Volvo V60 Twin Engine 2017 Handleiding

Volvo Personenwagen V60 Twin Engine 2017

Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Volvo V60 Twin Engine 2017 (456 pagina's) in de categorie Personenwagen. Deze handleiding was nuttig voor 43 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld

Pagina 1/456
GEBRUIKERSHANDLEIDING
VÄLKOMMEN!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ont-
werp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropge-
staan. Een Volvo is een van de veiligste auto's ter wereld. Uw Volvo is
ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieu-
eisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de
instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding
door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als
mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars
(support.volvocars.com).
2
INLEIDING
Zo kunt u gebruikersinformatie vinden 12
Digitale gebruikershandleiding in auto 13
Supportsite van Volvo Cars 16
Gebruikershandleiding lezen 17
Vastlegging van gegevens 20
Accessoires en extra uitrusting 21
Volvo ID 22
Milieubeleid 23
Milieu-aspecten van de gebruikers-
handleiding 26
Gelaagd glas 26
Twin Engine - overzicht 27
Twin Engine - inleiding 29
VEILIGHEID
Algemeen over veiligheidsgordels 32
Veiligheidsgordel - om doen 33
Veiligheidsgordel - losmaken 34
Veiligheidsgordel - zwangerschap 34
Gordelwaarschuwing 35
Gordelspanners 35
Veiligheid - waarschuwingssymbool 36
Airbagsysteem 36
Airbag aan de bestuurderszijde 38
Passagiersairbag 38
Passagiersairbag - activering/deacti-
vering*40
SIPS-airbags 41
Opblaasgordijnen (IC) 42
Algemene informatie over WHIPS
(whiplash-bescherming) 43
WHIPS - zithouding 44
Roll Over Protection System (ROPS) 45
Algemene informatie over de Safety
mode 46
Safety mode - startpoging 46
Safety mode - auto verrijden 47
Algemene informatie over kindervei-
ligheid 47
Kinderzitje 49
Kinderzitje - positie 55
Kinderzitje - geïntegreerde zittingver-
hoger met twee standen*56
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - uitklappen 57
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - inklappen 59
Kinderzitje - ISOFIX 59
ISOFIX - afmetingscategorieën 60
ISOFIX - soorten kinderzitjes 61
Kinderzitje - bovenste bevestigings-
punten 63
INHOUD
3
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS
EN BEDIENING
Instrumenten en bediening, auto met
stuur links - overzicht 66
Instrumenten en bediening, auto met
stuur rechts - overzicht 69
Instrumentenpaneel 72
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht 73
Eco guide & Hybrid guide 77
Instrumentenpaneel - betekenis con-
trolelampjes 78
Instrumentenpaneel - betekenis
waarschuwingssymbolen 79
Buitentemperatuur 81
Dagtellers 81
Klok 82
Instrumentenpaneel - licentieover-
eenkomst 82
Displaysymbolen 83
Volvo Sensus 86
Sleutelstanden 87
contactslotstanden - functies in ver-
schillende standen 87
Voorstoelen 89
Voorstoelen - elektrisch bediend*90
Achterbank 91
Stuurwiel 94
Elektrische stuurverwarming*95
Bedieningspaneel verlichting 96
Stadslichten 98
Dagrijlicht 98
Tunneldetectie*99
Groot licht/dimlicht 99
Automatisch groot licht*100
Actieve xenonkoplampen*103
Koplampen - lichtbundel aanpassen 104
Mistachterlicht 104
Remlichten 105
Alarmlichten 105
Richtingaanwijzer 106
Interieurverlichting 106
Follow Me Home-verlichting 108
Approach-verlichting 108
Wissers en sproeiers 108
Elektrisch bediende ruiten 111
Buitenspiegels 112
Ruiten en buitenspiegels - elektri-
sche verwarming 114
Achteruitkijkspiegel 114
Kompas*115
Schuif-/kanteldak*116
Menufuncties - instrumentenpaneel 119
Menu-overzicht - instrumentenpaneel 119
Berichten 120
Meldingen - functies 121
MY CAR 121
Boordcomputer 123
Boordcomputer - digitaal instrumen-
tenpaneel 125
Boordcomputer - rijstatistieken*129
4
KLIMAAT
Algemene informatie over de kli-
maatregeling 132
Werkelijke temperatuur 133
Sensoren - klimaat 133
Luchtkwaliteit 133
Luchtkwaliteit - interieurfilter 134
Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior
Package (CZIP)*134
Luchtkwaliteit - IAQS*134
Luchtkwaliteit - materialen 135
Menu-instellingen - klimaat 135
Luchtverdeling passagiersruimte 136
Elektronische klimaatregeling, ECC 138
Elektrisch verwarmde voorstoelen*139
Elektrisch verwarmde achterbank*140
Ventilator 140
Automatische regeling 141
Temperatuurregeling passagiersruimte 141
Airconditioning 142
Voorruit ontwasemen en ontdooien 142
Luchtverdeling - recirculatie 143
Luchtverdeling - tabel 144
Algemeen over preconditioning 146
Preconditioning - binnen parkeren 147
Preconditioning - buiten parkeren 147
Preconditioning - direct inschakelen 148
Preconditioning - direct uitschakelen 149
Preconditioning - timers 150
Timers - instellen 150
Timers - starten 151
Timer - uitschakelen 151
Preconditioning - meldingen 152
Algemene informatie over verwarmingen 154
Verwarming op stroom 154
Verwarming op brandstof 154
Verwarming op brandstof - AUTO-
stand/deactiveren 155
LAAD- EN
OPBERGMOGELIJKHEDEN
Opbergmogelijkheden 158
Middenconsole 160
Middenconsole - aansteker en asbak*160
Dashboardkastje 160
Inlegmatten*161
Make-upspiegel 161
Middenconsole - 12V-aansluiting 161
Lading vervoeren 163
Lading vervoeren - lange lading 164
Lading op het dak 164
Verankeringsogen 165
12V-aansluiting - bagageruimte*165
Bagagenet*166
Veiligheidsrek*167
Bagagerolhoes*168
5
SLOTEN EN ALARM
Transpondersleutel 170
Transpondersleutel - verlies 170
Transpondersleutel - personalisering*171
Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie 172
Vergrendelingsindicatie 173
Elektronische startblokkering 173
Op afstand bediende startblokkering
met opsporingsfunctie*174
Transpondersleutel - functies 174
Transpondersleutel - bereik 175
Transpondersleutel met PCC* -
unieke functies 176
Transpondersleutel met PCC* - bereik 177
Afneembaar sleutelblad 177
Afneembaar sleutelblad - verwijde-
ren/aanbrengen 178
Afneembaar sleutelblad - portier ont-
grendelen 178
Privacy locking*179
Transpondersleutel - batterij vervangen 180
Keyless Drive*182
Keyless drive* - bereik transponder-
sleutel 182
Keyless Drive* - veilig gebruik van de
transpondersleutel 183
Keyless Drive* - storingen in de
functie van de transpondersleutel 183
Keyless Drive* - vergrendelen 184
Keyless Drive* - ontgrendelen 184
Keyless Drive* - ontgrendelen met
sleutelblad 185
Keyless Drive* - vergrendelingsin-
stellingen 185
Keyless Drive* - locatie antennes 186
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf
de buitenkant 186
Portier handmatig vergrendelen 187
Vergrendelen/ontgrendelen - van de
binnenzijde 188
Doorluchtfunctie 189
Vergrendelen/ontgrendelen - dash-
boardkastje 189
Vergrendelen/ontgrendelen - achterklep 190
Safelock-functie*191
Kinderslot - handmatige activering 192
Kinderslot - elektrische activering*193
Alarm*194
Alarmindicatie*195
Alarm* - automatische herinschakeling 195
Alarm* - transpondersleutel defect 195
Alarmsignalen*196
Gereduceerd alarmniveau*196
Typegoedkeuring - transpondersleu-
telsysteem 196
6
BESTUURDERSONDERSTEUNIN
G
Stuurkrachtinstelling*198
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - algemeen 198
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - bediening 199
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - symbolen en meldingen 201
Snelheidsbegrenzer 203
Snelheidsbegrenzer - beknopte
bedieningsinstructies 203
Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen 204
Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deacti-
veren en stand-bystand 204
Snelheidsbegrenzer - alarm over-
schrijding snelheid 205
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen 206
Cruisecontrol*206
Cruisecontrol* - snelheid regelen 207
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en
stand-bystand 208
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid
hervatten 208
Cruisecontrol* - uitschakelen 209
Afstandswaarschuwing*209
Afstandswaarschuwing* - beperkingen 210
Afstandswaarschuwing* - symbolen
en meldingen 212
Adaptieve cruisecontrol - ACC*213
Adaptieve cruisecontrol* - werking 214
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht 215
Adaptieve cruisecontrol* - snelheid
regelen 216
Adaptieve cruisecontrol* - tijdsver-
schil instellen 218
Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke
deactivering en stand-by 218
Adaptieve cruisecontrol* - een ander
voertuig inhalen 219
Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen 220
Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent 220
Adaptieve cruisecontrol* - storingen
opsporen en verhelpen 222
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen
en meldingen 223
Radarsensor 225
Radarsensor - beperkingen 225
Typegoedkeuring - radarsysteem 227
City Safety230
City Safety - werking 230
City Safety - bediening 231
