7-21
Controleren van voor- en
achterremblokken...................... 7-22
Controleren van
remvloeistofniveau ....................7-22
De remvloeistof verversen ............7-23
De V-snaar controleren.................7-24
Kabels controleren en smeren......7-24
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ............... 7-25

Inhoudsopgave
Smeren van voor- en
achterremhendels ..................... 7-25
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren .............. 7-26
Voorvork controleren .................... 7-26
Stuursysteem controleren ............ 7-27
Controleren van wiellagers........... 7-27
Accu ............................................. 7-28
De zekeringen vervangen ............. 7-29
Koplampen ................................... 7-31
Parkeerlichten............................... 7-31
Remlicht/achterlicht...................... 7-32
Voorste richtingaanwijzer ............. 7-32
Gloeilamp achterste
richtingaanwijzer ....................... 7-33
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen.................................. 7-33
Problemen oplossen..................... 7-34
Storingzoekschema’s................... 7-35
Noodmodus ................................. 7-37
Onderhoud en stalling van de
scooter .............................................. 8-1
Matkleur, let op............................... 8-1
Onderhoud ..................................... 8-1
Stalling............................................ 8-4
Specificaties ..................................... 9-1
Gebruikersinformatie..................... 10-1
Identificatienummers .................... 10-1
Diagnosestekkers ......................... 10-2
Registratie van
voertuiggegevens...................... 10-2
Index................................................ 11-1

1-1
1
Veiligheidsinformatie
DAU1026B
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een scooter zon-
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde scooterdealer voor
informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 5-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak wor-
den ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scoo-
ters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
scooter zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoeg-
de scooterdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
scooter. Bepaalde onderhouds-
werkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplo-
meerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig rij-
bewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.

Veiligheidsinformatie
1-2
1
• We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bedie-
ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waar-
door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-road-
gebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdlet-
sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand-
grepen of door de wielen worden ge-
grepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxid g g gever ifti in
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-

Veiligheidsinformatie
1-3
1
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de scooter verandert. Wees uiterst voor-
zichtig bij het monteren van accessoires of
het beladen van uw scooter, om zo moge-
lijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Beves-
tig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en ver-
deel het gewicht zo gelijkmatig moge-
lijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een insta-
biel weggedrag of een te trage re-
actie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Maximale belasting:
161 kg (355 lb)

Veiligheidsinformatie
1-4
1
In de handel verkrijgbare ond der elen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rij-
wind worden opgetild of bij zijwind
instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlij-
ke elektrische storing voordoen waar-
door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de machine te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 7-19
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoe-
ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.
Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevi-
ge delen van de scooter, zoals het
frame of de bovenste voorvorkklem
(en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur,

Veiligheidsinformatie
1-5
1
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om te
voorkomen dat deze tijdens het trans-
port schuurplekken op de lak veroor-
zaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU57600
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen na het
wassen van de scooter, voordat u
gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voor-
zien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van
de scooter en kan uw aandacht aflei-
den van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)

Beschrijving
2-1
2
DAU63371
Aanzicht linkerzijde
41
5610 812 791113
2 3
1. Opbergcompartiment A (pagina 4-20)
2. Boordgereedschapsset (pagina 7-2)
3. Handgreep (pagina 6-3)
4. Luchtfilterelement (pagina 7-14)
5. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 4-25)
6. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 7-11)
7. Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 7-11)
8. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 7-14)
9. Olieaftapplug (pagina 7-9)
10.Oliefilterelement (pagina 7-9)
11.Zijstandaard (pagina 4-26)
12.Bougie (pagina 7-8)
13.Koelvloeistofreservoir (pagina 7-12)

Beschrijving
2-2
2
DAU63391
Aanzicht rechterzijde
2 3 4 5,61
9 8 7
1. Achterste opbergcompartiment (pagina 4-20)
2. Tankdop (pagina 4-17)
3. Opbergcompartiment B (pagina 4-20)
4. Kuipruit (pagina 4-22)
5. Accu (pagina 7-28)
6. Zekeringen (pagina 7-29)
7. Middenbok (pagina 7-26)
8. Kijkglas olieniveau (pagina 7-9)
9. Olievuldop (pagina 7-9)

Beschrijving
2-3
2
DAU63401
Bedieningen en instrumenten
10
1112
1 2 3 9875 64
1. Achterremhendel (pagina 4-14)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 4-12)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 7-22)
4. Snelheidsmeter (pagina 4-2)
5. Multifunctioneel display (pagina 4-3)
6. Toerenteller (pagina 4-3)
7. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 7-22)
8. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 4-12)
9. Voorremhendel (pagina 4-13)
10.Gasgreep (pagina 7-18)
11.Contactslot (pagina 3-8)
12.Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires (pagina 4-29)

Smart-sleutelsysteem
3-1
3
DAU76444
Smart-sleutelsysteem
Dankzij het Smart-sleutelsysteem kunt u de
machine bedienen zonder gebruik van een
mechanische sleutel. Daarnaast heeft de
sleutel een ’begroetingsfunctie’ waarmee u
de machine op een parkeerplaats kunt te-
rugvinden. (Zie pagina 3-5.)
WAARSCHUWING
DWA14704
Houd g eïmplanteerde pacemakers
of hartd befi rillators, alsmede ande-
re elektrische medische apparaten
uit de buurt van de op het voertuig
g d bemonteer e antenne (zie af eel-
d gin ).
Door de antenne uitg dezon en ra-
d gio olven kunnen de werking van
d ger elijke apparaten beïnvloeden
indien ijheideze in de nab d zijn.
Als u drager bent van een elektrisch
medisch apparaat, raadpleeg d an
een arts of de fabrikant van het ap-
paraat voordat u dit voertuig gaat
g be ruiken.
LET OP
DCA24080
Het Smart-sleutelsysteem g be ruikt
zwakke rad gio olven. Het Smart-sleutel-
systeem werkt in de volg den e situaties
mogelijk niet.
De Smart-sleutel is geplaatst in een
locatie die is blootgesteld aan ster-
ke radiogolven of andere elektro-
magnetische ruis
Er bevinden zich faciliteiten in de
buurt d d gie sterke ra io olven uitzen-
d den (televisie- of ra iotorens, ener-
giecentrales, uitzendstations,
luchthavens, etc.)
U d g graa t of ebruikt communicatie-
apparaten zoals radio’s of mobiele
telefoons dicht bij uw Smart-sleutel
De Smart-sleutel maakt contact
met of word b d dt e ekt oor een me-
talen voorwerp
Andere voertuigen die zijn uitgerust
met een Smart-sleutelsysteem be-
vinden zich in de nabijheid
1. Smart-sleutel
2. Smart-sleuteltoets
1. Contactslot
2. Knop contactslot
1
2
ZAUM 1469
2
1
1. Antenne op de machine
1

Smart-sleutelsysteem
3-2
3
Verplaats de Smart-sleutel in zulke situ-
aties naar een andere locatie en voer de
b g gewerkin opnieuw uit. Als het no
steeds niet werkt, b de ien de machine
d d d dan in e noo mo us. (Zie pagina 7-37.)
OPMERKING
Om het ontladen van de voertuigaccu te
voorkomen, wordt het Smart-sleutelsy-
steem ongeveer 9 dagen na het laatste ge-
bruik van de machine uitgeschakeld (de
begroetingsfunctie wordt gedeactiveerd).
Om het Smart-sleutelsysteem weer in te
schakelen, hoeft u slechts op de knop van
het contactslot te drukken.
DAUM3960
Bereik van het Smart-sleutelsy-
steem
Het ontvangstbereik van het Smart-sleutel-
systeem bedraagt ongeveer 80 cm (31.5 in)
vanaf de antenne.
OPMERKING
Aangezien het Smart-sleutelsysteem
gebruikmaakt van zwakke radiogol-
ven, kan het ontvangstbereik ervan
worden beïnvloed door de omgeving.
Als de batterij van de Smart-sleutel
ontladen raakt, werkt de Smart-sleutel
mogelijk niet of kan het bereik ervan
zeer klein worden.
Als de Smart-sleutel is uitgeschakeld,
zal de machine de Smart-sleutel niet
herkennen, ook niet als deze zich bin-
nen het ontvangstbereik bevindt. Als
het Smart-sleutelsysteem niet werkt,
zie pagina 3-5 en controleer of de
Smart-sleutel is ingeschakeld.
1. Antenne op de machine
ZAUM 1516
1
ZAUM 1517
1

Smart-sleutelsysteem
3-3
3
Als de Smart-sleutel wordt opgebor-
gen in het voorste of achterste op-
bergcompartiment, kan dit de
communicatie tussen de Smart-sleu-
tel en de machine belemmeren. Als
het achterste opbergcompartiment is
vergrendeld met de Smart-sleutel erin,
wordt het Smart-sleutelsysteem mo-
gelijk uitgeschakeld. U dient de
Smart-sleutel altijd bij u te dragen.
Als u de machine achterlaat, vergren-
del dan het stuurslot en neem de
Smart-sleutel mee. Aanbevolen wordt
om de Smart-sleutel uit te schakelen.
WAARSCHUWING
DWA17952
U dient de Smart Key bij u te dra-
g den. Bewaar eze niet in het voer-
tuig.
Wees erop alert d dat wanneer e
Smart Key zich binnen het wer-
kin ereik g bsbevindt, andere perso-
nen die de Smart Key niet dragen
de motor kunnen starten en het
voertuig kunnen bedienen.
DAU78623
De Smart-sleutel en mechani-
sche sleutels g be ruiken
WAARSCHUWING
DWA17952
U dient de Smart Key bij u te dra-
g den. Bewaar eze niet in het voer-
tuig.
Wees erop alert d dat wanneer e
Smart Key zich binnen het wer-
kingsbereik bevindt, andere perso-
nen die de Smart Key niet dragen
de motor kunnen starten en het
voertuig kunnen b de ienen.
1. Smart-sleutel
2. Mechanische sleutel
1. Identificatienummerkaart
2. Smart-sleutel (binnenzijde)
3. Identificatienummer
1 2
868588
868588
1
3
2

Smart-sleutelsysteem
3-4
3
De machine wordt geleverd met één
Smart-sleutel, twee mechanische sleutels
en een kaart met het identificatienummer.
Het identificatienummer staat ook vermeld
op de Smart-sleutel zelf.
Als de voertuigaccu ontladen is, kunt u met
de mechanische sleutel het zadel openen.
Draag naast de Smart-sleutel steeds één
mechanische sleutel bij u.
Als de Smart-sleutel verloren is of de batte-
rij ervan ontladen is, kan het identificatie-
nummer worden gebruikt om de machine in
de noodmodus te bedienen. (Zie pagina
7-37.) Noteer het identificatienummer
voor noodgevallen.
Als de Smart-sleutel verloren is en het iden-
tificatienummer van het Smart-sleutelsy-
steem onbekend is, moet het Smart-
sleutelsysteem in zijn geheel worden ver-
vangen. Dit brengt aanzienlijke kosten met
zich mee. Bewaar de kaart met het iden-
tificatienummer op een veilige plaats.
LET OP
DCA21573
De Smart-sleutel bevat elektronische
precisieonderdelen. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen om storingen of
schade te voorkomen.
Plaats of b dewaar e Smart-sleutel
niet in een opb ger compartiment.
De Smart-sleutel kan b descha igd
raken door rijtrillingen of overmati-
ge hitte.
Laat de Smart-sleutel niet vallen,
b gui deze niet en stel deze niet
b dloot aan har e schokken.
Dompel de Smart-sleutel niet onder
in water of andere vloeistoffen.
Plaats geen zware voorwerpen op
d de Smart-sleutel en stel eze niet
b g dloot aan overmati e ruk.
Plaats de Smart-sleutel niet in een
omgeving met direct zonlicht, hoge
temperaturen of een ho g ge vochti -
heids .graad
Probeer niet om de Smart-sleutel te
slijpen of te wijzigen.
Houd d e Smart-sleutel uit de buurt
van sterke magnetische velden en
magnetische voorwerpen zoals
sleutelhouders, televisies en com-
puters.
Houd d e Smart-sleutel uit de buurt
van elektrische medische appara-
tuur.
Laat de Smart-sleutel niet in con-
tact komen met olie, polijstmiddel
of agressieve chemische stoffen.
Hierdoor kan d be ehuizing van de
Smart-sleutel verkleuren of bar-
sten.
OPMERKING
De levensduur van de batterij van de
Smart-sleutel is ongeveer twee jaar,
maar dit kan variëren naargelang de
gebruiksomstandigheden.
Vervang de batterij van de Smart-
sleutel als het controlelampje van het
Smart-sleutelsysteem na het inscha-
kelen van het contact ongeveer 20 se-
conden blijft knipperen of wanneer het
controlelampje van het Smart-sleutel-
systeem na het indrukken van de knop
op de Smart-sleutel niet gaat bran-
den. (Zie pagina 3-6.) Als het Smart-
sleutelsysteem na het vervangen van
de batterij van de Smart-sleutel nog
steeds niet werkt, controleer dan de
voertuigaccu en laat de machine con-
troleren door een Yamaha dealer.
Als de Smart-sleutel doorlopend ra-
diogolven ontvangt, zal de batterij van
de Smart-sleutel snel ontladen raken.
(Bijvoorbeeld als de Smart-sleutel in
de omgeving van elektrische appara-
ten zoals televisies, radio’s of compu-
ters wordt bewaard.)