City Safety - beperkingen 232
City Safety - lasersensor 234
City Safety - symbolen en meldingen 236
Collision Warning*237
Collision Warning* - werking 238
Collision Warning* - detectie van fietsers 239
Collision Warning* - detectie van
voetgangers 240
Collision Warning* - bediening 241
Collision Warning* - beperkingen 243
Collision Warning* - beperkingen van
de camerasensor 244
Collision Warning* - symbolen en
meldingen 246
BLIS*248
BLIS* - bediening 249
CTA* 250
BLIS - symbolen en meldingen 252
Verkeersbordinformatie (RSI)*253
Verkeersbordenherkenning (RSI)* -
bediening 253
Verkeersbordinformatie (RSI)* beper-
kingen 255
Driver Alert System*256
Driver Alert Control (DAC)*256
Driver Alert Control (DAC)* - bediening 257
Driver Alert Control (DAC)* - symbo-
len en meldingen 258
Rijbaanassistent (LDW)*259
7
Rijbaanassistent (LDW) - functie 259
Rijbaanassistent (LDW) - bediening 260
Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen 261
Rijbaanassistent (LDW) - symbolen
en meldingen 262
Parkeerhulp*263
Park Assist* - functie 263
Parkeerhulp* - aan de achterzijde 265
Park Assist* - aan de voorzijde 265
Park Assist* - storingsindicatie 266
Park Assist* - sensoren schoonmaken 267
Parkeerhulpcamera*267
Parkeerhulpcamera - instellingen 270
Park Assist-camera - beperkingen 271
STARTEN EN RIJDEN
Motor starten 274
Motor afzetten 275
Stuurslotfout 275
Starthulp met andere accu 276
Aandrijving 277
Aandrijving - rijmodi 278
Energiestroom 281
Aandrijving - symbolen en meldingen 282
Versnellingsbakken 284
Schakelindicator*284
Automatische versnellingsbak -
Geartronic 285
Keuzehendelblokkering 287
Hellingrem (HSA)*288
Vierwielaandrijving - AWD 288
Bedrijfsrem 289
Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem 292
Bedrijfsrem - noodremlichten en
automatische alarmlichten 292
Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij
noodstops 292
Parkeerrem 293
Zuinig rijden 297
Doorwaaddiepte 298
Oververhitting 299
Rijden met een geopend(e) achter-
klep/kofferklep 300
Overbelasting - startaccu 300
Voorbereidingen bij lange reizen 300
Rijden tijdens de winter 301
Actieradius op stroom 301
Tankvulklep - openen/sluiten 302
Tankvulklep - handmatig openen 303
Brandstof tanken 303
Brandstof - gebruik 304
Brandstof - diesel 305
Roetfilter dieselmotor (DPF) 308
Katalysatoren 309
Opladen hybride-accu 310
Laadstroom 311
Opladen hybride-accu - voorbereidingen 312
Laadkabel met regeleenheid 313
Laadkabel met regeleenheid - sta-
tusmeldingen 315
Laadkabel met regeleenheid - tem-
peratuurbewaking 317
Laadkabel met regeleenheid - aard-
lekschakelaar 317
Opladen hybride-accu - starten 317
Opladen hybride-accu - afsluiten 319
8
Langdurige stalling van auto met
hybride-accu 321
Rijden met een aanhanger*322
Rijden met een aanhanger* - auto-
matische versnellingsbak 323
Trekhaak*324
Afneembare trekhaak* - opbergen 324
Afneembare trekhaak* - specificaties 325
Afneembare trekhaak* - monteren/
demonteren 326
Trailer Stability Assist (TSA) 328
Slepen 329
Sleepoog 329
Bergen 330
WIELEN EN BANDEN
Banden - onderhoud 332
Banden - draairichting 333
Banden - slijtage-indicator 334
Banden - bandenspanning 334
Wiel- en velgmaten 335
Banden - maten 335
Banden - lastindex 336
Banden - snelheidsklassen 336
Wielbouten 337
Winterbanden 337
Wielen verwisselen - wielen verwijderen 338
Wielen verwisselen - monteren 341
Gevarendriehoek 342
Gereedschap 343
Krik*343
EHBO-set*344
Bandenspanningscontrole*345
Bandenspanningscontrole (TPMS)* -
algemeen 345
Bandenspanningscontrole (TPMS)* -
aanpassen (herkalibreren) 346
Bandenspanningscontrole (TPMS)* - 347
Bandenspanningscontrole (TPMS)* -
activeren/deactiveren 347
Bandenspanningscontrole (TPMS)* -
adviezen 348
Bandenspanningscontrole (TPMS)* -
bij een lage bandenspanning 348
Bandenspanningscontrole (TPMS)* -
runflat-banden*349
Typegoedkeuring - bandenspan-
ningscontrole (TPMS)*350
Noodreparatieset voor banden 356
Noodreparatieset voor banden - positie 356
Noodreparatieset voor banden - overzicht 357
Noodreparatieset voor banden -
bediening 358
Noodreparatieset voor banden -
reparatieresultaat controleren 360
Noodreparatieset voor banden - ban-
den oppompen 362
9
ONDERHOUD EN SERVICE
Serviceprogramma van Volvo 366
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie*366
Auto opnemen 369
Motorkap - openen en sluiten 371
Motorruimte - overzicht 371
Motorruimte - controle 372
Motorolie - algemeen 373
Motorolie - controleren en bijvullen 374
Koelvloeistof - peil 375
Rem- en koppelingsvloeistof - peil 377
Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil 377
Klimaatregeling - storingen opsporen
en verhelpen 378
Lamp vervangen - algemeen 379
Lamp vervangen - koplampen 380
Lampen verwisselen - afdekkap
groot-/dimlichtlampen 381
Lamp vervangen - dimlicht 381
Lamp vervangen - groot licht 382
Lamp vervangen - verstraler 383
Lampen vervangen - richtingaanwij-
zers voorzijde 383
Lamp vervangen - verlichting achter 384
Lamp vervangen - positie lampen
achterzijde 385
Lamp vervangen - kentekenplaatver-
lichting 385
Lamp vervangen - verlichting in
bagageruimte 385
Lamp vervangen - verlichting make-
upspiegel 386
Lampen - specificaties 386
Wisserbladen 387
Sproeiervloeistof - bijvullen 389
Startaccu - algemeen 390
Accu - symbolen 391
Startaccu - vervangen 392
Hybride-accu 394
Elektrisch systeem 394
Zekeringen - algemeen 395
Zekeringen - in motorruimte 396
Zekeringen - onder dashboardkastje 399
Zekeringen - in regeleenheid onder
dashboardkastje 401
Zekeringen - in bagageruimte 403
Zekeringen - in de koude zone van
de motorruimte 407
Wasstraat 409
Poetsen en in de was zetten 411
Water- en vuilafstotende laag 411
Roestwering 412
Interieur reinigen 412
Lakschade 414
10
SPECIFICATIES
Typeaanduidingen 418
Maten 421
Gewichten 422
Trekgewicht en kogeldruk 423
Motorspecificaties 424
Motorspecificaties - Elektrische aan-
drijving 425
Motorolie - ongunstige rijomstandig-
heden 425
Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid 427
Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid 428
Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid 429
Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid 430
Stuurbekrachtigingsvloeistof - kwaliteit 430
Brandstoftank - inhoud 431
Specificaties voor airconditioning 432
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot 434
Wielen en banden - goedgekeurde
maten 436
Lastindex en snelheidsklasse 437
Banden - goedgekeurde banden-
spanning 438
Hybride-accu - specificatie 439
ALFABETISCH REGISTER
Alfabetisch register 441
INLEIDING
INLEIDING
12
Zo kunt u gebruikersinformatie
vinden
Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschil-
lende productformaten, zowel digitaal als in
drukvorm. De gebruikershandleiding is te raad-
plegen via het display in de auto, via de mobiele
app en op de supportsite van Volvo Cars. In het
dashboardkastje ligt een Quick Guide en een
supplement bij de gebruikershandleiding met
onder meer informatie over zekeringen en speci-
ficaties. U kunt een gebruikershandleiding in
drukvorm bestellen.
Display van de auto1
Via het display van de auto is
de gebruikershandleiding raad-
pleegbaar in digitale vorm. Druk
op de knop MY CAR op de
middenconsole, daarna op OK/
MENU en kies
Gebruikershandleiding. De
informatie is zoekbaar en tevens ingedeeld in
categorieën.
Lees meer onder Digitale gebruikershandleiding
in de auto.
Mobiele app
Op App Store of Google Play:
zoek naar "Volvo Manual",
download de app naar uw
smartphone of tablet en kies
uw model.
De app bevat instructievideo's
en biedt de mogelijkheid tot visuele navigatie aan
de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur
en -interieur. De navigatie tussen de verschil-
lende paragrafen van de gebruikershandleiding
verloopt eenvoudig en de inhoud is doorzoekbaar.
Lees meer onder Gebruikershandleiding op
mobiele apparaten .
Supportsite van Volvo Cars
Bezoek support.volvocars.com
en kies uw land. Hier vindt u
gebruikershandleidingen online
en in PDF-formaat. Op de sup-
portsite van Volvo Cars vindt u
tevens instructievideo's en
meer informatie over het
gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is
beschikbaar voor de meeste markten. Lees meer
op de supportsite van Volvo Cars.
Informatie in drukvorm
In het dashboardkastje ligt een
supplement bij de gebruikers-
handleiding2 met informatie
over zekeringen en specifica-
ties plus een overzicht van
belangrijke en nuttige informa-
tie.
Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide
met beknopte informatie over de meeste
gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen.
Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de
markt en dergelijke liggen er aanvullende docu-
menten met gebruikersinformatie in drukvorm in
de auto.