Smart-sleutelsysteem
3-5
3
U kunt maximaal zes Smart-sleutels
registreren voor dezelfde machine.
Neem voor extra Smart-sleutels con-
tact op met uw Yamaha dealer.
Als u een Smart-sleutel kwijtraakt,
neem dan onmiddellijk contact op met
een Yamaha dealer om diefstal van de
machine te voorkomen.
DAU76471
Smart-sleutel
De Smart-sleutel in- en uitschakelen
Houd de knop op de Smart-sleutel onge-
veer 1 seconde ingedrukt om de Smart-
sleutel in of uit te schakelen. Als de Smart-
sleutel is uitgeschakeld, is gebruik van de
machine niet mogelijk, zelfs niet als de
Smart-sleutel zich binnen het ontvangstbe-
reik van het Smart-sleutelsysteem bevindt.
Schakel de Smart-sleutel in en breng deze
binnen het ontvangstbereik om de machine
te kunnen gebruiken.
Controleren of Smart-sleutel is in- of uit-
g deschakel
Druk op de knop op de Smart-sleutel om
de huidige bedieningsstatus van de Smart-
sleutel te bepalen.
Als het controlelampje van de Smart-sleutel
gaat branden:
Kort knippersignaal (0.1 seconde): De
Smart-sleutel is ingeschakeld.
Lang knippersignaal (0.5 seconde): De
Smart-sleutel is uitgeschakeld.
Begroeting dsfunctie op afstan
Druk op de knop op de Smart-sleutel om
de begroetingsfunctie op afstand te active-
ren. Er klinken twee piepsignalen en alle
richtingaanwijzers knipperen twee keer.
1. Controlelampje Smart-sleutel
2. Smart-sleuteltoets
1
2

Smart-sleutelsysteem
3-6
3
Deze functie is handig om uw machine te-
rug te vinden, bijvoorbeeld op een parkeer-
plaats.
Piepsignaal begroetingsfunctie in- of
uitschakelen
Het piepsignaal dat klinkt bij activeren van
de begroetingsfunctie kan worden in- of
uitgeschakeld met behulp van de volgende
procedure.
1. Schakel de Smart-sleutel in en breng
deze binnen het ontvangstbereik van
het Smart-sleutelsysteem.
2. Zet het contactslot op “OFF” en druk
vervolgens één keer op de knop van
het contactslot.
3. Druk daarna binnen 9 seconden nog-
maals op de knop en houd deze 5 se-
conden ingedrukt.
4. Als het piepsignaal klinkt, is het instel-
len voltooid.
Als het piepsignaal:
Twee keer klinkt: Het piepsignaal
is uitgeschakeld.
Eén keer klinkt: Het piepsignaal
is ingeschakeld.
DAU76482
De batterij van de Smart-sleutel
vervangen
Vervang de batterij in de volgende situaties.
Als het controlelampje van het Smart-
sleutelsysteem ongeveer 20 secon-
den knippert nadat het contact wordt
ingeschakeld.
Als de begroetingsfunctie niet werkt
wanneer de knop op de Smart-sleutel
wordt ingedrukt.
WAARSCHUWING
DWA20630
De Smart-sleutel bevat een knoopcelba-
tterij.
Houd nieuwe en gebruikte batterij-
en uit de buurt van kinderen.
Als het batterijvak niet goed sluit,
stop dan met het gebruik van de
Smart-sleutel en houd deze uit de
buurt van kinderen.
Explosiegevaar - voorkom verkeerd ge-
bruik van de batterij.
Onjuiste vervanging kan resulteren
in brand of explosie.
Vervang de batterij uitsluitend door
een exemplaar van hetzelfde of een
gelijkwaardig type.
Stel de Smart-sleutel niet bloot aan
overmatige hitte, zoals van de zon
of vuur.
1. Controlelampje Smart-sleutelsysteem “ ”
ZAUM1530 1

Smart-sleutelsysteem
3-7
3
Gevaar voor chemische brandwonden -
slik de batterij niet in.
Als de batterij wordt ingeslikt kan
deze binnen slechts 2 uur ernstige
inwendige brandwonden veroorza-
ken, mogelijk met de dood tot ge-
volg.
Raadpleeg onmiddellijk een arts als
u vermoedt dat een batterij is inge-
slikt of in enig deel van het lichaam
is terechtgekomen.
LET OP
DCA15784
Gebruik een doek wanneer u de be-
huizing van de Smart-sleutel opent
met een schroevendraaier. Bij
rechtstreeks contact met harde
voorwerpen kan de Smart-sleutel
beschadigd of bekrast raken.
Voorkom dat de waterdichte af-
dichting beschadigd of vervuild
raakt.
Raak de interne circuits en aanslui-
tingen niet aan. Hierdoor kunnen
storingen ontstaan.
Oefen geen overmatige kracht uit
op de Smart-sleutel bij het vervan-
gen van de batterij.
Zorg ervoor dat de batterij correct
wordt geplaatst. Controleer de rich-
ting van de positieve/“+” kant van
de batterij.
De batterij van de Smart-sleutel vervan-
gen
1. Open de behuizing van de Smart-
sleutel zoals getoond.
2. Verwijder de batterij.
OPMERKING
Voer de verwijderde batterij af volgens de
lokaal geldende voorschriften.
3. Plaats een nieuwe batterij zoals ge-
toond. Let op de polariteit van de bat-
terij.
4. Klik de behuizing van de Smart-sleutel
voorzichtig dicht.
1. Accu
Vereiste batterij:
CR2032
1. Accu
1
1

Smart-sleutelsysteem
3-8
3
DAU76892
Contactslot
Het contactslot wordt gebruikt om de voe-
ding van de machine in en uit te schakelen,
het stuur te vergrendelen en ontgrendelen
en het zadel, tankdopdeksel en opberg-
compartiment A te openen. Na indrukken
van de knop van het contactslot en beves-
tiging met de Smart-sleutel kan het con-
tactslot worden gedraaid terwijl het
controlelampje van het Smart-sleutelsy-
steem brandt (ongeveer 4 seconden).
WAARSCHUWING
DWA18720
Draai nooit het contactslot naar
“OFF”, “ ” of “OPEN” terwijl de machi-
ne rijdt. Hierdoor worden de elektrische
systemen uitg deschakel , wat mogelijk
kan leiden tot verlies van de controle of
een ongeval.
OPMERKING
Druk niet herhaaldelijk op de knop van het
contactslot en draai het contactslot niet va-
ker dan nodig is voor normaal gebruik. Als
u dit doet, wordt het Smart-sleutelsysteem
tijdelijk uitgeschakeld en gaat het controle-
lampje knipperen om schade aan het con-
tactslot te voorkomen. Wacht als dit
gebeurt tot het controlelampje stopt met
knipperen alvorens het contactslot weer te
bedienen.
Hieronder worden de standen van het con-
tactslot beschreven.
DAU76500
ON (aan)
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom en de motor kan worden ge-
start.
Het contact inschakelen
1. Schakel de Smart-sleutel in en breng
deze binnen het ontvangstbereik van
het Smart-sleutelsysteem.
2. Druk op de knop van het contactslot:
het controlelampje van de Smart-sleu-
tel gaat ongeveer 4 seconden bran-
den.
1. Contactslot
2. Knop contactslot
1. Controlelampje Smart-sleutelsysteem “ ”
ZAUM1469
2
1
ZAUM1530 1
1. Drukken.
2. Draaien.
ZAUM1471
1 2

Smart-sleutelsysteem
3-9
3
3. Zet terwijl het controlelampje van het
Smart-sleutelsysteem brandt het con-
tactslot op “ON”. Alle richtingaanwij-
zers knipperen twee keer en het
contact wordt ingeschakeld.
OPMERKING
Als de spanning van de voertuigaccu
laag is, knipperen de richtingaanwij-
zers niet.
Zie “Noodmodus” op pagina 7-37
voor informatie over het inschakelen
van het contact zonder de Smart-
sleutel.
DAU76510
OFF (uit)
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld.
Het contact uitschakelen
1. Zet het contactslot op “OFF” terwijl de
Smart-sleutel is ingeschakeld en zich
binnen het ontvangstbereik van het
Smart-sleutelsysteem bevindt.
2. De richtingaanwijzers knipperen één
keer en het contact wordt uitgescha-
keld.
OPMERKING
Als het contactslot op “OFF” staat maar de
aanwezigheid van de Smart-sleutel niet kan
worden bevestigd (omdat de Smart-sleutel
zich buiten het ontvangstbereik bevindt of
is uitgeschakeld), klinkt er gedurende 3 se-
conden een piepsignaal en gaat het contro-
lelampje van het Smart-sleutelsysteem 30
seconden knipperen.
Tijdens deze 30 seconden kan het
contactslot gewoon worden bediend.
Na 30 seconden wordt het contact au-
tomatisch uitgeschakeld.
Wanneer u het contact onmiddellijk
wilt uitschakelen, druk dan binnen 2
seconden vier keer op de knop van
het contactslot.
DAU79042
OPEN (open)
Het contactslot wordt van stroom voorzien.
Het zadel en opbergcompartiment A kun-
nen worden geopend.
Het zadel en opbergcompartiment A ope-
nen
1. Druk op de knop van het contactslot
terwijl de Smart-sleutel is ingescha-
keld en zich binnen het ontvangstbe-
reik van het Smart-sleutelsysteem
bevindt.
2. Draai terwijl het controlelampje van
het Smart-sleutelsysteem brandt het
contactslot op “OPEN”.
3. Druk om het zadel te openen op de
knop “SEAT” en til dan het zadel aan
de achterzijde op.
1. Draaien.
ZAUM1472
1
1. Drukken.
2. Draaien.
ZAUM1471
1 2

Smart-sleutelsysteem
3-10
3
4. Druk om opbergcompartiment A te
openen op de knop “LID”.
OPMERKING
Zorg dat het zadel en het opbergcomparti-
ment stevig zijn gesloten alvorens te gaan
rijden.
Herinnering voor open stand
Om te voorkomen dat u de machine onver-
grendeld achterlaat met het contactslot in
de stand “OPEN”, klinkt de zoemer van het
Smart-sleutelsysteem in de volgende om-
standigheden.
Als het contactslot 3 minuten in de
stand “OPEN” heeft gestaan
Als de Smart-sleutel wordt uitgescha-
keld terwijl het contactslot in de stand
“OPEN” staat
Als u zich buiten het ontvangstbereik
van het Smart-sleutelsysteem begeeft
met het contactslot in de stand
“OPEN”
Als de zoemer na 3 minuten klinkt, draai
dan het contactslot naar “OFF” of “ ”.
Als de zoemer klinkt omdat de Smart-sleu-
tel werd uitgeschakeld of buiten het ont-
vangstbereik werd bewogen, zet dan de
Smart-sleutel aan en loop terug in het be-
reik.
OPMERKING
De zoemer gaat na 1 minuut uit.
Het zadel kan ook met de mechani-
sche sleutel worden geopend. (Zie pa-
gina 4-20.)
DAU76521
“ ” (verg dren elen)
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk op de knop van het contactslot
terwijl de Smart-sleutel is ingescha-
keld en zich binnen het ontvangstbe-
reik van het Smart-sleutelsysteem
bevindt.
1. Opbergcompartiment A
2. Knop “LID”
1. “SEAT”-toets
ZAUM1474
1
2
ZAUM1473
1
1. Drukken.
2. Indrukken en draaien.
ZAUM1475
1 2

Smart-sleutelsysteem
3-11
3
3. Druk terwijl het controlelampje van het
Smart-sleutelsysteem brandt het con-
tactslot in en draai het naar “ ”.
OPMERKING
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro-
beer het dan iets terug naar rechts te draai-
en.
Het stuur ontgrendelen
1. Druk op de knop van het contactslot
terwijl de Smart-sleutel is ingescha-
keld en zich binnen het ontvangstbe-
reik van het Smart-sleutelsysteem
bevindt.
2. Draai en druk terwijl het controlelamp-
je van het Smart-sleutelsysteem
brandt het contactslot in de gewenste
stand.
DAU76903
(parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar alle an-
dere elektrische systemen zijn uit.
Om de stand “ ” te gebruiken
1. Druk met het contactslot in de
stand “ ” en de Smart-sleutel inge-
schakeld en binnen het ontvangstbe-
reik op de knop van het contactslot.
2. Draai terwijl het controlelampje van
het Smart-sleutelsysteem brandt het
contactslot naar “ ”.
Om de stand “ ” te verlaten
Draai eenvoudigweg het contactslot
naar “ ”.
LET OP
DCA20760
Als u de alarmverlichting of de richting-
aanwijzers langdurig g be ruikt, kan dit de
accu ontladen.
DAU79000
“ ” (tankd dop eksel)
Om het tankdopdeksel te openen
1. Druk op de knop van het contactslot
terwijl de Smart-sleutel is ingescha-
keld en zich binnen het ontvangstbe-
reik van het Smart-sleutelsysteem
bevindt.
2. Draai als het controlelampje van het
Smart-sleutelsysteem brandt het con-
tactslot naar “ ”.
Om het tankdopdeksel te sluiten
Druk het tankdopdeksel omlaag totdat het
gesloten is.
1. Drukken.
2. Indrukken en draaien.
ZAUM1476
1 2
1. Drukken.
2. Draaien.
ZAUM1477
1 2

Smart-sleutelsysteem
3-12
3
OPMERKING
Controleer of het tankdopdeksel stevig is
gesloten alvorens te gaan rijden.