1Op markten zonder gebruikershandleiding op het display wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
2Op markten zonder gebruikershandleiding op het display wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
INLEIDING
}}
13
Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de
gebruikershandleiding en het bijbehorende sup-
plement te bestellen. Neem voor bestelling con-
tact op met een Volvo-dealer. Lees Gebruikers-
handleiding doornemenGebruikershandleiding
doornemen.
Taalinstelling wijzen voor het display
van de auto
Wanneer u de taalinstelling voor het display van
de auto wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde infor-
matie niet overeenkomt met de wettelijke bepa-
lingen en voorschriften die in uw land gelden. Het
is beter geen taal in te stellen die u niet begrijpt,
omdat het anders lastig is om de weg te vinden
in de menustructuur op het display.
BELANGRIJK
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat
u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de
geldende wetgeving en voorschriften in acht
neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto
volgens Volvo's adviezen in de gebruikers-
handleiding onderhoudt en bedient.
Bij afwijkingen in de informatie op het beeld-
scherm en in de gedrukte informatie, geldt
altijd de informatie in drukvorm.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto
(p. 13)
Supportsite van Volvo Cars (p. 16)
Gebruikershandleiding lezen (p. 17)
Digitale gebruikershandleiding in
auto
De gebruikershandleiding is weer te geven op
het beeldscherm in de auto3. De informatie is
doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschil-
lende paragrafen verloopt eenvoudig.
Digitale gebruikershandleiding openen - druk op
de MY CAR-knop op de middenconsole, druk op
OK/MENU en kies Gebruikershandleiding.
Voor elementaire navigatiefuncties, zie Systeem-
bediening. Hier volgt een gedetailleerde beschrij-
ving.
Startpagina van de gebruikershandleiding.
U kunt op vier verschillende manieren informatie
vinden in de digitale gebruikershandleiding:
3Geldt voor bepaalde automodellen.
||
INLEIDING
14
Zoeken - Zoekfunctie om een artikel te vin-
den.
Categorieën - Alle artikelen geordend naar
categorieën.
Favorieten - Snelkoppeling naar favoriete
artikelen.
Quick Guide - Een selectie van artikelen
voor veelgebruikte functies.
Kies het informatiesymbool in de rechter onder-
hoek voor informatie over de digitale gebruikers-
handleiding.
N.B.
De digitale gebruikershandleiding is tijdens
het rijden niet beschikbaar.
Zoeken
Zoeken met behulp van het schrijfwiel.
Tekenlijst.
Invoerstand wijzigen (zie de volgende tabel).
Gebruik het schrijfwiel om een zoekterm in te
voeren, bijvoorbeeld "veiligheidsgordel".
1. Draai aan TUNE tot de gewenste letter ver-
schijnt en druk ter bevestiging op OK/
MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van
het bedieningspaneel op de middenconsole
zijn te gebruiken.
2. Ga verder met de volgende letter enzovoort.
3. Om over te schakelen op de invoer van cij-
fers of speciale tekens of om te zoeken,
draait u aan TUNE, totdat een van de opties
(zie verklaring in volgende tabel) in de lijst
voor het wisselen van invoerstand (2) ver-
schijnt en druk vervolgens op OK/MENU.
123/A
BC
Met OK/MENU kunt u wisselen
tussen cijfers en letters.
MEER Met OK/MENU kunt u overschake-
len op de invoer van speciale
tekens.
OK Voer de zoekopdracht uit. Draai aan
TUNE om een treffer te kiezen en
druk vervolgens op om OK/MENU
het bijbehorende artikel te openen.
a|A Tussen kleine en hoofdletters wis-
selen met OK/MENU.
| | }Van het tekstwiel naar het zoekveld
wisselen. De cursor verplaatsen met
TUNE. Eventuele verkeerde spelling
wissen met EXIT. Om terug te gaan
naar het tekstwiel op OK/MENU
drukken.
Let erop dat de cijfer- en lettertoet-
sen op het bedieningspaneel te
gebruiken zijn bij bewerkingen in
het zoekveld.
INLEIDING
}}
15
Tekst invoeren met numeriek toetsenbord
Numeriek toetsenbord.
Een andere manier om tekens in te toetsen/
voeren is met behulp van de knoppen op de mid-
denconsole: 09, * en #.
Zo wordt bij een druk op 9 een kolom weergege-
ven met alle tekens4 onder deze toets, zoals w, x,
y, z en 9. Bij snel indrukken van de toets bladert
u met de cursor door deze tekens.
Blijf met de cursor op het te kiezen teken
staan - het teken verschijnt op de schrijfre-
gel.
Wis/annuleer uw keuze met EXIT.
Houd om een cijfer in te voeren de toets met het
gewenste cijfer ingedrukt.
Categorieën
De artikelen van de gebruikershandleiding zijn
geordend naar hoofdcategorieën en ondercate-
gorieën. Hetzelfde artikel ligt mogelijk in meer-
dere categorieën zodat het gemakkelijker te vin-
den is.
Draai aan TUNE om door de categorieboom te
navigeren en druk op OK/MENU om een cate-
gorie (aangeduid met ) of artikel (aangeduid
met ) te openen. Druk op EXIT om terug te
gaan naar de vorige weergave.
Favorieten
Hier vindt u de artikelen die als favorieten zijn
opgeslagen. Om een artikel als favoriet te marke-
ren, zie de rubriek "In een artikel navigeren" hier-
onder.
Draai aan TUNE om in de favorietenlijst te navi-
geren en druk op OK/MENU om een artikel te
openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de
vorige weergave.
Quick Guide
Hier vindt u een aantal artikelen om de meest
gebruikte functies van de auto te leren kennen.
De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar,
maar staan hier om er snel bij te kunnen.
Draai aan TUNE om in de Quick Guide te navige-
ren en druk op OK/MENU om een artikel te ope-
nen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de
vorige weergave.
In een artikel navigeren
Home - naar de startpagina van de gebrui-
kershandleiding gaan.
Favoriet - het artikel als favoriet toevoegen/
verwijderen. U kunt ook op de FAV-knop op
de middenconsole drukken om een artikel
als favoriet toe te voegen/te verwijderen.
Gemarkeerde link - naar een gelinkt artikel
gaan.
Speciale teksten - als het artikel waarschu-
wings-, belangrijk- of NB-teksten bevat, wor-
den het bijbehorende symbool en het aantal
van dergelijke teksten in het artikel getoond.
Draai aan TUNE om de links door te nemen of
een artikel omhoog of omlaag te schuiven. Als
4De schrijftekens voor de verschillende toetsen kunnen per markt/land/taal variëren.
INLEIDING
* Optie/accessoire.
16
het beeldscherm naar het begin/eind van een
artikel is geschoven, zijn de opties Home en
Favoriet bereikbaar door een stap omhoog/
omlaag te gaan. Druk op OK/MENU om de
keuze/gemarkeerde link te activeren. Druk op
EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave.
Supportsite van Volvo Cars
Op de homepage en supportsite van Volvo Cars
vindt u meer informatie over uw auto. Vanaf de
homepage kunt u tevens doorlinken naar My
Volvo, een persoonlijke internetpagina voor u en
uw auto.
Support op internet
Ga naar support.volvocars.com of gebruik de QR-
code hieronder om de pagina te bezoeken. De
supportsite is voor de meeste markten beschik-
baar.
QR-code naar de supportsite.
De informatie op de supportsite is zoekbaar en
bovendien ingedeeld in verschillende catego-
rieën. Hier vindt u support voor zaken zoals dien-
sten en functies waarvoor internet vereist is,
Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en apps.
De verschillende procedures worden aan de hand
van video's en stapsgewijze instructies uiteenge-
zet, bijvoorbeeld hoe u de auto via een mobiele
telefoon met internet verbindt.
Downloadbare informatie van de
supportsite
Kaarten
Voor auto's met Sensus Navigation* zijn via de
supportsite kaarten te downloaden.
Apps
Voor bepaalde Volvo-modellen van modeljaar
2014 en 2015 is de gebruikershandleiding als
app beschikbaar. Ook de Volvo On Call*-app is
hier te downloaden.
Gebruikershandleidingen van eerdere
modeljaren
Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren
zijn hier beschikbaar in pdf. Ook de Quick Guide
en supplementen zijn via de supportsite te down-
loaden. Kies model en modeljaar om de gewen-
ste publicatie te downloaden.
Contact
Op de supportsite staan de contactgegevens van
de klantenservice en de dichtstbijzijnde Volvo-
dealer.
My Volvo op internet5
Via www.volvocars.com kunt u doorlinken naar My
Volvo web, een persoonlijke website voor u en uw
Volvo.
Maak een persoonlijke Volvo ID aan en log in op
My Volvo web voor een overzicht van zaken zoals
onderhoud, contracten en garanties. Op My Volvo
5Geldt voor bepaalde markten.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire. 17
web vindt u ook informatie over modelspecifieke
accessoires en softwareproducten voor uw Volvo.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 22)
Gebruikershandleiding lezen
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding
te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Het doornemen van de gebruikershandleiding is
een goede manier om vertrouwd te raken met
nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de
auto in verschillende situaties het beste kunt
bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt
maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt.
Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstruc-
ties in de gebruikershandleiding.
Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats
ter verbetering van ons product. Aanpassingen
kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrij-
vingen en illustraties in de gebruikershandleiding
afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto.
We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te
brengen.
© Volvo Car Corporation
BELANGRIJK
Laat deze handleiding altijd in de auto liggen.
Anders ontbreekt bij eventuele problemen de
noodzakelijke informatie over hoe en waar u
professionele hulp kunt krijgen.
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
N.B.