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-1
4
DAU4939D
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes
DAU11032
Controlelampjes richtingaanwijzers
“ ” en “ ”
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer
de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU78180
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
er een storing wordt gedetecteerd in de
motor of een ander regelsysteem van de
machine. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het boorddiagnosesysteem te con-
troleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje kunt u controleren door het
contactslot op “ON” te zetten. Het waar-
schuwingslampje moet enkele seconden
oplichten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contactslot op “ON”
wordt gezet of blijft branden, laat de machi-
ne dan controleren door een Yamaha dea-
ler.
DAU78171
ABS-waarschuwingslampje “ ”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje aan als het
contactslot op “ON” wordt gezet en gaat
het uit bij een rijsnelheid van 10 km/h
(6 mi/h) of hoger.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer het con-
tactslot op “ON” wordt gezet
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat bij een snelheid van
10 km/h (6 mi/h) of hoger
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande geval-
len zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 4-14 voor uitleg over de wer-
king van het ABS-systeem.)
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van
10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt g dere en,
of als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van d be o-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet g baat randen, rij dan extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
1. Controlelampje linker
richtingaanwijzers “ ”
2. Controlelampje rechter
richtingaanwijzers “ ”
3. Controlelampje grootlicht “ ”
4. ABS-waarschuwingslampje “ ”
5. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
6. Controlelampje tractieregeling “ ”
7. Controlelampje Smart-sleutelsysteem “ ”
ZAUM 1548
1 2
ABS
ABS

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-2
4
systeem en de elektrische circuits zo
snel mog delijk oor een Yamaha dealer
controleren.
OPMERKING
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden wanneer er gas wordt gegeven
terwijl de machine op de middenbok staat.
Er is dan echter geen sprake van een sto-
ring.
Zet als dit gebeurt het contactslot uit en
weer aan om het controlelampje te reset-
ten.
DAU78591
Controlelampje tractiereg gelin “TCS”
Dit controlelampje knippert als de tractiere-
geling is ingeschakeld.
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaat dit controlelampje branden. (Zie pagi-
na 4-15.)
OPMERKING
Als de machine wordt ingeschakeld, moet
dit lampje enkele seconden oplichten en
dan uitgaan. Als het lampje niet gaat bran-
den of blijft branden, vraag dan uw Yamaha
dealer om de machine te controleren.
DAU78600
Controlelampje Smart-sleutelsysteem
“ ”
Dit controlelampje geeft de toestand van
het Smart-sleutelsysteem aan. Als het
Smart-sleutelsysteem normaal werkt, is dit
controlelampje uit. Als er een storing op-
treedt in het Smart-sleutelsysteem, gaat
het controlelampje knipperen. Het contro-
lelampje knippert ook wanneer de machine
en Smart-sleutel met elkaar communiceren
en bij uitvoering van bepaalde bewerkingen
van het Smart-sleutelsysteem.
DAU63544
Snelheidsmeter
Voor Verenigd Koninkrijk
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Als de machinevoeding wordt ingescha-
keld, slaat de naald van de snelheidsmeter
eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
1. Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
ZAUM 1532
1
ZAUM 1533
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-3
4
DAU63551
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de be-
stuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de machinevoeding wordt ingescha-
keld, slaat de naald van de toerenteller een-
maal helemaal uit tot het hoogste aantal
toeren per minuut en keert daarna weer te-
rug naar nul tpm om het elektrische circuit
te testen.
LET OP
DCA10032
Laat d d de motor niet raaien terwijl e toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 9000 tpm en hoger
DAU78486
Multifunctioneel display
WAARSCHUWING
DWA12423
Zorg d at de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
g ben. Het aan reng g gen van wijzi in en tij-
d d dens het rij en kan u aflei en en
vergroot het risico op een ongeval.
De schakelaar “TRIP/INFO” bevindt zich
aan de rechterzijde van het stuur. Met deze
schakelaar kunt u de instellingen van de
multifunctionele meter regelen of wijzigen.
Als u de schakelaar “TRIP” wilt gebruiken,
draait u de schakelaar “TRIP/INFO” in de
richting (a). Als u de schakelaar “INFO” wilt
gebruiken, draait u de schakelaar “TRIP/IN-
FO” in de richting (b).
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
ZAUM 1549
1
2
1. Brandstofniveaumeter
2. Informatieweergave
3. Temperatuurmeter koelvloeistof
4. Klok
5. Rittellerweergave
6. Waarschuwingslampje gladde weg “ ”
ZAUM 1481
2
3
4
1
6
5

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-4
4
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
klok
brandstofniveaumeter
temperatuurmeter koelvloeistof
rittellerweergave
informatieweergave
OPMERKING
Voor Verenigd Koninkrijk: als u de weerga-
ven wilt wisselen tussen kilometers en mij-
len draait u het contactslot naar “ON”
terwijl u de schakelaar “INFO” ingedrukt
houdt, en houdt u vervolgens de schake-
laar “INFO” nog acht seconden ingedrukt.
Klok
De klok maakt gebruik van een 24-uursy-
steem.
De klok instellen
1. Zet het contactslot op “OFF”.
2. Houd de schakelaar “TRIP” ingedrukt.
3. Draai het contactslot naar “ON” terwijl
u de schakelaar “TRIP” ingedrukt
houdt, en houd vervolgens de schake-
laar “TRIP” nog acht seconden inge-
drukt. De urenaanduiding begint te
knipperen.
4. Gebruik de schakelaar “TRIP” om de
uren in te stellen.
5. Houd de schakelaar “TRIP” drie se-
conden ingedrukt en laat deze vervol-
gens los. De minutenaanduiding
begint te knipperen.
6. Gebruik de schakelaar “TRIP” om de
minuten in te stellen.
7. Houd de schakelaar “TRIP” drie se-
conden ingedrukt en laat deze vervol-
gens los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
segmenten van de brandstofniveaumeter
verdwijnen van “F” (vol) naar “E” (leeg)
naarmate het brandstofniveau verder daalt.
Als het laatste segment van de brandstofni-
veaumeter begint te knipperen, dient u zo
snel mogelijk te tanken.
OPMERKING
Als er een probleem wordt gedetec-
teerd in de brandstofniveaumeter,
gaan alle segmenten knipperen. Als
1. “TRIP/INFO”-schakelaar
1. Klok
1
(b)(a)
ZAUM 1482
1
1. Brandstofniveaumeter
ZAUM 1483
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-5
4
dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha-dealer de machine te contro-
leren.
Wanneer ongeveer 2.4 L (0.63 US gal,
0.53 Imp.gal) van de brandstof res-
teert in de brandstoftank, gaat het
laatste segment van de brandstofni-
veaumeter knipperen. De weergave
wisselt automatisch naar de brand-
stofreserve-ritteller “F Trip” en geeft
de afgelegde afstand vanaf dat punt
aan.
Temperatuurmeter koelvloeistof
De temperatuurmeter koelvloeistof geeft de
temperatuur van de koelvloeistof aan.
Als het bovenste segment knippert, stop
dan het voertuig, stop vervolgens de motor
en laat de motor afkoelen. (Zie pagina
7-36.)
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
Als er een probleem wordt gedetec-
teerd in de temperatuurmeter koel-
vloeistof gaan alle segmenten
knipperen. Vraag in dat geval zo snel
mogelijk een Yamaha dealer de ma-
chine te controleren.
De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden
en de motorbelasting.
Rittellerweergave
De rittellerweergave is voorzien van het vol-
gende:
kilometerteller
ritteller
tijd-ritteller
ritteller brandstofreserve
ritteller olieverversing
ritteller voor V-snaarvervanging
Druk op de schakelaar “TRIP” om de weer-
gave in de onderstaande volgorde te wis-
selen tussen de kilometerteller “Odo”,
ritteller “Trip”, tijd-ritteller “Trip Time”, rittel-
ler olieverversing “Oil Trip”, en ritteller voor
V-snaarvervanging “V-Belt Trip”:
Odo → Trip → Trip Time → Oil Trip →
V-Belt Trip → Odo
OPMERKING
Wanneer ongeveer 2.4 L (0.63 US gal,
0.53 Imp.gal) van de brandstof resteert in
de brandstoftank, gaat het laatste segment
van de brandstofniveaumeter knipperen.
De weergave wisselt automatisch naar de
brandstofreserve-ritteller “F Trip” en geeft
de afgelegde afstand vanaf dat punt aan.
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
ZAUM 1484
1
1. Rittellerweergave
ZAUM 1485
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-6
4
Kilometerteller “Odo” en ritteller “Trip”
De kilometerteller toont de totale afstand
die door de machine is afgelegd.
De ritteller toont de afgelegde afstand sinds
de teller voor het laatst werd teruggesteld.
Als u de ritteller wilt terugstellen, selecteert
u deze door op de schakelaar “TRIP” te
drukken en houdt u vervolgens de schake-
laar “TRIP” drie seconden ingedrukt.
OPMERKING
De kilometerteller wordt vergrendeld
bij 999999.
De ritteller wordt teruggesteld en blijft
tellen nadat 9999.9 is bereikt.
Tijd-ritteller “Time”
De tijd-ritteller toont de tijd die is verstreken
terwijl het contactslot in de stand “ON”
stond sinds de teller voor het laatst werd te-
ruggesteld.
De maximale tijd die kan worden weerge-
geven is 99:59.
OPMERKING
Als u de tijd-ritteller wilt terugstellen, selec-
teert u deze door op de schakelaar “TRIP”
te drukken en houdt u vervolgens de scha-
kelaar “TRIP” drie seconden ingedrukt.
Brandstofreserve-ritteller “F Trip”
Wanneer ongeveer 2.4 L (0.63 US gal,
0.53 Imp.gal) van de brandstof resteert in
de brandstoftank, gaat het laatste segment
van de brandstofniveaumeter knipperen.
De weergave wisselt automatisch naar de
brandstofreserve-ritteller “F Trip” en geeft
de afgelegde afstand vanaf dat punt aan.
Druk in dat geval op de schakelaar “TRIP”
om de weergave te wisselen in de onder-
staande volgorde:
F Trip → Oil Trip → V-Belt Trip → Odo →
Trip → Trip Time → F Trip
Als u de brandstofreserve-ritteller wilt te-
rugstellen, selecteert u deze door op de
schakelaar “TRIP” te drukken en houdt u
vervolgens de schakelaar “TRIP” drie se-
conden ingedrukt.
De brandstofreserve-ritteller wordt auto-
matisch op nul teruggesteld en verdwijnt
zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden.
1. Tijd-ritteller
ZAUM 1486
1
1. Brandstofreserve-ritteller
ZAUM 1487
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-7
4
Ritteller olieverversing “Oil Trip”
De ritteller voor olieverversing toont de af-
gelegde afstand sinds de olie voor het
laatst werd ververst.
De indicator olieverversing “OIL” gaat knip-
peren zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn
afgelegd en daarna bij 4000 km (2400 mi)
en om de 5000 km (3000 mi) om aan te ge-
ven dat de motorolie moet worden ververst.
Nadat de motorolie is ververst, moeten de
indicator olieverversing en de ritteller voor
olieverversing worden teruggesteld. Om
beide terug te stellen, selecteert u de rittel-
ler voor olieverversing en houdt u de scha-
kelaar “TRIP” drie seconden ingedrukt.
Terwijl de ritteller voor olieverversing knip-
pert, houdt u de schakelaar “TRIP” 15 tot
20 seconden ingedrukt. Laat de schakelaar
“TRIP” los, waarna de waarde van de rittel-
ler voor olieverversing wordt teruggesteld
naar nul.
OPMERKING
Als de motorolie wordt ververst voordat de
indicator olieverversing gaat branden (dus
voordat de intervalperiode voor olieverver-
sing is verstreken), moet de ritteller voor
olieverversing worden teruggesteld zodat
het eerstvolgende tijdstip voor olieverver-
sing weer correct wordt aangegeven.
Ritteller voor V-snaarvervanging “V-Belt
Trip”
De ritteller voor V-snaarvervanging toont de
afgelegde afstand sinds de V-snaar voor
het laatst werd vervangen.
De ritteller voor V-snaarvervanging “V-Belt”
gaat na elke 20000 km (12000 mi) knippe-
ren om aan te geven dat de V-snaar moet
worden vervangen.
Nadat de V-snaar is vervangen, moeten de
indicator V-snaarvervanging en ritteller
voor V-snaarvervanging worden terugge-
steld. Om beide terug te stellen, selecteert
u de ritteller voor V-snaarvervanging en
houdt u de schakelaar “TRIP” drie secon-
den ingedrukt.
Terwijl de ritteller voor V-snaarvervanging
knippert, houdt u de schakelaar “TRIP” 15
tot 20 seconden ingedrukt. Laat de schake-
laar “TRIP” los, waarna de waarde van de
ritteller voor V-snaarvervanging wordt te-
ruggesteld naar nul.
OPMERKING
Als de V-snaar wordt vervangen voordat de
indicator V-snaarvervanging gaat branden
(d.w.z. voordat de intervalperiode voor V-
snaarvervanging is verstreken), moet de rit-
teller V-snaarvervanging worden terugge-
steld zodat het eerstvolgende tijdstip voor
V-snaarvervanging weer correct wordt aan-
gegeven.
1. Indicator olieverversing “Oil”
2. Ritteller olieverversing
ZAUM 1488
1
2
1. Indicator V-snaarvervanging “V-Belt”
2. Ritteller voor V-snaarvervanging
ZAUM 1489
1
2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-8
4
Informatieweergave
De informatieweergave is voorzien van het
volgende:
luchttemperatuurweergave
accuspanningsweergave
weergave tractieregeling
weergave gemiddeld brandstofver-
bruik
weergave huidig brandstofverbruik
weergave voor gemiddelde snelheid
waarschuwingsberichtfunctie
Het informatied g bisplay e ruiken
Druk op de schakelaar “INFO” om de weer-
gave in de onderstaande volgorde te wis-
selen tussen de luchttemperatuurweergave
“Air-temp”, accuspanningsweergave “Bat-
tery”, weergave tractieregeling “TCS ON”
of “TCSOFF”, weergave gemiddeld brand-
stofverbruik “Consumption/Average_ _._
km/L” of “Consumption/Average_ _._
L/100 km”, weergave huidig brandstofver-
bruik “Consumption_ _._ km/L” of
“Consumption_ _._ L/100 km” en weergave
voor gemiddelde snelheid “Average”:
Air-temp → Battery → TCS ON of TCSOFF
→ Consumption/Average_ _._ km/L →
Consumption/Average_ _._ L/100 km →
Consumption_ _._ km/L → Consumption_
_._ L/100 km → Average → Air-temp
Voor Verenigd Koninkrijk:
Druk op de schakelaar “TRIP” om de weer-
gave in de onderstaande volgorde te wis-
selen tussen de luchttemperatuurweergave
“Air-temp”, accuspanningsweergave “Bat-
tery”, weergave tractieregeling “TCS ON”
of “TCSOFF”, weergave gemiddeld brand-
stofverbruik “Consumption/Average_ _._
km/L”, “Consumption/Average_ _._ L/100
km” of “Consumption/Average_ _
_._MPG”, weergave gemiddeld brandstof-
verbruik “Consumption_ _._ km/L”,
“Consumption_ _._ L/100 km” of
“Consumption_ _ _._MPG” en weergave
voor gemiddelde snelheid “Average”:
Air-temp → Battery → TCS ON of TCSOFF
→ Consumption/Average_ _._ km/L →
Consumption/Average_ _._ L/100 km →
Consumption/Average_ _ _._ MPG →
Consumption_ _._ km/L → Consumption_
_._ L/100 km → Consumption_ _ _._ MPG
→ → Average Air-temp
OPMERKING
Als kilometers is geselecteerd voor de
weergave-eenheden, worden “Con-
sumption/Average_ _ _._MPG” en
“Consumption_ _ _._MPG” niet weer-
gegeven.
Als mijlen is geselecteerd voor de
weergave-eenheden, worden “Con-
sumption/Average_ _._ km/L”, “Con-
sumption/Average_ _._ L/100 km”,
“Consumption_ _._ km/L” en
“Consumption_ _._ L/100 km” niet
weergegeven.
1. Informatieweergave
ZAUM 1490
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-9
4
Luchttemperatuurweergave
Deze weergave toont de luchttemperatuur
van –10 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C.
Het waarschuwingslampje gladde
weg “ ” gaat knipperen als de tempera-
tuur lager is dan 4 °C.
De weergegeven temperatuur kan afwijken
van de werkelijke omgevingstemperatuur.
OPMERKING
De nauwkeurigheid van de temperatuuraf-
lezing kan worden beïnvloed door hitte van
de motor bij langzaam rijden [onder 20
km/h (12 mi/h)] of door het oponthoud bij
verkeerslichten etc.
Accuspannin sweerg gave
Deze weergave toont de huidige laadstatus
van de accu.
OPMERKING
Als de motor langzaam tornt wanneer
de startschakelaar wordt ingedrukt,
laat dan een Yamaha dealer de accu
opladen.
Als “---” wordt weergegeven in de ac-
cuspanningsweergave, moet u de
accu laten controleren door een
Yamaha dealer.
Weergave tractieregeling
Deze weergave toont de huidige status van
de tractieregeling. (Zie pagina 4-15.)
“TCS ON”: het systeem is ingescha-
keld
“TCSOFF”: het systeem is uitgescha-
keld
OPMERKING
Als alleen “TCS” wordt weergegeven, is er
een communicatiefout opgetreden in de
machine. Laat de machine zo snel mogelijk
controleren door een Yamaha dealer.
1. Luchttemperatuurweergave
2. Waarschuwingslampje gladde weg “ ”
1. Accuspanningsweergave
ZAUM 1491
1
2
ZAUM 1492
1
1. Weergave tractieregeling
ZAUM 1493
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-10
4
Weergave gemi eldd d b randstofverbruik
Deze functie berekent het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op
nul is teruggesteld.
Het gemiddelde brandstofverbruik kan
worden weergegeven als “Consumpti-
on/Average_ _._ km/L”, “Consumpti-
on/Average_ _._ L/100 km” of
“Consumption/Average_ _ _._ MPG” (voor
Verenigd Koninkrijk).
“Consumption/Average_ _._ km/L”:
De gemiddelde afstand die kan wor-
den afgelegd op 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
“Consumption/Average_ _._ L/100
km”: De gemiddelde hoeveelheid
brandstof die nodig is om 100 km af te
leggen wordt weergegeven.
“Consumption/Average_ _ _._ MPG”
(voor Verenigd Koninkrijk): De gemid-
delde afstand die kan worden afge-
legd op 1.0 Imp.gal brandstof wordt
weergegeven.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, houdt u
de schakelaar “INFO” minstens drie secon-
den ingedrukt.
OPMERKING
Nadat u de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik hebt teruggesteld, wordt
“_ _._” weergegeven totdat 1 km (0.6 mi)
met de machine is afgelegd.
Weergave huid g bi randstofverbruik
Deze functie berekent het brandstofver-
bruik onder de huidige rijomstandigheden.
Het huidige brandstofverbruik kan worden
weergegeven als “Consumption_ _._km/L”,
“Consumption_ _._L/100 km” of
“Consumption_ _ _._MPG” (voor Verenigd
Koninkrijk).
“Consumption_ _._km/L”: De afstand
die onder de huidige rijomstandighe-
den kan worden afgelegd met 1.0 L
brandstof wordt weergegeven.
“Consumption_ _._L/100 km”: De
hoeveelheid brandstof die nodig is om
onder de huidige rijomstandigheden
100 km af te leggen wordt weergege-
ven.
“Consumption_ _ _._MPG” (voor Ver-
enigd Koninkrijk): De afstand die on-
der de huidige rijomstandigheden kan
worden afgelegd met 1.0 Imp.gal
brandstof wordt weergegeven.
OPMERKING
Bij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h) wordt
“_ _._” weergegeven.
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
ZAUM 1494
1
1. Weergave huidig brandstofverbruik
ZAUM 1495
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-11
4
Weergave voor gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid “Average_ _
_kmh” of “Average_ _ _MPH” (voor Ver-
enigd Koninkrijk) wordt weergegeven.
De gemiddelde snelheid is de totale af-
stand gedeeld door de totale tijd (waarin
het contactslot in de stand “ON” stond)
sinds de weergave het laatst is terugge-
steld naar nul.
Deze weergave toont de gemiddelde snel-
heid sinds de weergave is teruggesteld
naar nul.
Als u de weergave voor gemiddelde snel-
heid wilt terugstellen, selecteert u deze
door op de schakelaar “INFO” te drukken
en houdt u vervolgens de schakelaar “IN-
FO” drie seconden ingedrukt.
Waarschuwing bs erichtfunctie
Deze functie toont een waarschuwingsbe-
richt dat overeenkomt met de huidige
waarschuwing.
“L FUEL”: Wordt weergegeven wanneer
het laatste segment van de brandstofni-
veaumeter gaat knipperen. Als “L FUEL”
wordt weergegeven, moet u zo snel moge-
lijk tanken.
“H TEMP”: Wordt weergegeven wanneer
het bovenste segment van de temperatuur-
meter koelvloeistof gaat knipperen. Als “H
TEMP” wordt weergegeven, stop dan het
voertuig, stop vervolgens de motor en laat
de motor afkoelen.
“ICE”: Wordt weergegeven wanneer het
waarschuwingslampje gladde weg “ ”
gaat knipperen. Als “ICE” wordt weergege-
ven, moet u rekening houden met gladheid.
“OIL SERV”: Wordt weergegeven wanneer
de indicator voor olieverversing “OIL” gaat
knipperen. Als “OIL SERV” wordt weerge-
geven, moet u de motorolie verversen en
vervolgens de indicator voor olieverversing
en ritteller voor olieverversing terugstellen.
“V-BELT SERV”: Wordt weergegeven wan-
neer de indicator V-snaarvervanging “V-
Belt” gaat knipperen. Als “V-BELT SERV”
wordt weergegeven, moet u de V-snaar
vervangen en vervolgens de indicator V-
snaarvervanging en ritteller voor V-snaar-
vervanging terugstellen.
Bij twee of meer waarschuwingen worden
de waarschuwingsberichten in de onder-
staande volgorde weergegeven:
L FUEL → H TEMP → ICE → OIL SERV →
VBELT SERV → L FUEL
1. Weergave voor gemiddelde snelheid
ZAUM 1496
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-12
4
DAU1234M
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU54201
Dimlichtschakelaar/
lichtsignaalschakelaar “ / /PASS”
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
Als u een grootlichtsignaal wilt geven, drukt
u op de lichtsignaalzijde “PASS” van de
schakelaar terwijl de koplampen op dim-
licht staan.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU54212
Stop/Run/Start-schakelaar “ / / ”
Om de motor te starten met de startmotor,
zet u deze schakelaar op “ ” en drukt u de
schakelaar vervolgens omlaag naar “ ”.
Zie pagina 6-2 voor startinstructies voordat
u de motor start.
Zet deze schakelaar op “ ” om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAU78190
Schakelaar alarmverlichting“ ”
Met het contactslot in de stand “ON”
of “ ” kunt u met deze schakelaar de
alarmverlichting inschakelen (gelijktijdig
knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
d d d draait om at hier oor e accu kan ont-
laden.
1. Dimlichtschakelaar/lichtsignaalschakelaar
“ / /PASS”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
3. Claxonschakelaar “ ”
1. Stop/Run/Start-schakelaar “ / / ”
2. Schakelaar alarmverlichting “ ”
3. “TRIP/INFO”-schakelaar
1
2
3
1
2
3

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-13
4
DAU78491
Schakelaar “TRIP/INFO”
Deze schakelaar wordt gebruikt om instel-
lingen en weergaven te wijzigen in de mul-
tifunctionele meter. Zie pagina 4-3 voor
meer informatie.
Als u de schakelaar “TRIP” wilt gebruiken,
draait u de schakelaar “TRIP/INFO” in de
richting (a). Als u de schakelaar “INFO” wilt
gebruiken, draait u de schakelaar “TRIP/IN-
FO” in de richting (b).
DAU12902
Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te be-
krachtigen.
1. “TRIP/INFO”-schakelaar
1
(b)(a)
1. Voorremhendel
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-14
4
DAU12952
Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te be-
krachtigen.
DAU78200
ABS
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval
door met remmen en laat het ABS-systeem
het werk doen. Ga niet “pompend” rem-
men, dit vermindert de remeffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of g drin wegen, kan
d de remafstan met het ABS-sy-
steem langer zijn an zond der ABS-
systeem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
OPMERKING
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat het contact-
slot op “ON” is gezet en een
rijsnelheid wordt bereikt van 10 km/h
(6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test
hoort u een “klikkend” geluid aan de
voorkant van het voertuig en wanneer
u een remhendel licht aantrekt, voelt u
eventueel een trilling in de hendel. Dit
is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de rembediening
1. Achterremhendel
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-15
4
terwijl ABS actief is. Er is echter speci-
aal gereedschap vereist, dus neem
contact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA20100
Let op d dat e wielsensor en de rotor van
d b de wielsensor niet escha igd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
DAU78611
Tractieregeling
De tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld.
Als tractieregeling in werking is, knippert
het controlelampje “ ”. Mogelijk merkt u
verandering in de reactie van de motor of
het uitlaatgeluid.
WAARSCHUWING
DWA18860
De tractiereg gelin vormt geen vervan-
g gin voor verstand gi rijg de rag d at is
aangepast aan de omstand gi heden. De
tractieregeling b iedt geen bescherming
tegen gripverlies d goor te snel in aan van
b bochten, snel optrekken ij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd g voorzichti op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzon lader g dde oppervlakken.
Tractieregeling instellen
Als u de machine inschakelt, wordt tractie-
regeling automatisch ingeschakeld.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
2
1
2
1
1. Controlelampje tractieregeling “ ”
2. Weergave tractieregeling
ZAUM1535
1 2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-16
4
Bedien om de tractieregeling uit te schake-
len de schakelaar “INFO” om de informatie-
weergave te wisselen naar de weergave
van de tractieregeling. Houd vervolgens de
schakelaar “INFO” drie seconden inge-
drukt. Op het display wordt “TCSOFF”
weergegeven en het controlelampje “TCS”
gaat branden.
OPMERKING
Als de machine vast is komen te zitten in
modder, zand of een ander zacht opper-
vlak, schakel dan de tractieregeling uit om
het vrijmaken van het achterwiel te verge-
makkelijken.
LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
b d g gan en. (Zie pa ina 7-19.) Bij ebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
De tractiereg gelin terugstellen
De tractieregeling wordt onder de volgende
omstandigheden automatisch uitgescha-
keld, bijvoorbeeld als een sensorfout wordt
gedetecteerd of wanneer langer dan enkele
seconden slechts één wiel kan draaien. Als
dit gebeurt, gaat het controlelampje “ ”
branden en mogelijk ook het
waarschuwingslampje “ ”.
OPMERKING
Geef niet langdurig gas wanneer de machi-
ne op de middenbok staat. Anders wordt
de tractieregeling automatisch uitgescha-
keld en moet deze opnieuw worden inge-
steld.
Als de tractieregeling automatisch wordt
uitgeschakeld, kunt u deze als volgt terug-
stellen.
1. Stop de machine en schakel deze vol-
ledig uit.
2. Wacht enkele seconden en schakel de
machinevoeding vervolgens in.
3. Het controlelampje “ ” dient uit te
gaan en het systeem dient te worden
ingeschakeld.
OPMERKING
Als het controlelampje “ ” na het terug-
stellen blijft branden, kan nog steeds met
de machine worden gereden; laat de ma-
chine echter zo snel mogelijk nakijken door
uw Yamaha dealer.
4. Laat een Yamaha dealer het voertuig
nakijken en het controlelampje “ ”
uitschakelen.
1. Controlelampje tractieregeling “ ”
2. Weergave tractieregeling
ZAUM1536
1 2
1. Controlelampje tractieregeling “ ”
2. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
ZAUM1550