De gebruikershandleiding is te downloaden
als app (geldt voor bepaalde modellen en
mobiele telefoons), zie www.volvocars.com.
De app biedt tevens video’s en doorzoekbare
informatie en eenvoudige navigatie tussen de
verschillende hoofdstukken.
Opties/accessoires
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje* in de gebruikershandleiding.
Als aanvulling op de standaarduitrusting worden
in de gebruikershandleiding ook de opties (van
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
||
INLEIDING
18
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrus-
ting) beschreven.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig
– welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse markten
en de landelijke en/of regionale wet- en regelge-
ving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of
opties/accessoires contact op met een Volvo-
dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven informatie over
kans op letsel.
BELANGRIJK
Belangrijk-teksten geven informatie over kans
op materiële schade.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en
adviezen die het gebruik van bepaalde moge-
lijkheden en functies vergemakkelijken.
Voetnoot
In de gebruikershandleiding komt informatie voor
in de vorm van een voetnoot onder aan de
pagina. Deze informatie vormt een aanvulling op
de tekst waar het nummer van de voetnoot naar
verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een tabel
verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cij-
fers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop menu-
teksten en displaymeldingen kunnen worden
weergegeven. Dergelijke teksten in de gebrui-
kershandleiding onderscheiden zich van de nor-
male tekst. Voorbeeld van menuteksten en dis-
playmeldingen: Media, Locatie wordt
verstuurd.
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de auto
om belangrijke informatie op een simpele en dui-
delijke manier over te dragen. De stickers in de
auto zijn van de onderstaande aflopende waar-
schuwings-/informatiegraad.
Gevaar voor lichamelijk letsel
G031590
Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk
dodelijke afloop.
INLEIDING
}}
19
Gevaar voor materiële schade
G031592
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart of blauw waarschuwings- en
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in materiële schade.
Informatie
G031593
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart tekstveld.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar ze ongeveer zit-
ten. Op de stickers van de auto vindt u de
informatie die op uw auto van toepassing is.
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in een bepaalde
volgorde moeten worden uitgevoerd, staan
genummerd in de gebruikershandleiding.
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbeho-
rende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet relevant
is, worden de instructies voorafgegaan door
letters.
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Pijlen met een letter dienen om een bewe-
ging weer te geven waarbij de onderlinge
volgorde niet van belang is.
Als er geen reeks afbeeldingen bij een stapsge-
wijze instructie bestaat, zijn de verschillende stap-
pen op de standaardmanier genummerd met nor-
male cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cij-
fer wordt gehanteerd in de positielijst bij de
afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
||
INLEIDING
20
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in de gebruikershandleiding
wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Gerelateerde informatie
Gerelateerde informatie verwijst naar andere arti-
kelen met aanverwante informatie.
Afbeeldingen
De afbeeldingen in de handleiding zijn soms
schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw
uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrus-
tingsniveau en de markt.
Zie ommezijde
}} Dit symbool staat rechts onderaan, wanneer
een artikel wordt voortgezet op de volgende
pagina.
Vervolg van de vorige pagina
|| Dit symbool staat links bovenaan wanneer
een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina.
Gerelateerde informatie
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 26)
Supportsite van Volvo Cars (p. 16)
Vastlegging van gegevens
In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsin-
spanningen van Volvo worden bepaalde gege-
vens over de bediening, de werking en bijna-
aanrijdingen door de auto vastgelegd.
Deze auto is uitgerust met een "Event Data
Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan
is het vastleggen en opnemen van gegevens bij
verkeersongevallen of bijna-ongelukken, zoals
wanneer de airbag wordt geactiveerd of als de
auto een wegversperring raakt. De gegevens
worden geregistreerd om meer inzicht te krijgen
in hoe de systemen van de auto in dit soort situ-
aties werken. De EDR is zodanig vormgegeven
dat deze gedurende een korte tijd gegevens
vastlegt die verband houden met de autodyna-
miek en de veiligheidssystemen, normaal gespro-
ken 30 seconden of korter.
De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd
dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongeluk-
ken gegevens vastlegt die verband houden met:
de wijze waarop de verschillende autosyste-
men werkten;
de vraag of u en passagiers in de gordel
zaten;
de vraag of u het gas- of rempedaal
bediende;
hoe snel u reed.
Dit kan een bijdrage leveren aan een beter
inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde
verkeersongevallen en schades ontstaan. De
EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is
van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij
normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen gegevens. Ook registreert het systeem
nooit wie de auto bestuurt of wat de geografi-
sche positie is voor de aanrijding of bijna-aanrij-
ding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen
echter gebruik maken van de vastgelegde gege-
vens in combinatie met het type persoonlijk iden-
tificeerbare informatie dat bij een verkeersonge-
val routinematig wordt verzameld. Om de geregi-
streerde gegevens te kunnen interpreteren zijn
speciale apparatuur en toegang tot de auto of de
EDR vereist.
De auto is naast de EDR ook uitgerust met een
aantal computers, die tot taak hebben de werking
van de auto continu te controleren en bewaken.
Deze kunnen tijdens normale rijomstandigheden
gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze
een fout registreren die betrekking heeft op de
bediening en werking van de auto of bij activering
van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de
automatische remfunctie).
Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de
monteur nodig om service en onderhoud te kun-
nen verrichten met als doel eventuele storingen
die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren
en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft
Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de
juridische eisen conform de wet- en regelgeving.
De in de auto geregistreerde informatie ligt
INLEIDING
* Optie/accessoire. 21
opgeslagen in de computers totdat de auto een
servicebeurt krijgt of wordt gerepareerd.
Naast het bovenstaande kan de geregistreerde
informatie ook in een samengestelde vorm wor-
den gebruikt voor verzekerings- en productont-
wikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwali-
teit van Volvo's auto's te verbeteren.
Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zon-
der de toestemming van de eigenaar van de auto
vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en
regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen
om dit type informatie af te geven aan de politie
of andere autoriteiten die het wettelijke recht
hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de
door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen
en interpreteren is speciale technische appara-
tuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en
de werkplaatsen die een contract hebben met
Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in
verband met reparatie en onderhoud worden
doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opge-
slagen en gehanteerd en dat ze in overeenstem-
ming met de geldende wetgeving worden
gebruikt. Neem voor meer informatie contact op
met een Volvo-dealer.
Accessoires en extra uitrusting
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires en extra uitrusting kan een nadelige
invloed hebben op de werking van de elektroni-
sche systemen van de auto.
Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de
bijbehorende software in de computersystemen
van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u
daarom altijd contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires
of extra uitrusting monteert die in verbinding
staan/staat met of van invloed zijn/is op het
elektrische systeem.
Warmtereflecterende voorruit*
De voorruit is voorzien van een warmtereflecte-
rende film (IR) die de ingestraalde warmte in de
passagiersruimte beperkt.
Montage van elektronische uitrusting, zoals een
transponder, achter een ruit met een warmtere-
flecterende film heeft mogelijk een negatieve
invloed op de werking en prestaties van de uit-
rusting.
Voor optimale werking van moet de elektronische
uitrusting gemonteerd worden op dat deel van de
voorruit waar geen warmtereflecterende film is
aangebracht (zie gemarkeerd veld op afbeelding).
Veld waar geen IR-film is aangebracht.
A is de afstand tussen de bovenkant van de voor-
ruit en het begin van het veld. B is de afstand
tussen de bovenkant van de voorruit en het eind
van het veld.
Maten
A 40 mm
B 80 mm
INLEIDING
* Optie/accessoire.
22
Volvo ID
Volvo ID is uw persoonlijke ID die u toegang
biedt tot diverse diensten6.
Voorbeeld van diensten:
My Volvo - Uw persoonlijke website voor u en
uw auto.
Connected Car* - bepaalde functies en dien-
sten vereisen dat u uw auto hebt geregis-
treerd op een persoonlijke Volvo ID, bijvoor-
beeld om een adres van een kaartdienst op
internet rechtstreeks naar uw auto te kunnen
sturen.
Volvo On Call* - Volvo ID wordt gebruikt bij
het inloggen op de Volvo On Call-app.
Voordelen van Volvo ID
Een gebruikersnaam en een wachtwoord
voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft
slechts één gebruikersnaam en één wacht-
woord te onthouden.
Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/
wachtwoord voor een dienst (bijvoorbeeld
Volvo On Call) worden deze ook automatisch
voor andere diensten gewijzigd (bijvoorbeeld
My Volvo)
Volvo ID aanmaken
Om een Volvo ID aan te maken moet u een per-
soonlijk e-mailadres opgeven. Om de registratie
te voltooien moet u de instructies opvolgen in het
e-mailbericht dat automatisch wordt verstuurd
naar het opgegeven e-mailadres. Een Volvo ID
kan via de volgende diensten worden aange-
maakt:
My Volvo - Geef het e-mailadres aan en volg
de instructies.
Bij een Connected Car* - Geef het e-maila-
dres aan in de app die Volvo ID vereist en
volg de instructies. Of druk twee keer op de
verbindingsknop op de middenconsole en
kies Apps Instellingen en volg de
instructies.
Volvo On Call* - Download de nieuwste ver-
sie van de Volvo On Call-app. Kies op de
startpagina voor het registreren van een
Volvo ID, geef een e-mailadres aan en volg
de instructies.
Gerelateerde informatie
Supportsite van Volvo Cars (p. 16)
6Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt.
INLEIDING
}}
23
Milieubeleid
Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de
ontwikkeling van veiliger en effectievere produc-
ten en oplossingen om de milieu-effecten te
beperken.
Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo
Cars die van invloed is op alle activiteiten. De
milieu-activiteiten gaan uit van de volledige
levensduur van de auto en houden rekening met
de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en
recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt
dat de milieu-effecten van nieuwe producten
geringer moeten zijn dan die van de producten
waarvoor ze in de plaats komen.
Een van de resultaten van de inspanningen van
Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de
Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en
minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke
milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de
lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bij-
voorbeeld schoner dan de lucht buiten.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo
hebben een ISO 14001-certificaat, wat een sys-
tematische benadering van de milieu-aspecten
van de productie betekent om voortdurend verbe-
teringen aan te brengen en de milieu-effecten te
beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de
geldende wettelijke bepalingen en voorschriften
op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook
van de samenwerkingspartners dat ze aan deze
normen voldoen.
Brandstofverbruik
Omdat de milieu-effecten van auto's voor een
groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik
ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van
het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide
en andere verontreinigende stoffen. De auto's
van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het
brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofver-
bruik levert over het algemeen een geringere uit-
stoot van het broeikasgas kooldioxide op.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire.
24
Bijdragen aan een schoner milieu
Een zuinige auto levert niet alleen een beperking
van de milieu-effecten op, maar betekent ook
lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als
bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld
besparen en zo een bijdrage leveren aan een
schoner milieu. Hier volgen enkele tips en advie-
zen:
Plan een effectieve gemiddelde snelheid.
Snelheden hoger dan zo'n 80 km/h (50
mph) en lager dan 50 km/h (30 mph) zorgen
voor een hoger energieverbruik.
Neem de intervallen voor onderhoud en ser-
vice aan de auto in acht die in het Service-
en garantieboekje geadviseerd worden.
Voorkom stationair draaien – zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat. Houd u aan
de plaatselijke voorschriften.
Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen
en optrekken en een ongelijkmatige snelheid
stijgt het brandstofverbruik.
Gebruik preconditioning - dat verbetert de
actieradius van de hybride-accu en vermin-
dert het stroomverbruik tijdens het rijden.
Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk
zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een
milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact
op met een werkplaats bij twijfel over de juiste
manier van verwerken van dergelijk afval – gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld bespa-
ren, zuiniger omspringen met de hulpbronnen op
aarde en uw auto langer doen meegaan. Voor
meer informatie en advies zie Eco guide
(p. 77) , Economisch rijden (p. 297) en Brand-
stofverbruik (p. 434).
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
"Schoon aan binnen- en buitenkant" – een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreini-
ging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies
ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen
niet via de luchtinlaatopening in de passagiers-
ruimte kunnen dringen.
Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air
Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de
passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de
lucht buiten in het verkeer.
Het systeem ontdoet de lucht in de passagiers-
ruimte van verontreinigingen in de vorm van stof-
deeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag-
hangend ozon. Als de Air Quality Sensor een ver-
hoogde concentratie van verontreinigingen in de
buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
waarna de lucht in de passagiersruimte wordt
gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen
in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone
Interior Package)* dat voorzien is van een speci-
ale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de
auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld.
Interieur
De gebruikte materialen voor het interieur van
een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoe-
rig getest op comfort en hypoallergeniteit.
Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aan-
gebracht: zo is de stuurwielbekleding met de
hand genaaid. Het interieur is getest op de afwe-
zigheid van sterke geuren of stoffen die klachten
kunnen geven bij hoge temperaturen of direct
zonlicht.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en een
laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan
een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en
het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de
werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een
onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duide-
lijke milieu-eisen aan de outillage van de werk-
plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaats-
personeel beschikt over de kennis en het
gereedschap om optimale milieuzorg te garande-
ren.
INLEIDING
25
Recycling
Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurper-
spectief is het ook belangrijk dat autowrakken op
milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De
auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste
eigenaar van de auto wordt daarom verzocht con-
tact op te nemen met een dealer voor de locatie
van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf.
Gerelateerde informatie
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 26)
INLEIDING
* Optie/accessoire.
26
Milieu-aspecten van de
gebruikershandleiding
De papiervezels waarvan deze publicatie
gemaakt is afkomstig zijn uit Forest Stewardship
Council®-gecertificeerde bossen of andere
gecontroleerde bronnen.
Het FSC®-symbool geeft aan dat de papiervezels
waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm
gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertifi-
ceerde bossen of andere gecontroleerde bron-
nen.
Gerelateerde informatie
Milieubeleid (p. 23)
Gelaagd glas
Het glas is verstevigd voor een verbe-
terde inbraakbeveiliging en geluidsiso-
latie van het interieur. De voorruit en de
overige ruiten zijn gemaakt van
gelaagd glas*.
INLEIDING
}}
27
Twin Engine - overzicht
Overzicht van de unieke functies van de V60
Twin Engine.
||
INLEIDING
28
Opladen hybride-accu (p. 310).
Hybride-accu (p. 394).
Elektromotor (p. 277) met aandrijving op de
achterwielen.
Rijmodi (p. 278).
Instrumentenpaneel (p. 73) met unieke
informatie over de Twin Engine.
Gerelateerde informatie
Twin Engine - inleiding (p. 29)
INLEIDING
29
Twin Engine - inleiding
De auto rijdt als een normale auto. De elektro-
motor zorgt voornamelijk voor aandrijving op
lage snelheden en de dieselmotor op hogere
snelheden bij een actievere rijstijl.
Belangrijke aandachtspunten
WAARSCHUWING
Let erop dat de auto bij elektrische aandrij-
ving geen motorgeluid produceert, waardoor
spelende kinderen, voetgangers, fietsers en
huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt
in het bijzonder wanneer u op lage snelheden
rijdt, zoals op parkeerterreinen.
Hoogvoltspanning
Tal van auto-onderdelen wer-
ken op hoogvoltspanning wat
gevaarlijk kan zijn bij onoor-
deelkundig werk. Raak geen
onderdelen aan, wanneer dat
niet uitdrukkelijk in de gebrui-
kershandleiding staat aangege-
ven. Lees meer over de motorruimte (p. 371).
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
In de auto rijden
De auto rijdt als een normale auto. De elektromo-
tor zorgt voornamelijk voor aandrijving op lage
snelheden en de dieselmotor op hogere snelhe-
den bij een actievere rijstijl. Lees meer over Zui-
nig rijden (p. 297).
Rijmodi
U kunt de auto tijdens het rijden in verschillende
rijmodi zetten, zoals alleen elektrische aandrijving
of aandrijving door zowel de elektromotor als de
dieselmotor voor als extra vermogen nodig is. De
auto berekent op basis van de gekozen rijmodus
de optimale combinatie van rijeigenschappen, rij-
beleving, milieu-impact en brandstofverbruik.
Lees meer over Aandrijving - rijmodi (p. 278).
Instrumentenpaneel
Twee speciale velden op het instrumentenpaneel
geven unieke informatie weer over de V60 Twin
Engine bestaande uit de hybride-accumeter
(actuele ladingstoestand), de actieve rijmodus,
een symbool wanneer de dieselmotor draait, de
Hybrid Guide en de energieterugwinning. Lees
meer over het instrumentenpaneel (p. 73).
Preconditioning
Voor optimale werking van de auto is het zaak
dat de hybride-accu en de bijbehorende elektri-
sche aandrijving alsook de dieselmotor en diens
aandrijving de juiste bedrijfstemperatuur hebben.
De accucapaciteit neemt aanzienlijk af als de
accu te koud of te warm is. Middels preconditio-
ning worden de motor en het interieur voorver-
warmd ter beperking van de slijtage en het
stroomverbruik tijdens de rit. Lees meer over
Algemeen over preconditioning (p. 146).
Hybride-accu opladen
BELANGRIJK
Sluit de laadkabel nooit aan als er kans op
blikseminslag is.
De hybride-accu is van het lithiumion-type en kan
op verschillende manieren worden opgeladen. U
kunt een laadkabel met regeleenheid aansluiten
tussen de auto en een 230V-aansluiting (AC), zie
Laadkabel met regeleenheid (p. 313). De laadtijd
is afhankelijk van de laadstroom (p. 311).
Bij licht afremmen doet de elektromotor dienst
als motorrem, waarbij de bewegingsenergie van
de auto wordt teruggewonnen en omgezet in
elektrische energie om de hybride-accu op te
laden. Lees meer over terugwinning van remener-
gie (p. 289).
Bovendien kan de dieselmotor de hybride-accu
van de elektromotor zo nodig opladen met een
speciale hoogvoltgenerator, zie aandrijving en rij-
modi (p. 278).
Gerelateerde informatie
Twin Engine - overzicht (p. 27)
VEILIGHEID
VEILIGHEID
32
Algemeen over veiligheidsgordels
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel tijdens het rijden om hebben.
Span de heupgordel over de heupen door de diagonale
schoudergordel in de richting van de schouder omhoog
te trekken. De heupgordel moet laag zitten (niet over de
buik).
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhouding.
Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt,
wordt de bewuste persoon er middels waarschu-
wingssymbolen en geluidssignalen (p. 35) aan
herinnerd de gordel om te doen (p. 33).
Waar u op moet letten
Gebruik geen klemmen of andere accessoi-
res waardoor u de veiligheidsgordel niet
strak langs uw lichaam kunt trekken.
De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zit-
ten.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt
gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed
zijn op het effect van de airbag.
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts
één persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 34)
Veiligheidsgordel - losmaken (p. 34)
Gordelspanners (p. 35)
VEILIGHEID
33
Veiligheidsgordel - om doen
Doe de veiligheidsgordel (p. 32) om voordat u
gaat rijden.
Rol de gordel langzaam af en maak deze vast
door de borglip in de gordelsluiting te steken.
Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gordel vast-
zit.
Goede positie veiligheidsgordel.
Verkeerde positie veiligheidsgordel. De veiligheidsgordel
moet over de schouder lopen.
Hoogte-instelling van de veiligheidsgordel. Druk de knop
in en zet de gordel hoger of lager. Zet de gordel zo hoog
mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek
schuurt.
Op de achterbank past de borglip van de veilig-
heidsgordel alleen in de bijbehorende sluiting1.
Waar u op moet letten
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 34)
Veiligheidsgordel - losmaken (p. 34)
Gordelspanners (p. 35)
Gordelwaarschuwing (p. 35)
1Bepaalde markten.
VEILIGHEID
34
Veiligheidsgordel - losmaken
Maak de veiligheidsgordel (p. 32) pas los als de
auto stilstaat.
Druk op de rode knop van de gordelsluiting en
laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen
trekken. Als de gordel niet volledig wordt opge-
rold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrol-
len dat deze niet langer slap hangt.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - om doen (p. 33)
Gordelwaarschuwing (p. 35)
Veiligheidsgordel - zwangerschap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk de
veiligheidsgordel (p. 32) altijd op de juiste
manier te dragen.
G020998
De veiligheidsgordel moet strak langs de schou-
der lopen, waarbij het diagonale deel van de vei-
ligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
kant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen lig-
gen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het
mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over
het lichaam lopen zonder onnodige speling. Con-
troleer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel (p. 89) en het
stuurwiel (p. 94) dusdanig verstellen dat ze de
auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt
dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen
moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand
tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - om doen (p. 33)
Veiligheidsgordel - losmaken (p. 34)
VEILIGHEID
35
Gordelwaarschuwing
Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet
draagt, gaan er waarschuwingssymbolen bran-
den en worden er geluidssignalen afgegeven om
de bewuste persoon eraan te herinneren de vei-
ligheidsgordel om te doen (p. 33).
G017726
Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de
snelheid. De waarschuwingssymbolen zitten op
de plafondconsole en op het instrumentenpaneel
(p. 72).
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor
kinderzitjes.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor de
achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordel (p. 32) van
de achterbank er worden gebruikt. Bij
gebruik van de veiligheidsgordels of het ope-
nen van een van de achterportieren ver-
schijnt er een melding op het instrumenten-
paneel. De melding verdwijnt na ongeveer 30
seconden rijden vanzelf of eerder bij het
indrukken van de knop OK op de rich-
tingaanwijzerhendel (p. 119). Als een van de
inzittenden geen veiligheidsgordel draagt,
verdwijnt de melding echter alleen bij het
indrukken van de knop OK op de rich-
tingaanwijzerhendel.
Waarschuwen dat iemand op de achterbank
de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er
wordt gewaarschuwd met een melding op
het instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een waarschuwings-
lampje. De waarschuwing stopt wanneer de
gordel weer is omgedaan, maar kan ook
handmatig worden bevestigd door op de
knop OK te drukken.
Op het informatiedisplay van het instrumentenpa-
neel staat welke veiligheidsgordels er in gebruik
zijn. Deze informatie is altijd beschikbaar.
Bepaalde markten
Er gaat een waarschuwingssymbool branden en
er worden geluidssignalen afgegeven wanneer
de bestuurder en een eventuele voorpassagier de
gordel niet dragen. Op lage snelheden klinkt de
eerste 6 seconden lang een geluidssignaal.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (p. 32) zijn uitgerust met
gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij
een voldoende krachtige aanrijding de veilig-
heidsgordel rond het lichaam spant. De veilig-
heidsgordel kan de passagier daarmee beter in
de stoel gedrukt houden.
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel aan passa-
gierszijde nooit aanbrengen in de gordelslui-
ting aan bestuurderszijde. De gesp van de vei-
ligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordel-
sluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgor-
dels nooit beschadigen en geen vreemde
voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting.
De veiligheidsgordels en de gordelsluiting
werken anders mogelijk niet naar behoren tij-
dens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor
ernstige verwondingen.
VEILIGHEID
36
Veiligheid - waarschuwingssymbool
Het waarschuwingslampje verschijnt, als er tij-
dens de storingsdiagnose een storing wordt
geconstateerd of als het systeem geactiveerd is.
Waar nodig verschijnt het waarschuwingslampje
in combinatie met een melding op het informatie-
display van het instrumentenpaneel (p. 72).
Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het
airbagsysteem (p. 36) op het instrumentenpaneel.
Het waarschuwingssymbool op het instrumenten-
paneel gaat branden, wanneer de transponder-
sleutel in sleutelstand II (p. 87) staat. Het sym-
bool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de regel-
module heeft vastgesteld dat het airbagsysteem
geen storingen vertoont.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden of tijdens het rijden
korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbag-
systeem niet naar behoren werkt. Het sym-
bool kan ook duiden op een storing in de gor-
delspanners, het SIPS- en het IC-systeem of
op een andere storing in het systeem. Volvo
adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als het waarschuwingssymbool niet werkt, gaat
het waarschuwingsdriehoekje branden en ver-
schijnt er SRS airbag Service vereist of SRS
airbag Service spoed op het display. Volvo
adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de Safety mode
(p. 46)
Airbagsysteem
Bij een frontale botsing helpt het airbagsysteem
voorkomen dat u en eventuele inzittenden letsel
aan hoofd en borstkas oplopen.
G018665
Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het
stuur links.
VEILIGHEID
37
G018666
Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het
stuur rechts.
Het SRS bestaat uit airbags en sensoren. Bij een
voldoende krachtige aanrijding reageren de sen-
soren, waarna één of meer airbags worden opge-
blazen en warm worden. De airbags vangen de
klap van de aanrijding op voor de inzittende.
Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de
aanrijding op voor de inzittende, waarna de air-
bags weer leeglopen. Daarbij treedt er rookvor-
ming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het
totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen
van de airbag, neemt enkele tienden van een
seconde in beslag.
Wanneer de airbags werden opgeblazen, advi-
seert Volvo u het volgende:
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen
airbags.
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in de
auto over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit in
de middenconsole. Als de middenconsole
doorweekt geraakt is, moet u de kabels los-
koppelen van de startaccu. Probeer de auto
niet te starten, omdat de airbags daarbij geac-
tiveerd kunnen worden. Laat de auto wegsle-
pen. Volvo adviseert u de te auto te laten
wegslepen naar een erkende Volvo-werk-
plaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan
het besturen van de auto bemoeilijken. Ook
andere veiligheidssystemen kunnen bescha-
digd zijn. De rook en stof die bij het opblazen
van de airbags worden gevormd, kunnen bij
een intensieve blootstelling irritaties aan de
huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met
koud water wassen. Het snelle opblazen kan
ook, in combinatie met het materiaal van de
airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de
huid zorgen.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u voor reparatie contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Verkeerde ingrepen in het airbagsysteem
kunnen aanleiding geven tot storingen in de
werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel
tot gevolg.
N.B.
De sensoren reageren verschillend, afhanke-
lijk van het verloop van de botsing en of er al
dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt.
Geldt voor alle gordelposities.
Er kunnen dus ongelukken ontstaan als
slechts één (of geen) van de airbags wordt
geactiveerd. De sensoren registreren de
kracht waaraan de auto bij de botsing wordt
blootgesteld en passen zich hierop aan, zodat
één of meer airbags worden opgeblazen.
Gerelateerde informatie
Airbag aan de bestuurderszijde (p. 38)
Passagiersairbag (p. 38)
Veiligheid - waarschuwingssymbool (p. 36)
VEILIGHEID
38
Airbag aan de bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel
(p. 32) aan de bestuurderszijde ook een airbag
(p. 36) in het stuurwiel.
De airbag zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Gerelateerde informatie
Passagiersairbag (p. 38)
Passagiersairbag
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel
(p. 32) aan de passagierszijde ook een airbag
(p. 36).
De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.
Positie van de passagiersairbag in een auto met het
stuur links.
Positie van de passagiersairbag in een auto met het
stuur rechts.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
VEILIGHEID
* Optie/accessoire. 39
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
WAARSCHUWING
Plaats een achterstevoren gemonteerd kin-
derzitje nooit op een stoel met een geacti-
veerde airbag. Het niet opvolgen van deze
aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties
voor of ernstig letsel van het kind opleveren.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier zo
rechtop mogelijk zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning. De vei-
ligheidsgordel moet vast zitten.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het
dashboard op de plek waar de airbag voor de
passagiersstoel zit.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Schakelaar - PACOS*
De passagiersairbag (SRS) voorin is te deactive-
ren, (p. 40) met een schakelaar als de auto is
uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off
Switch).
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag aan
de passagierszijde maar geen PACOS-scha-
kelaar (Passenger Airbag Cut Off Switch)
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Airbag aan de bestuurderszijde (p. 38)
Kinderzitje (p. 49)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
40
Passagiersairbag - activering/
deactivering*
De passagiersairbag (p. 38) is te deactiveren
met een schakelaar als de auto is uitgerust met
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch).
Schakelaar - PACOS
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag, PACOS zit aan de passa-
gierszijde aan de zijkant van het dashboard en u
kunt erbij door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat. Gebruik het sleutelblad (p. 178) van
de transpondersleutel om van stand te verande-
ren.
Locatie van de schakelaar voor de airbag.
ON - de airbag is geactiveerd. Met de scha-
kelaar in deze stand kunnen alle passagiers
(kinderen en volwassenen) veilig in de rijrich-
ting op de passagiersstoel zitten.