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-17
4
DAU78502
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
1. Zet het contactslot op “ ” om het
tankdopdeksel te openen.
2. Draai de tankdop linksom totdat de
ontgrendelmarkering “ ” is uitgelijnd
met “ ”, en verwijder dan de dop.
Om de tankdop aan te brengen
1. Steek de tankdop in de opening van
de brandstoftank en draai deze
rechtsom totdat de
vergrendelmarkering “ ” is uitgelijnd
met “ ”.
2. Sluit het tankdopdeksel.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankd g dop oe
worden aang de raaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Tankdopdeksel
1. Tankdop
2. Ontgrendelingsmarkering “ ”
1
1
2
1. Vergrendelingsmarkering “ ”
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-18
4
DAU13213
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b denzine ampen zijn zeer
b g drandbaar. Vol e onderstaande in-
structies om brand g en ontploffin te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft be-
reikt. Omdat brandstof uitzet als deze
warm wordt, kan de warmte van de
motor of de zon ervoor zorgen dat
brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
b dran stof onmiddellijk af met een
schone, d g d gro e, zachte oek, aan e-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten. [DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is g gifti en kan letsel of overlij-
d g gen veroorzaken. Sprin zor vul id g om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ing d dea em of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kled gin
morst, trek dan andere kled gin aan.
DAU75300
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend lood bvrije enzine.
Loo houd den e d benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwend gi e motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
12
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud b randstoftank:
13 L (3.4 US gal, 2.9 Imp. gal)
Brandstofreserve:
2.4 L (0.63 US gal, 0.53 Imp.gal)

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-19
4
OPMERKING
Deze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer bij het tanken of het vulpi-
stool dezelfde markering draagt.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU58301
Overloopslang brandstoftank
Voordat u de machine gaat gebruiken:
Controleer de aansluiting en ligging
van de overloopslang van de brand-
stoftank.
Controleer de overloopslang van de
brandstoftank op scheuren of bescha-
diging en vervang deze indien nodig.
Controleer of de overloopslang van de
brandstoftank niet verstopt is en reinig
deze indien nodig.
E5 E10
1. Overloopslang brandstoftank
1
1

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-20
4
DAU13447
Uitlaatkatalysatoren
Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa-
toren in het uitlaatsysteem.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nad dat e mo-
tor heeft g d de raai . Let op het volgende
om bran randgevaar of b dwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
g d d gras of op an er materiaal at e-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet lang der an enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend lood bvrije enzine. Bij
g be ruik van lood d d bhou en e enzine zal
onherstelbare schade worden toege-
b dracht aan e uitlaatkatalysator.
DAU78514
Opbergcompartimenten
Dit model is voorzien van 3 opbergcompar-
timenten. De voorste opbergcompartimen-
ten en het achterste opbergcompartiment
bevinden zich op de aangegeven plaatsen.
OPMERKING
Opbergcompartiment A moet worden
geopend met het Smart-sleutelsy-
steem. (Zie pagina 3-9.)
Het zadel/achterste opbergcomparti-
ment kan worden geopend met het
Smart-sleutelsysteem of de mechani-
sche sleutel.
Sommige helmen kunnen vanwege
hun grootte of vorm niet in het achter-
ste opbergcompartiment worden op-
geborgen.
1. Opbergcompartiment A
2. Opbergcompartiment B
1. Achterste opbergcompartiment
2
1
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-21
4
Opbergcompartiment A
Draai om opbergcompartiment A te openen
het contactslot naar “OPEN” en druk dan
op de knop “LID”.
Druk om opbergcompartiment A te sluiten
op het deksel van het opbergcompartiment
totdat het gesloten is.
Opbergcompartiment B
Druk om opbergcompartiment B te openen
het deksel van het opbergcompartiment
naar binnen om het te ontgrendelen en trek
dan om het te openen.
Druk om opbergcompartiment B te sluiten
het deksel van het opbergcompartiment in
de oorspronkelijke positie.
Zadel/achterste opbergcompartiment
Om het zadel/achterste opbergcomparti-
ment te openen met behulp van het con-
tactslot
Draai het contactslot naar “OPEN” en druk
dan op de knop “SEAT”.
Om het zadel/achterste opbergcomparti-
ment te openen met de mechanische sleu-
tel
1. Open het afdekplaatje van het sleutel-
gat.
2. Steek de mechanische sleutel in het
zadelslot en draai de sleutel rechtsom.
OPMERKING
Zorg dat het zadel en alle opbergcomparti-
menten zijn gesloten alvorens te gaan rij-
den.
LET OP
DCA24020
Zorg ervoor dat de sleutelgatafdekking
is geïnstalleerd d als e mechanische
sleutel niet word gt ebruikt.
LET OP
DCA21150
Let op het volgen e d bij het g be ruik van
het opb ger compartiment.
Het opb g der compartiment wor t
warm bij b glootstellin aan zon en/of
warmte van de motor, d bus ewaar
1. Deksel
2. Opbergcompartiment
1
2
1. Afdekplaatje sleutelgat
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
1
1
2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-22
4
er geen etenswaren of voorwerpen
in die slecht tegen warmte kunnen
of die ontvlambaar zijn.
Stop natte voorwerpen in een plas-
tic zak alvorens deze in het opberg-
compartiment mee te nemen om te
voorkomen dat het vocht zich door
het opbergcompartiment ver-
spreidt.
Het opb ger compartiment kan nat
worden als de machine word gt e-
reinigd, dus stop voorwerpen die u
wilt meenemen ter b geschermin in
een plastic zak.
Bewaar geen waardevolle of breek-
b b gare voorwerpen in het op er -
compartiment.
WAARSCHUWING
DWA18950
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 1 kg (2.2 lb) voor opb ger -
compartiment A niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 0.5 kg (1.1 lb) voor op-
b ger compartiment B niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 5 kg (11 lb) voor het ach-
terste opb ger compartiment niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 161 kg (355 lb) voor de
machine niet.
DAU78521
Kuipruit
Al naar gelang de voorkeur van de bestuur-
der kan de kuipruithoogte in twee verschil-
lende standen worden gezet.
De kuipruit in de ho e stang d zetten
1. Demonteer de afdekplaatjes van de
bouten door de drukclips te verwijde-
ren.
2. Verwijder de kuipruit door de bouten
los te halen.
1. Kuipruit
1. Drukclip
2. Deksel voor toegang tot bout
1
2
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-23
4
3. Verwijder de bouten en breng de bou-
ten vervolgens aan in de gewenste
stand.
4. Monteer de kuipruit in de hoge stand
door de bouten aan te brengen, en zet
de bouten dan vast met het voorge-
schreven aanhaalmoment.
WAARSCHUWING! Een loszittende
kuipruit kan een ongeluk veroorza-
ken. Draai de schroeven vast met
het voorgeschreven aanhaalmo-
ment. [DWA15511]
5. Plaats de afdekplaatjes van de bouten
en monteer de drukclips.
De kuipruit in de lage stand zetten
1. Demonteer de afdekplaatjes van de
bouten door de drukclips te verwijde-
ren.
2. Verwijder de kuipruit door de bouten
los te halen.
3. Verwijder de bouten en breng de bou-
ten vervolgens aan in de gewenste
stand.
1. Bout
1. Bout
1. Bout
1
1
1
1
1
1
1. Bout
Aanhaalmoment:
Kuipruitbout:
8 N·m (0.8 kgf·m, 5.9 lb·ft)
1. Deksel voor toegang tot bout
2. Drukclip
1
1
ZAUM1518
1
2

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-24
4
4. Monteer de kuipruit in de lage stand
door de bouten aan te brengen, en zet
de bouten dan vast met het voorge-
schreven aanhaalmoment.
WAARSCHUWING! Een loszittende
kuipruit kan een ongeluk veroorza-
ken. Draai de schroeven vast met
het voorgeschreven aanhaalmo-
ment. [DWA15511]
5. Plaats de afdekplaatjes van de bouten
en monteer de drukclips.
1. Bout
1. Bout
1. Bout
1
1
1
1
1
1
Aanhaalmoment:
Kuipruitbout:
8 N·m (0.8 kgf·m, 5.9 lb·ft)

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-25
4
DAU46833
Stand van het stuur
Het stuur kan in twee verschillende standen
worden gezet, al naar gelang de voorkeur
van de bestuurder. Laat de stand van het
stuur aanpassen bij een Yamaha-dealer.
DAU14894
Afstellen van de schokdem-
perunits
WAARSCHUWING
DWA10211
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het g gevol
zijn.
Elke schokdemperunit is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
LET OP
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorko-
men.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
ring op beide schokdemperunits in de rich-
ting (a). Draai om de veervoorspanning te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelring op beide schokdemperunits in
de richting (b).
Zet de gewenste inkeping in de stel-
ring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
Verricht de afstelling met het afstelge-
reedschap voor veervoorspanning in
de boordgereedschapsset.
1. Stuur
1
1. Stelring veervoorspanning
2. Speciale sleutel
3. Positie-indicator
12345
2
1(a) (b)
3

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-26
4
DAU15306
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker-
zijde van het frame. Trek of druk de zijstan-
daard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij-
standaard maakt deel uit van het startsper-
systeem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blok-
keert. (Zie de volgende paragraaf voor een
uitleg over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
DWA10242
Met de machine mag nooit worden gere-
d d d d gen terwijl e zijstan aar omlaa staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrok-
ken (of niet omhoog b d dlijft), an ers kan e
zijstandaard d e grond raken en zo de
b d d d destuur er aflei en, waar oor e ma-
chine mogelijk onb bestuur aar wordt.
Het Yamaha startspersysteem is ont-
worpen om d b de estuur er te helpen bij
zijn verantwoord d delijkhei e zijstan-
d d gaar op te trekken alvorens we te rij-
d d den. Controleer it systeem aarom
regelmatig en laat het repareren door
een Yamaha dealer als de werking niet
naar behoren is.
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
3
Maximum (hard):
5
1. Zijstandaardschakelaar
ZAUM0648
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-27
4
DAU78690
Startblokkeringssysteem
Het startblokkeringssysteem werkt met be-
hulp van zijstandaardschakelaar en rem-
lichtschakelaars. Het heeft de volgende
functies.
Het verhindert starten van de motor
als de zijstandaard omlaag staat.
Het verhindert starten van de motor
als de remmen niet worden bediend.
Het zet een draaiende motor af als de
zijstandaard omlaag wordt gezet.
Controleer de werking van het startblokke-
ringssysteem regelmatig volgens de onder-
staande procedure.

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-28
4
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Zet het contact aan.
3. Knijp de voor- of achterrem in en
houd deze vast.
4. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
5. Beweeg de zijstandaard omhoog.
6. Knijp de voor- of achterrem in en
houd deze vast.
7. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
8. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De machine
mag worden gebruikt.
De zijstandaardschakelaar werkt
mogelijk niet goed.
Rijd niet met de machine voordat deze
is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de machine voordat deze
is nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt
mogelijk niet goed.
Rijd niet met de machine voordat deze
is nagekeken door een Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
• Bij deze inspectie moet de machine
op de middenbok worden gezet.
• Als zich een storing voordoet,
vraag dan alvorens te gaan rijden
een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
NEE JA
JA NEE
JA NEE

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
4-29
4
DAU78213
Gelijkstroom aansluitcontact
voor accessoires
WAARSCHUWING
DWA14361
Om een elektrische schok of kortsluiting
te voorkomen, dient u te controleren of
d d ge op op het elijkstroom aansluitcon-
tact is aang be racht als het contact niet
wordt gebruikt.
LET OP
DCA15432
Het accessoire dat is aangesloten op het
gelijkstroom aansluitcontact voor ac-
cessoires mag niet word g ben e ruikt ter-
wijl de motor uit staat en de belasting
mag niet meer bed g dra en an 12 W (1 A),
anders kan de zekering d oorbranden of
d de accu ontla en raken.
Deze machine is uitgerust met een gelijk-
stroom aansluitcontact voor accessoires,
dat zich in opbergcompartiment A bevindt.
Een 12V-accessoire dat is aangesloten op
dit gelijkstroom aansluitcontact voor ac-
cessoires, kan worden gebruikt wanneer
het contactslot in de stand “ON” staat,
maar mag alleen worden gebruikt wanneer
de motor draait.
Gebruiken van het gelijkstroom aansluit-
contact voor accessoires
1. Open opbergcompartiment A. (Zie pa-
gina 3-9.)
2. Zet het contact uit.
3. Verwijder het deksel van het aansluit-
contact.
4. Zet het accessoire uit.
5. Plaats de stekker van het accessoire
in het aansluitcontact.
6. Zet het contact aan en start de motor.
(Zie pagina 6-2.)
7. Zet het accessoire aan.
1. Dop gelijkstroom aansluitcontact
1. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoi-
res
1
1

Voor uw veilig dhei – controles voor het rijden
5-1
5
DAU63440
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werken-
de staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de ge-
bruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11152
Onvoldoende inspectie of onderhoud d van e machine vergroot het risico op ongeval
of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem heb gt evonden. Als een pro-
b d g d d d d d gleem niet kan wor en op elost via e proce ures in eze han lei in , laat de ma-
chine dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer de tankoverloopslang op obstakels, scheu-
ren of beschadiging en controleer de slangaansluiting.
4-18,
4-19
Motorolie
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
7-9
Versnelling bs akolie • Controleer de machine op olielekkage. 7-11
Koelvloeistof
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan
het voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
7-12
Voorrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan
een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluch-
ten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof
bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
7-21,
7-22,
7-22
Achterrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan
een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluch-
ten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof
bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
7-21,
7-22,
7-22

Voor uw veilig dhei – controles voor het rijden
5-2
5
Gasgreep
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag
van de gasgreep af te stellen en de kabel en het kabel-
huis te smeren.
7-18,
7-25
Bedieningskabels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig. 7-24
Wielen en banden
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
7-19,
7-21
Remhendels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. 7-25
Middenbok, zijstan-
d daar
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de scharnierpunten. 7-26
Framebevesti enging
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
—
Instrumenten, verlich-
ting, signaleringssy-
steem en schakelaars
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig. —
Zijstandaardschake-
laar
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
4-26
ITEM CONTROLES PAGINA

Gebruik en belangrijke rij-informatie
6-1
6
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvold doen e vertrouwd dhei met de
b de ieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU78221
OPMERKING
Dit model is uitgerust met een hellings-
hoeksensor, waarbij de motor afslaat bij
kanteling. In dat geval gaat ook het waar-
schuwingslampje motorstoring branden,
maar dit is geen storing. Zet alvorens de
motor opnieuw te starten het contactslot uit
en weer aan om het waarschuwingslampje
motorstoring te resetten. Wanneer u dit
niet, doet zal de motor niet aanslaan, ook al
probeert de startmotor de motor op gang te
brengen na het indrukken van de startknop.

Gebruik en belangrijke rij-informatie
6-2
6
DAU78231
De motor starten
LET OP
DCA10251
Zie pagina 6-5 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de machi-
ne in gebruik word gt enomen.
Het startblokkeringssysteem staat starten
alleen toe als de zijstandaard omhoog is
geklapt. (Zie pagina 4-27.)
1. Schakel het contactslot in en contro-
leer of de stop/run/start-schakelaar
op “ ” staat.
De volgende waarschuwingslampjes
en controlelampjes moeten enkele se-
conden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje motor-
storing
Controlelampje tractieregeling
Controlelampje Smart-sleutelsy-
steem
OPMERKING
Het ABS-waarschuwingslampje moet gaan
branden en aan blijven tot de machine een
snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger be-
reikt.
LET OP
DCA22510
Als een waarschuwings- of controle-
lampje niet werkt zoals hierboven be-
schreven, zie dan pagina 4-1 voor een
controle van het circuit van het betref-
fende waarschuwings- of controlelamp-
je.
2. Draai het gas dicht.
3. Druk terwijl u de voor- of achterrem
bedient op de “ ”-zijde van de
stop/run/start-schakelaar. Laat de
schakelaar los zodra de motor aan-
slaat.
OPMERKING
Als de motor niet start, laat de startknop
dan na 5 seconden los. Wacht alvorens de
startknop opnieuw in te drukken 10 secon-
den om weer voldoende accuspanning te
laten opbouwen.
LET OP
DCA11043
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!

Gebruik en belangrijke rij-informatie
6-4
6
DAU16794
Remmen
WAARSCHUWING
DWA10301
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegen-
b douw en put eksels worden in nat-
te toestand zeer glad. U d dient eze
obstakels daarom met aangepaste
snelheid te naderen en voorzichtig
te passeren.
Onthoud d at remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afd galin en
soms lastig zijn.
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Bekrachtig de voor- en achterrem ge-
lijktijdig en oefen daarbij geleidelijk
meer druk uit.
Voor
Achter

Gebruik en belangrijke rij-informatie
6-5
6
DAU16821
Tips voor een zuinig b d ran stof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU16842
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te
zwaar worden belast. De verschillende on-
derdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit lang-
durig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU34323
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langer dan 4500 tpm
achtereen draaien. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moeten de motorolie, eindover-
b gren ingsolie en het oliefilterelement
worden vervangen. [DCA12932]
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langer dan 5400 tpm
achtereen draaien.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10311
Voer het toerental niet zover op dat
d d de toerenteller in e ro e zone
wijst.
Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag d an direct
een Yamaha d dealer e machine te
controleren.

Gebruik en belangrijke rij-informatie
6-6
6
DAUN1421
Parkeren
Als u de machine parkeert, schakel dan de
machinevoeding uit en daarna de Smart-
sleutel.
OPMERKING
Zelfs als de machine is geparkeerd op een
locatie die wordt afgescheiden door een
hek of een glazen ruit, kunnen andere per-
sonen de motor starten en de machine be-
dienen als de Smart-sleutel zich binnen het
bereik bevindt. Schakel de Smart-sleutel uit
wanneer u de machine achterlaat. (Zie pa-
gina 3-5.)
Als de zijstandaard omlaag wordt gezet ter-
wijl de motor draait, slaat de motor af en
klinkt de zoemer gedurende ongeveer 1 mi-
nuut. Zet om de zoemer te stoppen de ma-
chinevoeding uit of zet de zijstandaard
omhoog.
OPMERKING
Zet alvorens de machine achter te la-
ten altijd het contactslot op “OFF”
of “ ”. Als u dit nalaat, kan de accu
ontladen raken.
De alarmzoemer voor de zijstandaard
kan zo worden ingesteld dat deze niet
wordt geactiveerd. Neem contact op
met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
d g gus op een plek waar voet an ers
of kinderen niet gemakkelijk met
d deze on erd gelen in aanrakin kun-
nen komen en b dran wonden kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ond g der ron , hierdoor kan
d ge machine kantelen met mo elijk
b dran stoflekkage en brand tot ge-
volg.
Parkeer niet nabij gras of andere
b drandbare materialen ie vlam zou-
den kunnen vatten.

Periodiek onderhoud en afstelling
7-1
7
DAUS1824
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eige-
naar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarbor-
gen. Op de volgende pagina’s wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodie-
ke onderhoudsschema’s moeten worden
beschouwd als een algemene richtlijn on-
der normale rijcondities. Het is echter mo-
gelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhan-
kelijk van het weer, het terrein, de geografi-
sche locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet b d beken ent met
voertuigonderhoud, laat het onderhoud
d d dan uitvoeren oor uw Yamaha ealer.
WAARSCHUWING
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van ond derhou de
motor af tenzij anders aang ge even.
Een draaiend be motor heeft ewe-
g d d den e elen ie lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche ond d der elen ie schokken of
b dran kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
d d dens het uitvoeren van on erhou
kan leiden tot oog b dletsel, ran won-
d b den, ran of koolmonoxid gever if-
tiging, mogelijk met d d de oo tot
g g gevol . Zie pa ina 1-2 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
WAARSCHUWING
DWA10331
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor geb d gruik op verhar e we en. Wan-
neer deze scooter wordt g be ruikt in een
abnormaal stoffige, modderige of voch-
tige omgeving, dient het luchtfilterele-
ment vaker te word gen ereinigd of te
worden vervang gen om snelle slijta e van
de motor te voorkomen. Raad gplee een
Yamaha dealer voor de juiste onder-
houdsperiodes.
WAARSCHUWING
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het g be ruik
zeer heet worden. Laat ond der elen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.

Periodiek onderhoud en afstelling
7-2
7
DAU17303
Emissiecontroles zorgen niet alleen voor
een betere luchtkwaliteit, maar zijn ook zeer
belangrijk voor een juiste werking van de
motor en om maximale prestaties te beha-
len. In de volgende periodieke onderhouds-
schema’s is het emissiecontrole-
onderhoud apart gegroepeerd. Dit onder-
houd vereist gespecialiseerde gegevens,
kennis en gereedschap. Onderhoud, ver-
vanging, of reparatie van emissiecontrole-
apparatuur en -systemen kan door elke
gecertificeerde reparateur worden uitge-
voerd (indien van toepassing). Yamaha
dealers beschikken over de training en het
gereedschap om dit onderhoud uit te voe-
ren.
DAU79250
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich
aan de onderkant van het zadel. (Zie pagina
3-9.)
De onderhoudsinformatie in deze handlei-
ding en het gereedschap in de boordge-
reedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preven-
tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onder-
houdswerkzaamheden kan echter het ge-
bruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver-
richten als u niet beschikt over het gereed-
schap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
1. Boordgereedschapsset
1

Periodiek onderhoud en afstelling
7-3
7
DAU71031
OPMERKING
De jaarlijkse controles moeten elk jaar word g d ben uit evoer , ehalve wanneer in
plaats erhoudaarvan een ond d bs eurt op afstand bs asis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf
10000 km (6000 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een
Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereedschap, technische gegevens en vak-
manschap vereist zijn.
DAU71071
Periodiek onderhoudsschema van het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM
1*Brandstofleiding
• Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigin-
gen.
• Vervang indien nodig.
√√√√√
2*Bougie
• Controleer de conditie.
• Reinig en stel elektrodenaf-
stand af.
√ √
• Vervangen. √ √
3*Klepspeling• Controleren en afstellen. Elke 20000 km (12000 mi)
4*Brandstofinjectie • Controleer het stationaire toe-
rental van de motor. √√√√√√
5*Uitlaatsysteem
• Controleer op lekkage.
• Zet indien nodig vast.
• Vervang pakking indien nodig.
√√√√√
6*
Uitstootcontrole-
systeem voor ben-
zinedampen
• Controleer het controlesy-
steem op beschadiging.
• Vervang indien nodig.
√ √
X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 10 20 30 40
0.6 6 12 18 24

Periodiek onderhoud en afstelling
7-4
7
DAU71372
Algemeen smeer- en ond derhou sschema
NR. ITEM
1*Diagnostische sy-
steemcontrole
• Voer dynamische inspectie uit
met Yamaha diagnosegereed-
schap.
• Controleer de storingscodes.
√√√√√√
2*Luchtfilterelement • Vervangen. √ √
3*Filterelement pre-
luchtfilter • Reinigen. √ √
4*Filterelement sub-
luchtfilter • Vervangen. √ √
5Aftapslang luchtfil-
terhuis • Reinigen. √√√√√
6*
Luchtfilterelement
in v-snaarbehui-
zing
• Reinigen.
• Vervang indien nodig. √√√√√
7*Voorrem
• Controleer de werking, het
vloeistofniveau en op vloeistof-
lekkage.
• Vervang de remblokken indien
nodig.
√√√√√√
8*Achterrem
• Controleer de werking, het
vloeistofniveau en op vloeistof-
lekkage.
• Vervang de remblokken indien
nodig.
√√√√√√
9*Remslangen
• Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen. √√√√√
• Vervangen. Elke 4 jaar
10 *Remvloeistof • Verversen. Elke 2 jaar
11 *Wielen
• Controleer de speling en con-
troleer op beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
√√√√
12 *Banden
• Controleer op slijtage en be-
schadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
√√√√√
X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1
10
20
30
40
0.6
6
12
18
24

Periodiek onderhoud en afstelling
7-6
7
DAU79370
OPMERKING
Motorluchtfilter en luchtfilter van V-snaarbehuizing
• Het motorluchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement.
Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te voorkomen.
• Het motorluchtfilterelement en het element van het secundaire luchtfilter moeten
vaker worden vervangen en het luchtfilterelement van de V-snaarbehuizing moet
vaker worden gereinigd bij rijden in zeer stoffige of vochtige gebieden.
Hydraulisch remsysteem
• Ververs na het demonteren van de remhoofdcilinders en remklauwen altijd de rem-
vloeistof. Controleer regelmatig de remvloeistofniveaus en vul de reservoirs indien
nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de
remklauwen worden vervangen en de remvloeistof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn ge-
scheurd of beschadigd.
25 *V-snaar • Vervangen.
Wanneer de indicator V-snaar-
vervanging knippert [elke
20000 km (12000 mi)]
26 *Voor- en achter-
remschakelaar • Controleer de werking. √√√√√√
27 *Bewegen e d delen
en kabels • Smeren. √√√√√
28 *Gasgreephuis en
gaskabel
• Controleer werking en vrije
slag.
• Stel de vrije slag van de gaska-
bel af indien nodig.
• Smeer het gasgreephuis en de
gaskabel.
√√√√√
29 *
Lampen, richting-
aanwijzers en
schakelaars
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af. √√√√√√
NR. ITEM
X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1
10
20
30
40
0.6
6
12
18
24

Periodiek onderhoud en afstelling
7-7
7
DAU18752
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onder-
houdswerkzaamheden die in dit hoofdstuk
worden beschreven, moet het afgebeelde
paneel worden verwijderd. Neem deze pa-
ragraaf door telkens wanneer het paneel
moet worden verwijderd of aangebracht.
DAU78530
Paneel A
Om het paneel te verwijderen
Verwijder de schroeven, trek het paneel
naar buiten en schuif het dan naar voren
zoals getoond.
Om het paneel aan te brengen
Plaats het paneel in de oorspronkelijke po-
sitie en breng dan de schroeven aan.
1. Paneel A
1. Schroef
1
1
1
1. Paneel A
ZAUM 1507
1

Periodiek onderhoud en afstelling
7-8
7
DAU19623
Bougie controleren
De bougie is een belangrijk motoronder-
deel dat periodiek moet worden gecontro-
leerd, bij voorkeur door een Yamaha dealer.
Omdat bougies door verhitting en neerslag
altijd langzaam slijten, moet de bougie wor-
den verwijderd en gecontroleerd op de tij-
den genoemd in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. Bovendien kan aan
het uiterlijk van de bougie de conditie van
de motor worden afgelezen.
De porseleinen isolator rond de centrale
elektrode moet licht tot gemiddeld bruin
verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal
met de machine wordt gereden). Wanneer
de bougie een heel andere kleur vertoont,
werkt de motor mogelijk niet naar behoren.
Probeer dergelijke problemen niet zelf vast
te stellen. Laat in plaats daarvan uw machi-
ne nakijken door een Yamaha dealer.
Vervang de bougie als de elektroden blijken
te zijn afgesleten en als overmatige kool-
aanslag of andere neerslag gevonden
wordt.
Voordat een bougie wordt aangebracht
moet de elektrodenafstand met een draad-
voelmaat worden gemeten; breng indien
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter
zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
Voorg b geschreven ou ie:
NGK/LMAR8A-9
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Aanhaalmoment:
Bougie:
12.5 N·m (1.25 kgf·m, 9.22 lb·ft)