OFF - de airbag is gedeactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen kinderen in
een tegen de rijrichting in geplaatst kinder-
zitje veilig op de passagiersstoel voorin zitten.
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
N.B.
Wanneer de transpondersleutel in sleutel-
stand II (p. 87) staat, brandt ca. 6 seconden
lang het waarschuwingssymbool (p. 36) voor
de airbag op het instrumentenpaneel.
Daarna gaat de indicator op de plafondcon-
sole branden die de status van de passagiers-
airbag aangeeft.
G017800
Hiermee wordt aangegeven dat de passagiersairbag
geactiveerd is.
Een waarschuwingssymbool op de plafondcon-
sole geeft aan of de passagiersairbag voorin
geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding).
VEILIGHEID
}}
41
WAARSCHUWING
Bevestig een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje nooit op de passagiersstoel voorin,
als de passagiersairbag geactiveerd is en als
teken daarvan het symbool op de pla-
fondconsole brandt. Het niet opvolgen van
deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situ-
aties voor het kind opleveren.
2
2
G017724
Hiermee wordt aangeduid dat de passagiersairbag
gedeactiveerd is.
Een tekstmelding en een brandend lampje op de
plafondconsole geven aan dat de passagiersair-
bag gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding).
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen als het waarschuwingssym-
bool(p. 36) voor het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel oplicht, terwijl de melding
op de plafondconsole aangeeft dat de airbag
aan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt op
een ernstige storing. Bezoek zo spoedig
mogelijk een werkplaats. Volvo adviseert u
daarvoor contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
voor de passagiers opleveren.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 49)
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel
van de botskracht door het SIPS (Side Impact
Protection System) over balken, stijlen, vloer,
dak en andere delen van de carrosserie ver-
deeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en
de passagierszijde beschermen de borstkas en
de heupen en vormen een belangrijk onderdeel
van het SIPS.
G032949
Het SIPS bestaat uit twee hoofdonderdelen: de
SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags
zijn aangebracht in de rugleuningframes van de
voorstoelen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens
opgeblazen tussen de inzittende en het portier-
paneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de
klap van de aanrijding op voor de inzittende,
||
VEILIGHEID
42
waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-air-
bag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen
aan de kant van de aanrijding.
Bestuurdersplaats, auto met stuur links.
Passagiersplaats, auto met stuur links.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u de reparatie uitsluitend
door een erkende Volvo-werkplaats te
laten uitvoeren. Een verkeerde ingreep in
het SIPS-systeem kan tot een onjuiste
werking leiden met ernstig letsel als
gevolg.
Plaats geen voorwerpen in het gebied
tussen de buitenzijde van de stoel en het
portierpaneel, aangezien dit gebied door
de zijairbag kan worden beïnvloed.
Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo
goedgekeurde overtrekbekleding te
gebruiken. Andere bekleding kan de wer-
king van de zijairbags hinderen.
De zijairbag vormt een aanvulling op de
veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
SIPS en kinderzitjes
De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende
werking van kinderzitje en/of comfortkussen niet
negatief.
Gerelateerde informatie
Airbag aan de bestuurderszijde (p. 38)
Passagiersairbag (p. 38)
Opblaasgordijnen (IC) (p. 42)
Opblaasgordijnen (IC)
Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder
en eventuele passagiers bij een botsing met hun
hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan.
De opblaasgordijnen van het IC (Inflatable
Curtain) maken deel uit van het SIPS (p. 41) en
het airbagsysteem (p. 36). Deze is langs de beide
kanten van de plafondbekleding gemonteerd en
beschermt de bestuurder en passagiers op de
buitenste stoelen van de auto. Bij een voldoende
krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op
hun beurt de opblaasgordijnen activeren.
VEILIGHEID
}}
43
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan
de plafondhandgrepen. De haak is alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpane-
len van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo advi-
seert u uitsluitend originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen, te
gebruiken.
WAARSCHUWING
De auto mag niet zo worden beladen dat de
lading hoger dan 50 mm onder de bovenkant
van de portierruiten uitkomt. Anders kan het
beschermende vermogen van het opblaasgor-
dijn, dat in de hemelbekleding verborgen zit,
uitblijven.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Gerelateerde informatie
Algemeen over veiligheidsgordels (p. 32)
Algemene informatie over WHIPS
(whiplash-bescherming)
WHIPS (Whiplash Protection System) biedt
bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem
bestaat uit energieabsorberende rugleuningen
en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofd-
steunen voor de beide voorstoelen.
Het WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding
van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder
en de snelheid waarmee het achteropkomende
||
VEILIGHEID
44
voertuig de auto raakt en de materiaaleigen-
schappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Eigenschappen van de stoel
Bij activering van het WHIPS klappen de rugleu-
ningen van de voorstoelen naar achteren, zodat
de zithouding van bestuurder en voorpassagier
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
Voer zelf nooit wijzigingen of reparaties aan
de stoel of het WHIPS-systeem uit. Volvo
adviseert u daarvoor contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
WHIPS en kinderzitjes
Het WHIPS beïnvloedt de beschermende wer-
king van kinderzitje en/of comfortkussen niet
negatief.
Gerelateerde informatie
WHIPS - zithouding (p. 44)
Algemeen over veiligheidsgordels (p. 32)
WHIPS - zithouding
Voor optimale bescherming door het WHIPS
(p. 43) moeten bestuurder en voorpassagier de
juiste zithouding innemen en zorgen dat het sys-
teem niet wordt gehinderd.
Zithouding
Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in
voor de voorstoel (p. 89).
U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen
en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
Functie
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de bestuur-
ders- of passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinde-
ren.
WAARSCHUWING
Plaats dozen e.d. niet zodanig, dat deze vast-
geklemd zitten tussen het zitkussen van de
achterbank en de rugleuning van de voorstoel.
Denk eraan dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet hindert.
Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het
WHIPS kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Als een rugleuning van de achterbank is neer-
geklapt, moet de bijbehorende voorstoel ver-
der naar voren worden gezet zodat deze niet
in contact komt met de neergeklapte rugleu-
ning.
VEILIGHEID
45
WAARSCHUWING
Als de stoel aan grote krachten heeft bloot-
gestaan zoals bij een aanrijding van achteren,
is een controle van het WHIPS vereist. Volvo
adviseert om dit door een erkende Volvo-
werkplaats te laten controleren.
Het WHIPS kan een deel van zijn bescher-
mende eigenschappen hebben verloren, zelfs
al ziet de stoel er intact uit.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats om het sys-
teem te laten controleren, ook bij zachtere
aanrijdingen van achteren.
Roll Over Protection System (ROPS)
Het Roll-Over Protection System (ROPS) van
Volvo is ontwikkeld om het gevaar te beperken
dat de auto over de kop slaat en maximale
bescherming te bieden als een ongeluk onver-
mijdelijk blijkt.
Het systeem omvat twee delen: een preventief
stabiliseringssysteem en een beschermingssys-
teem.
Het stabiliseringssysteem Roll Stability Control
(RSC) beperkt het gevaar dat de auto kantelt en
over de kop slaat, wanneer u bijvoorbeeld abrupt
uitwijkt of in de slip raakt.
Het RSC maakt gebruik van een gyrosensor die
wijzigingen in de helling overdwars registreert.
Aan de hand van deze informatie wordt vervol-
gens berekend hoe groot de kans is dat de auto
over de kop slaat. Als het gevaar reëel is, treedt
het ESC (p. 198) in werking. Het motortoerental
wordt daarbij verlaagd en één of meer van de
wielen worden afgeremd, totdat de auto zijn sta-
biliteit hervonden heeft.
Als de auto toch mocht kantelen, treedt het
beschermingssysteem in werking en worden,
afhankelijk van de situatie, de gordelspanners
(p. 35) en/of opblaasgordijnen (p. 42) geacti-
veerd.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging. Dit
mag echter voor u geen reden zijn om sneller
te gaan rijden. Neem altijd de gebruikelijke
voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
VEILIGHEID
46
Algemene informatie over de Safety
mode
Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in wer-
king treedt, wanneer tijdens een aanrijding
mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd
zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor
de veiligheidssystemen of het remsysteem.
De gevarendriehoek op het instrumentenpaneel.
Als de auto betrokken is geweest bij een aanrij-
ding, kan de melding Veiligheidsstand Zie
instructieboekje op het bestuurdersdisplay van
het instrumentenpaneel (p. 72) verschijnen. Dit
betekent dat de functionaliteit van de auto is ver-
minderd.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit
kan aanleiding geven tot letsel of een slechte
functie van de auto. Volvo adviseert u de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten
controleren en naar Normal Mode te laten
resetten nadat de melding Veiligheidsstand
Zie instructieboek is verschenen.
Gerelateerde informatie
Safety mode - startpoging (p. 46)
Safety mode - auto verrijden (p. 47)
Safety mode - startpoging
Als de auto in de Safety mode (p. 46) staat, is
een startpoging mogelijk als alles in orde lijkt te
zijn en u gecontroleerd hebt dat er geen sprake
is van brandstoflekkage.
Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto
is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur
waarneembaar zijn.
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat
er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor
te starten.
Neem de transpondersleutel uit en open het
bestuurdersportier. Als er vervolgens een melding
verschijnt dat het contact ingeschakeld is, dient u
op de startknop te drukken. Sluit het portier ver-
volgens en plaats de transpondersleutel terug.
De elektronica van de auto probeert nu te reset-
ten naar de normale stand. Probeer vervolgens
de auto te starten.