Periodiek onderhoud en afstelling
7-9
7
DAU36112
Filterbus
Dit model is voorzien van een filterbus die
voorkomt dat brandstofdampen naar de at-
mosfeer ontsnappen. Controleer alvorens
met deze machine te rijden het volgende:
Controleer alle slangaansluitingen.
Controleer de slangen en de filterbus
op barsten of beschadiging. Vervang
indien beschadigd.
Controleer de ontluchtingsinrichting
van de filterbus op verstopping en rei-
nig deze indien nodig.
DAUM3980
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en het oliefilterelement
worden vervangen volgens de intervalperi-
oden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop. Wan-
neer de machine iets schuin staat, kan
het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten tot de olie tot
rust is gekomen en controleer dan het
olieniveau via het kijkglas rechts onder
in het carter.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie van de aanbevolen
soort bij tot het correcte niveau.
1. Filterbus
2. Ontluchtingsslang filterbus
2
1
ZAUM 1458
1. Kijkglas olieniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
3
1
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-10
7
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van het oliefilterele-
ment)
1. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de mo-
tor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop met de O-ring
en verwijder dan de olieaftapplug met
de pakking om de olie uit het carter te
laten stromen.
4. Controleer de O-ring op beschadiging
en vervang deze indien nodig.
OPMERKING
Sla de stappen 5–7 over als het oliefilterele-
ment niet wordt vervangen.
5. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.
6. Verwijder en vervang het oliefilterele-
ment en de o-ring.
7. Monteer het oliefilterdeksel door de
bouten aan te brengen en zet deze
dan vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
OPMERKING
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
8. Monteer de olieaftapplug met een
nieuwe pakking en zet de plug vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
1. Olievuldop
2. O-ring
1. Olieaftapplug
2. Pakking
1
2
12
1. Bout
2. Oliefilterdeksel
1. Oliefilterelement
2. O-ring
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 N·m (1.0 kgf·m, 7.4 lb·ft)
2
1
1
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-11
7
9. Vul met de aangegeven hoeveelheid
van de aanbevolen motorolie.
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
LET OP
DCA24060
Zorg dat er geen verontreinig gin en in het
carter terechtkomen.
10. Breng de olievuldop aan met de O-
ring en zet deze vast.
11. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
12. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
13. Stel de indicator olieverversing terug.
(Zie pagina 4-7.)
OPMERKING
Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voor-
dat de intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet de indicator na de
olieverversing worden teruggesteld zodat
het eerstvolgende tijdstip voor olieverver-
sing weer correct wordt aangegeven.
DAU20067
Eindoverbreng gin solie
Het eindoverbrengingshuis moet voor elke
rit worden gecontroleerd op olielekkage. In
geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en re-
pareren. Bovendien dient de eindoverbren-
gingsolie als volgt te worden ververst op de
tijdstippen vermeld in het periodieke onder-
houds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm de eindover-
brengingsolie op door enkele minuten
te rijden en zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de ge-
bruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de vuldop van de eindover-
brengingsolie met de o-ring uit het
eindoverbrengingshuis.
5. Verwijder de aftapplug van de eind-
overbrengingsolie met de pakking om
de olie uit het eindoverbrengingshuis
te laten stromen.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 N·m (2.0 kgf·m, 15 lb·ft)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 9-1.
Oliehoeveelheid:
Olieverversing:
1.50 L (1.59 US qt, 1.32 Imp.qt)
Met verwijderen van oliefilterele-
ment:
1.60 L (1.69 US qt, 1.41 Imp.qt)
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. O-ring
1
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-12
7
6. Monteer de aftapplug van de eind-
overbrengingsolie met de nieuwe pak-
king en zet de bout vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
7. Vul met de aangegeven hoeveelheid
van de aanbevolen eindoverbren-
gingsolie. WAARSCHUWING! Zorg
ervoor dat geen vreem e materia-d
len in het eind b g gover ren in shuis te-
rechtkomen. Zorg ervoor dat geen
olie op d b de an of het wiel terecht-
komt. [DWA11312]
8. Plaats de vuldop van de eindover-
brengingsolie met de nieuwe o-ring en
draai de vuldop vast.
9. Controleer het eindoverbrengingshuis
op olielekkage. Zoek in geval van lek-
kage naar de oorzaak.
DAU20071
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU78580
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud
is, temperatuurverschillen zijn name-
lijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistof-
niveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau via
het kijkglas.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
1. Aftapplug versnellingsbakolie
2. Pakking
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
20 N·m (2.0 kgf·m, 15 lb·ft)
Aanbevolen eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 9-1.
Oliehoeveelheid:
0.20 L (0.21 US qt, 0.18 Imp.qt)
12
1. Kijkglas koelvloeistofniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1
2
3

Periodiek onderhoud en afstelling
7-13
7
3. Als de koelvloeistof op of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de voetplaatmat
aan de linkerzijde door deze omhoog
te trekken.
4. Verwijder de afdekking van het koel-
vloeistofreservoir.
5. Verwijder de dop van het koelvloei-
stofreservoir, vul koelvloeistof bij tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau, en breng dan de dop van het
koelvloeistofreservoir weer aan.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
d de op van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is. [DWA15162] LET OP: Als er geen
koelvloeistof aanwezig is, g be ruik
d dan in plaats aarvan g de istilleerd
water of onthard leidingwater. Ge-
b g druik een har water of zout wa-
ter, dit is schad delijk voor e motor.
Als er in plaats van koelvloeistof
water is g be ruikt, vervang d d it an
zo snel mog delijk oor koelvloeistof,
an e-ders is het systeem niet b
schermd tegen vorst en corrosie.
Als er water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, laat dan een Yamaha
d gealer zo snel mo elijk het anti-
vriesgehalte van de koelvloeistof
controleren om te voorkomen dat
d de effectiviteit van e koelvloeistof
afneemt. [DCA10473]
6. Breng de afdekking van het koelvloei-
stofreservoir aan.
7. Plaats de voetplaatmat aan de linker-
zijde in de oorspronkelijke positie en
druk deze omlaag vast.
DAU33032
De koelvloeistof verversen
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer. WAARSCHUWING! Pro-
b deer nooit om e radiatorvuldop te ver-
wijderen als de motor warm is. [DWA10382]
1. Mat op de voetplaat
1. Kap koelvloeistofreservoir
1
1
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximum-
niveau):
0.18 L (0.19 US qt, 0.16 Imp.qt)
1

Periodiek onderhoud en afstelling
7-14
7
DAU78574
Luchtfilter en luchtfilterelemen-
ten in de V-snaarbehuizing
Het luchtfilterelement en het luchtfilterele-
ment van het secundaire luchtfilter moeten
worden vervangen en het pre-luchtfilterele-
ment en het luchtfilterelement van de V-
snaarbehuizing moeten worden gereinigd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Reinig de luchtfilterelementen vaker als u in
zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt. Ver-
der moet de aftapslang van het luchtfilter
regelmatig worden gecontroleerd en gerei-
nigd.
Reinigen van de luchtfilteraftapslang
1. Controleer of zich in de slang aan de
achterkant van het luchtfilterhuis geen
water of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los van de klem als er
vuil of water in zit, reinig hem grondig
en breng opnieuw aan.
OPMERKING
Als vuil of water werd aangetroffen in de af-
tapslang, controleer dan het luchtfilterele-
ment op overmatig vuil of beschadiging en
vervang het indien nodig.
Vervangen van het luchtfilterelement en
filterelement van het secundaire luchtfil-
ter en reinigen van het filterelement van
het pre-luchtfilter
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder de rubber pluggen.
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
4. Trek het luchtfilterelement en filterele-
ment van het secundaire luchtfilter
naar buiten.
1. Aftapslang luchtfilter
1
1. Rubber plug
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1
1
2
2
2
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-15
7
5. Breng een nieuw filterelement voor het
secundaire luchtfilter aan in het lucht-
filterdeksel.
6. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis. LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement
g doe aanligt in het luchtfilterhuis.
Laat de motor nooit draaien met het
luchtfilterelement uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten ra-
ken. [DCA10482]
7. Trek het pre-luchtfilterelement naar
buiten en blaas vervolgens het vuil
weg met perslucht zoals getoond.
8. Controleer het pre-luchtfilterelement
op beschadiging en vervang het in-
dien nodig.
9. Breng het pre-luchtfilterelement aan in
het luchtfilterdeksel.
10. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
OPMERKING
De lange schroef moet worden aange-
bracht zoals getoond.
1. Luchtfilterelement
1. Filterelement secundair luchtfilter
2. Luchtfilterdeksel
1
1
2
1. Filterelement pre-luchtfilter
2. Luchtfilterdeksel
1
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-16
7
11. Breng de rubber pluggen aan.
Reinigen van het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel. (Zie het
vorige gedeelte.)
3. Verwijder de schroeven van het deksel
van de V-snaarbehuizing.
4. Verwijder de bouten van het luchtfil-
terhuis.
5. Til het luchtfilterhuis iets op, verwijder
de bedrading van de achterwielsensor
uit de houder en verwijder het deksel
van de V-snaarbehuizing.
6. Verwijder het luchtfilterdeksel op de
V-snaarbehuizing door de bouten los
te halen.
7. Verwijder het luchtfilterelement en
blaas vervolgens het vuil weg met
perslucht vanaf de schone zijde zoals
getoond.
1. Lange schroef
1. Schroef
1. Bout
1
1
1
1
1. Bedrading achterwielsensor
2. Kabelhouder
1. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2. Bout
1
2 2
1
2
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-17
7
8. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
vervang indien nodig.
9. Plaats het element in de V-snaarbe-
huizing.
10. Monteer het luchtfilterdeksel van de
V-snaarbehuizing door de bouten aan
te brengen.
11. Plaats de bedrading van de achter-
wielsensor in de houder bij de witte
markering op de draad zoals getoond.
12. Breng de bouten van het luchtfilter-
huis aan en zet de bouten dan vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
13. Monteer het deksel van de V-snaarbe-
huizing door de schroeven aan te
brengen.
14. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
1. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
1. Schone zijde
1
1
1. Bedrading achterwielsensor
2. Witte markering
3. Kabelhouder
Aanhaalmoment:
Bout:
10 N·m (1.0 kgf·m, 7.4 lb·ft)
1
3 3
2 2
3
2 2
3

Periodiek onderhoud en afstelling
7-20
7
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
WAARSCHUWING
DWA10472
Laat sterk versleten b d dan en oor
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
b d b dan en is niet alleen ver o en,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
d den, ient te worden overgelaten
aan een Yamaha d dealer, ie over de
nodig d ge vakkun i e kennis en erva-
ring beschikt om dit te doen.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band b d. Het an -
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden
en rubberen bandventielen.
Banden verouderen, zelfs als ze niet of
slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren
in het rubber van het loopvlak en de wang
van de band, soms in combinatie met ver-
vorming van het karkas, zijn een teken van
veroudering. Oude banden moeten worden
gecontroleerd door bandenspecialisten om
na te gaan of ze geschikt zijn voor verder
gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10462
Monteer altijd voor- en achterb dan en
van hetzelfde merk en type. Verschillen-
d b de an en kunnen het wegged gra van
d d de machine veran eren, wat kan lei en
tot een ongeval.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieron-
der vermelde banden door Yamaha goed-
gekeurd voor dit model.
Minimale b dan profieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
Voorb dan :
Maat:
120/70-15 M/C 56S
Fabrikant/model:
MICHELIN/CITY GRIP
Achterband:
Maat:
140/70-14 M/C 68S
Fabrikant/model:
MICHELIN/CITY GRIP

Periodiek onderhoud en afstelling
7-21
7
DAU21963
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere scha-
de. Laat in geval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repare-
ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver-
vang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren of
kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
DAU50861
Vrije slag van voor- en achter-
remhendel controleren
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha dea-
ler het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14212
Een zacht of sponzig g evoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit, laat
d d dan het systeem oor een Yamaha ea-
ler ontluchten voordat d de machine wor t
g be ruikt. Lucht in het hydraulisch sy-
steem heeft een negatief effect op de
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
1. Geen vrije slag remhendel
1. Geen vrije slag remhendel
ZAUM1049
ZAUM1050

Periodiek onderhoud en afstelling
7-23
7
Bij een te laag remvloeistofniveau
kan lucht b d ginnen rin en in het rem-
systeem, waard door e rempresta-
ties afnemen.
Reinig d e reservoirdop alvorens
d d beze te verwij eren. Ge ruik uit-
sluitend DOT 4 remvloeistof uit een
onaang be roken verpakking.
Gebruik uitsluitend d e aanbevolen
remvloeistof, anders kunnen de
rubberafdichtingen beschadigd ra-
ken met lekkage tot gevolg.
Vul bij met hetzelfde type remvloei-
stof. Toevoeg gin van een ander
type remvloeistof dan DOT 4 kan re-
sulteren in een schadelijke chemi-
sche reactie.
Pas op en zorg d at tijdens het bij-
vullen geen water of stof het rem-
vloeistofreservoir binnendringen.
Water zal het kookpunt van de rem-
vloeistof aanzienlijk verlagen zodat
d bamp elvorming kan optreden en
vuil de hydraulisch b de iende klep-
pen van de ABS eenheid kan ver-
stoppen.
LET OP
DCA17641
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderd b delen escha igen. Veeg g emors-
te remvloeistof steed ds irect af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het
remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen.
Een laag remvloeistofniveau kan duiden op
versleten remblokken en/of lekkage in het
remsysteem. Controleer daarom de rem-
blokken op slijtage en het remsysteem op
lekkage. Vraag als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald een Yamaha
dealer om een inspectie alvorens verder te
rijden.
DAU22734
De remvloeistof verversen
Laat de remvloeistof elke 2 jaar verversen
door een Yamaha dealer. Laat bovendien
de keerringen van de hoofdremcilinders en
remklauwen en de remslangen vervangen
volgens de hieronder vermelde intervalperi-
oden of eerder als ze lek of beschadigd zijn.
Remkeerringen: elke 2 jaar
Remslangen: elke 4 jaar

Periodiek onderhoud en afstelling
7-24
7
DAUU0311
De V-snaar controleren
De V-snaar moet door een Yamaha dealer
worden gecontroleerd volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema.
DAU23098
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en de
conditie van alle kabels moet voorafgaand
aan elke rit worden gecontroleerd en de ka-
bel en kabeleinden moeten indien nodig
worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dea-
ler een kabel te controleren of te vervangen
wanneer deze is beschadigd of niet soepel
beweegt. WAARSCHUWING! Schade aan
d b be uiten ehuizing van kabels kan lei-
den tot interne roestvorming en storing
veroorzaken met d be eweging van ka-
b g b dels. Vervan escha igde kabels zo
snel mogelijk om onveilige omstand gi -
heden te voorkomen. [DWA10712]
Aanbevolen smeermiddel:
Yamaha-kabelsmeermiddel of een
ander geschikt kabelsmeermiddel

Periodiek onderhoud en afstelling
7-25
7
DAU23115
Controleren en smeren van gas-
greep en g baska el
De werking van de gasgreep hoort vooraf-
gaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Daarnaast moet de kabel door een Yamaha
dealer worden gesmeerd volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke on-
derhoudsschema.
De gaskabel is voorzien van een rubber af-
dekking. Zorg ervoor dat de afdekking ste-
vig is aangebracht. Zelfs als de afdekking
correct is aangebracht, is de kabel niet vol-
ledig beschermd tegen binnendringend
water. Let er daarom op dat er geen water
direct op de afdekking of kabel komt bij het
wassen van de machine. Als de kabel of de
afdekking vies wordt, wrijf deze dan
schoon met een vochtige doek.
DAU23173
Smeren van voor- en achterrem-
hendels
Voorremhendel
Achterremhendel
De scharnierpunten van de voor- en achter-
remhendels moeten worden gesmeerd vol-
gens de intervalperioden voorgeschreven
in het periodieke smeer- en onderhouds-
schema.
Aanbevolen smeermiddel:
Siliconenvet

Periodiek onderhoud en afstelling
7-26
7
DAU23215
Middenbok en zijstandaard con-
troleren en smeren
De werking van de middenbok en de zij-
standaard moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de scharnierpun-
ten en de metaal-op-metaal contactvlak-
ken moeten indien nodig worden
gesmeerd.
WAARSCHUWING
DWA10742
Als de middenb d d dok of e zijstan aar niet
soepel omhoog en omlaag b eweegt,
vraag d an een Yamaha dealer deze te
controleren of te repareren. Een slecht
functionerende middenbok of zijstan-
d daar kan het wegdek raken en u aflei-
d d d den, waar oor u e controle over e
machine kunt verliezen.
DAU23273
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd vol-
gens de intervalperioden vermeld in het pe-
riodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ond dersteun e
machine zorg d gvul i om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar bene-
den om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
LET OP
DCA10591
Als schade word g dt evon en of de voor-
vork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te con-
troleren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet

Periodiek onderhoud en afstelling
7-27
7
DAU45512
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuursy-
steem moet als volgt worden gecontroleerd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Zet de machine op de middenbok.
WAARSCHUWING! Ond dersteun e
machine zorg dvul ig om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Houd de voorvorkpoten aan het on-
derste uiteinde beet en probeer ze
naar voren en achteren te bewegen.
Als speling wordt gevoeld, vraag dan
een Yamaha dealer het stuursysteem
te inspecteren of repareren.
DAU23292
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten wor-
den gecontroleerd volgens de intervalperi-
oden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel-
naaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.

Periodiek onderhoud en afstelling
7-28
7
DAU60691
Accu
De accu bevindt zich achter paneel A. (Zie
pagina 7-7.)
Dit model is voorzien van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt
hoeft niet te worden gecontroleerd en er
hoeft geen gedistilleerd water te worden
bijgevuld. Het is echter wel nodig om de ac-
cukabelverbindingen te controleren en, in-
dien nodig, vast te zetten.
WAARSCHUWING
DWA10761
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
d bat het zwavelzuur evat, een stof
die ernstige brandwonden veroor-
zaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
o gen altijd bij werkzaamheden na-
b gij accu’s. Voer als vol t EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloed gi
met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveel-
heden water of melk en roep di-
rect de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel g de urende 15 mi-
nuten met water en roep direct
medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd d aarom von-
ken, open vuur, sigaretten e.d. uit
de buurt van de accu en zorg voor
vold d b doen e ventilatie ij accula en
in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla-
den raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
LET OP
DCA16522
Voor het opladen van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu is een speci-
ale acculader (met constante spanning)
vereist. Bij gebruik van een conventione-
le acculader raakt de accu beschadi .gd
Om de accu op te ber eng
1. Verwijder de accu als het voertuig lan-
ger dan een maand niet wordt ge-
bruikt, laad hem volledig bij en zet dan
weg op een koele en droge plek. LET
OP: Zet alvorens de accu te verwij-
deren het contactslot uit en haal
eerst aarnade negatieve kabel en d
de positieve kabel los. [DCA16304]
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze min-
stens eenmaal per maand worden ge-
controleerd; laad de accu dan indien
nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren. LET OP: Zet alvorens de
accu te plaatsen het contactslot uit
en sluit eerst de positieve kabel en
daarna de negatieve kabel aan.
[DCA16842]
1. Negatieve accukabel (zwart)
2. Positieve accukabel (rood)
3. Accu
ZAUM1527
1
3
2

Periodiek onderhoud en afstelling
7-29
7
4. Controleer na installatie of de accuka-
bels correct zijn aangesloten op de
accupolen.
LET OP
DCA16531
Houd d e accu steeds opgeladen. Stallen
van een ontladen accu kan lei en totd
permanente accuschade.
DAU78242
De zekeringen vervangen
De hoofdzekering en de zekeringenkasten,
die de zekeringen van de afzonderlijke cir-
cuits bevatten, bevinden zich onder het pa-
neel A. (Zie pagina 7-7.)
OPMERKING
Om toegang te krijgen tot de hoofdzekering
verwijdert u de kap van het startmotorrelais
zoals getoond.
1. Zekeringenkastje
2. Hoofdzekering
3. Reservehoofdzekering
4. Kap van startmotorrelais
ZAUM1528
12
3
4

Periodiek onderhoud en afstelling
7-31
7
DAU64070
Koplampen
Dit model is voorzien van koplampen van
het LED-type.
Als de koplamp niet gaat branden, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch cir-
cuit van de koplamp te testen.
LET OP
DCA16581
Plak geen kleurfolie of stickers op de
koplamplens.
DAU54502
Parkeerlichten
Dit model heeft parkeerlichten van het LED-
type.
Als een parkeerlicht niet werkt, laat dan een
controle uitvoeren door een Yamaha-dea-
ler.

Periodiek onderhoud en afstelling
7-32
7
DAU70540
Remlicht/achterlicht
Dit model is uitgerust met een rem-
licht/achterlicht van het LED-type.
Als het remlicht/achterlicht niet gaat bran-
den, vraag dan een Yamaha-dealer om het
na te kijken.
DAU39881
Voorste richtingaanwijzer
Als een voorste richtingaanwijzer niet gaat
branden, vraag dan een Yamaha dealer het
betreffende elektrisch circuit te testen of
vervang de gloeilamp.

Periodiek onderhoud en afstelling
7-33
7
DAUT1331
Gloeilamp achterste richtingaan-
wijzer
Als het lampje van een achterste richting-
aanwijzer niet gaat branden, laat het elek-
trisch circuit dan door een Yamaha dealer
controleren of vervang de gloeilamp.
DAU78560
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen
1. Verwijder de kentekenverlichtingsunit
door de bouten en plaat te verwijde-
ren, en verwijder vervolgens de gloei-
lampfitting van de kentekenverlichting
(samen met de gloeilamp) door deze
uit te trekken.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting.
4. Monteer de fitting (samen met de
gloeilamp) door deze in te drukken en
monteer vervolgens de kentekenver-
lichtingsunit door de plaat en bouten
te monteren.
1. Kentekenverlichtingsunit
2. Bout
3. Moer
4. Gloeilampfitting kentekenverlichting
1. Gloeilamp kentekenverlichting
ZAUM1538
1
4
32
ZAUM1539
1

Periodiek onderhoud en afstelling
7-34
7
DAU60701
Problemen oplossen
Yamaha voertuigen ondergaan een grondi-
ge inspectie voordat ze vanaf de fabriek op
transport gaan, maar tijdens gebruik kun-
nen toch storingen optreden. Problemen in
de brandstof-, compressie- of ontstekings-
systemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak
zijn van slecht starten of een afname in mo-
torvermogen.
In de volgende storingzoekschema’s is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weerge-
geven om deze vitale systemen zelf te kun-
nen controleren. Ga als er reparaties nodig
zijn echter met uw machine naar een
Yamaha dealer, waar vakkundige monteurs
aanwezig zijn die beschikken over het ver-
eiste gereedschap, de ervaring en vakken-
nis om de werkzaamheden aan de machine
correct uit te voeren.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver-
vangingsonderdelen. Niet-originele onder-
delen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van minde-
re kwaliteit en hebben een kortere levens-
duur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
WAARSCHUWING
DWA15142
Rook niet tijdens het controleren van het
b dran stofsysteem en let erop dat er
geen open vuur of vonken in de omge-
ving zijn, inclusief waakvlammen van
g beisers of ovens. Benzine en enzine-
d dampen kunnen vlam vatten of explo e-
ren, met ernstig letsel of schade aan
ei eng dommen tot gevolg.
DAU76551
Probleemoplossing voor het Smart-
sleutelsysteem
Controleer de volgende items als het
Smart-sleutelsysteem niet werkt.
Is de Smart-sleutel ingeschakeld? (Zie
pagina 3-5.)
Is de batterij van de Smart-sleutel ont-
laden? (Zie pagina 3-6.)
Is de batterij van de Smart-sleutel cor-
rect geplaatst? (Zie pagina 3-6.)
Wordt de Smart-sleutel gebruikt op
een locatie met sterke radiogolven of
andere elektromagnetische ruis? (Zie
pagina 3-1.)
Gebruikt u de Smart-sleutel die bij de
machine is geregistreerd?
Is de voertuigaccu ontladen? Als de
voertuigaccu ontladen is, zal het
Smart-sleutelsysteem niet werken.
Laat de voertuigaccu opladen of ver-
vangen. (Zie pagina 7-28.)
Als het Smart-sleutelsysteem na controle
van de bovenstaande items nog steeds niet
werkt, laat dan een Yamaha dealer het
Smart-sleutelsysteem controleren.
OPMERKING
Zie Noodmodus op pagina 7-37 voor infor-
matie over het starten van de motor zonder
de Smart-sleutel.
Product specificaties
Merk: | Yamaha |
Categorie: | Scooter |
Model: | XMAX 300 (2018) |
Heb je hulp nodig?
Als je hulp nodig hebt met Yamaha XMAX 300 (2018) stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden
Handleiding Scooter Yamaha

7 Februari 2025

7 Februari 2025

26 Februari 2024

1 Augustus 2023

16 Juni 2023

13 Juni 2023

11 Juni 2023

5 Juni 2023

3 Juni 2023

27 Mei 2023
Handleiding Scooter
- Scooter Xiaomi
- Scooter Acer
- Scooter Akai
- Scooter Aprilia
- Scooter Arcelik
- Scooter Archos
- Scooter Baotian
- Scooter Batavus
- Scooter Be Cool
- Scooter Benelli
- Scooter Blaupunkt
- Scooter BMW
- Scooter Brigmton
- Scooter Bullet
- Scooter Denver
- Scooter Derbi
- Scooter Ducati
- Scooter Emco
- Scooter Envivo
- Scooter EVO
- Scooter Gilera
- Scooter Govecs
- Scooter Hauck
- Scooter Honda
- Scooter Kymco
- Scooter Lamax
- Scooter Little Tikes
- Scooter Luxxon
- Scooter Manta
- Scooter MBK
- Scooter Motini
- Scooter Nimoto
- Scooter Niu
- Scooter Peugeot
- Scooter Piaggio
- Scooter Prophete
- Scooter Qwic
- Scooter Razer
- Scooter Sachs
- Scooter Saro
- Scooter Segway
- Scooter Sencor
- Scooter SFM
- Scooter Sharp
- Scooter Shoprider
- Scooter Silent Force
- Scooter Stiga
- Scooter Suzuki
- Scooter SXT
- Scooter Sym
- Scooter Telestar
- Scooter Texas
- Scooter Vectrix
- Scooter Vespa
- Scooter Znen
- Scooter Clas Ohlson
- Scooter Concept
- Scooter Wilfa
- Scooter Dynacraft
- Scooter Lionelo
- Scooter Prime3
- Scooter Alpha
- Scooter Hudora
- Scooter Spokey
- Scooter Nautica
- Scooter Bintelli
- Scooter CPI
- Scooter Genuine
- Scooter Hyosung
- Scooter TGB
- Scooter Turbho
- Scooter TVS
- Scooter Nilox
- Scooter Billow
- Scooter Cecotec
- Scooter Prixton
- Scooter Active Touch
- Scooter E-Way
- Scooter Inmotion
- Scooter Razor
- Scooter Kaabo
- Scooter Mash
- Scooter BOHLT
- Scooter Joyor
- Scooter Hero
- Scooter Puky
- Scooter XD Enjoy
- Scooter Vorago
- Scooter Valk
- Scooter EMG
- Scooter Kugoo
- Scooter Rebel
- Scooter Kaboo
- Scooter Scoot & Ride
- Scooter Crussis
- Scooter Janod
- Scooter Ruptor
- Scooter WIIZZEE
- Scooter Viro
- Scooter VSETT
- Scooter Hover-1
- Scooter Urban Glide
- Scooter Kingsong
- Scooter Motus
- Scooter Mongoose
- Scooter Radio Flyer
- Scooter Red Bull
- Scooter Frugal
- Scooter Root Industries
- Scooter Swagtron
- Scooter VR46
- Scooter OKAI
- Scooter Geneinno
- Scooter LEQISMART
- Scooter Hiboy
- Scooter Nils Extreme
- Scooter NAVEE
Nieuwste handleidingen voor Scooter

26 Februari 2025

24 Februari 2025

24 Februari 2025

24 Februari 2025

24 Februari 2025

24 Februari 2025

10 Februari 2025

8 Januari 2025

11 December 2024

7 December 2024