Als de melding Veiligheidsstand Zie
instructieboekje nog steeds op het display
staat mag u niet met de auto rijden en hem even-
min verslepen. U moet hem dan laten bergen
(p. 330). Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt
dat u nog met de auto kunt rijden.
VEILIGHEID
}}
47
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waarneemt
terwijl de melding Veiligheidsstand Zie
instructieboek getoond wordt. Verlaat de
auto onmiddellijk.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Safety mode - auto verrijden (p. 47)
Safety mode - auto verrijden
Als Normal mode verschijnt, wanneer de
Veiligheidsstand Zie instructieboekje na een
startpoging (p. 46) werd gereset, mag u de auto
voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie ver-
rijden.
Verrijd de auto niet verder dan nodig.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de Safety mode
(p. 46)
Algemene informatie over
kinderveiligheid
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten
(kinderzitjes, comfortkussens en bevestigings-
materialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwik-
keld.
Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept
u optimale voorwaarden voor een veilig vervoer
van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker
dat de producten passen en eenvoudig in het
gebruik zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te
vervoeren in een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4
jaar) en daarna op een comfortkussen of een in
een de rijrichting geplaatst kinderzitje tot ze een
lengte van 1,40 m hebben.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het te gebrui-
ken type kinderzitje voor kinderen in verschil-
lende leeftijdscategorieën en gewichtsklas-
sen verschillen van land tot land. Ga na wat er
in uw land geldt.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
48
N.B.
Bij vragen over de montage van kinderveilig-
heidsproducten neemt u voor duidelijke aan-
wijzingen contact op met de producent.
Kinderslot
De achterportieren en de achterportierruiten* zijn
handmatig te blokkeren (p. 192) of elektronisch
te blokkeren (p. 193)*, zodat ze niet meer van de
binnenzijde te openen zijn.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje - positie (p. 55)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 59)
Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
(p. 63)
VEILIGHEID
}}
49
Kinderzitje
Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen
zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste
wijze gebruikt.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de meegeleverde montage-
handleiding te lezen.
WAARSCHUWING
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
niet vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan de
veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Raadpleeg voor de juiste montage de montage-
instructies bij het kinderzitje.
||
VEILIGHEID
50
Aanbevolen kinderzitjes2
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 0
max. 10 kg
Categorie 0+
max. 13 kg
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - tegen
de rijrichting in geplaatst kinderzitje
bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 04301146
(L)
Categorie 0
max. 10 kg
Categorie 0+
max. 13 kg
Volvo-babyzitje (Volvo Infant
Seat) – tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1
04301146
(U)
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – tegen
de rijrichting in geplaatst kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 04301146
(U)
Volvo-babyzitje (Volvo Infant
Seat) – tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje beves-
tigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1
04301146
(U)
Categorie 0
max. 10 kg
Categorie 0+
max. 13 kg
Kinderzitjes met universele
goedkeuring.
(U)
Kinderzitjes met universele goedkeuring.
(U)
Kinderzitjes met universele
goedkeuring.
(U)
2Om andere kinderzitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
VEILIGHEID
}}
51
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 1
9–18 kg
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje
(Volvo Convertible Child Seat)
– tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Categorie 1
9–18 kg
Tegen de rijrichting in geplaat-
ste Volvo-kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-
kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Categorie 1
9–18 kg
In de rijrichting geplaatste
kinderzitjes met universele
goedkeuring.A
(UF)
Kinderzitjes met universele goedkeuring.
(U)
Kinderzitjes met universele
goedkeuring.
(U)
||
VEILIGHEID
52
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 2
15–25 kg
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje
(Volvo Convertible Child Seat)
– tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Categorie 2
15–25 kg
Tegen de rijrichting in geplaat-
ste Volvo-kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-
kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Categorie 2
15–25 kg
Omkeerbaar Volvo-kinder-
zitje (Volvo Convertible
Child Seat) – tegen de rij-
richting in geplaatst kinder-
zitje bevestigd met veilig-
heidsgordel en bevesti-
gingsband.
Typegoedkeuring: E5
04191
(U)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04191
(U)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje
(Volvo Convertible Child
Seat) – tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje beves-
tigd met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04191
(U)
VEILIGHEID
}}
53
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 2/3
15–36 kg
Volvo-comfortkussen met
rugleuning (Volvo Booster
Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1
04301169
(UF)
Volvo-comfortkussen met rugleuning
(Volvo Booster Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1 04301169
(UF)
Volvo-comfortkussen met
rugleuning (Volvo Booster
Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1
04301169
(UF)
Categorie 2/3
15–36 kg
Kinderzitje met of zonder
rugleuning (Booster
Cushion with and without
backrest).
Typegoedkeuring: E5
04216
(UF)
Kinderzitje met of zonder rugleuning
(Booster Cushion with and without
backrest).
Typegoedkeuring: E5 04216
(UF)
Kinderzitje met of zonder
rugleuning (Booster Cushion
with and without backrest).
Typegoedkeuring: E5 04216
(UF)
Categorie 2/3
15–36 kg
Volvo kinderzitje
Typegoedkeuring: E1
04301312
(UF)
Volvo kinderzitje
Typegoedkeuring: E1 04301312
(UF, L)
Volvo kinderzitje
Typegoedkeuring: E1
04301312
(UF)
||
VEILIGHEID
54
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 2/3
15–36 kg
Geïntegreerd kinderzitje (Integrated
Booster Cushion) – verkrijgbaar als
fabrieksoptie.
Typegoedkeuring: E5 04189
(B)
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-univer-
seel zijn.
U: Geschikt voor kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring.
UF: Geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring.
B: Geïntegreerde kinderzitjes met goedkeuring voor deze gewichtscategorie.
AVoor kinderen in deze gewichtscategorie adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje - positie (p. 55)
Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
(p. 63)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 59)
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 47)
VEILIGHEID
}}
55
Kinderzitje - positie
Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepa-
lend voor de plaats van het kind in de auto en de
vereiste uitrusting.
G020739
Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags
gaan niet samen.
Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinderzi-
tjes (p. 49) op de achterbank, als de passagiers-
airbag geactiveerd (p. 40) is. Als de airbag wordt
opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel
ernstig letsel oplopen.
Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u
een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op
de passagiersstoel voorin zetten.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
Het volgende is te gebruiken:
een tegen de rijrichting in geplaatst kinder-
zitje op de passagiersstoel voorin, wanneer
de passagiersairbag gedeactiveerd is.
een in de rijrichting geplaatst kinderzitje/een
comfortkussen op de passagiersstoel voorin,
wanneer de passagiersairbag geactiveerd is.
en of meer kinderzitjes/comfortkussen op de
achterbank.
WAARSCHUWING
Plaats een achterstevoren gemonteerd kin-
derzitje nooit op een stoel met een geacti-
veerde airbag. Het niet opvolgen van deze
aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties
voor of ernstig letsel van het kind opleveren.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
56
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Zittingverhogers/kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ope-
ningsknop van de gordelsluiting aan kunnen
liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien
ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheids-
gordel per ongeluk opengaat.
Laat het bovengedeelte van het kinderzitje
niet tegen de voorruit leunen.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in
de auto moet worden geplaatst, verschillen
per land. Stel u op de hoogte van wat van toe-
passing is.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 49)
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 47)
Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
(p. 63)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 59)
Kinderzitje - geïntegreerde
zittingverhoger met twee standen*
De geïntegreerde zittingverhogers op de achter-
bank zorgen ervoor, dat kinderen comfortabel en
veilig kunnen zitten.
De geïntegreerde kinderzitjes zijn speciaal ont-
worpen om kinderen optimale bescherming te
bieden. In combinatie met de aanwezige veilig-
heidsgordels (p. 32) zijn de kinderzitjes goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg en een lengte van minimaal 95 cm.
Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder.
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire. 57
Verkeerde positie: de gordel mag niet naast de schou-
der lopen.
Zorg alvorens weg te rijden dat:
de geïntegreerde zittingverhoger met twee
standen correct ingesteld zie tabel (p. 57)
en vergrendeld is
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is;
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt (zie voorgaande afbeeldingen);
de heupgordel laag over het bekken loopt,
zodat deze maximale bescherming biedt.
U zet de zittingverhoger in een van de twee stan-
den door deze op te klappen (p. 57) of neer te
klappen (p. 59).
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-
werk over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht geen wijzigingen in of
aanpassingen aan het geïntegreerde kinder-
zitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
Ook als het geïntegreerde kinderzitje er intact
uitziet, kunnen er toch beschermende eigen-
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-
greerde kinderzitje moet ook worden vervan-
gen als het erg versleten is.
WAARSCHUWING
Als u de gebruiksinstructies voor de zittingver-
hoger met twee standen niet opvolgt, is het bij
een aanrijding niet uitgesloten dat het kind
ernstig letsel oploopt.
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - uitklappen
De geïntegreerde zittingverhoger (p. 56) op de
achterbank kan in twee standen worden uitge-
klapt. In welke stand u het kinderzitje moet uit-
klappen hangt af van het gewicht van het kind.
Stand 1 Stand 2
Gewicht 22–36 kg 15–25 kg
Stand 13
Trek de handgreep naar voren en omhoog
om het kinderzitje vrij te geven.
3De onderste stand.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
58
Duw het kinderzitje naar achteren om het te
vergrendelen.
Stand 24
Werk vanuit de onderste stand. Druk op de
knop.
Til het kinderzitje aan de voorkant op en duw
het achteruit tegen het ruggedeelte aan om
het te vergrendelen.
N.B.
Het is niet mogelijk de zittingverhoger vanuit
stand 2 in stand 1 te zetten. U moet de ver-
hoger eerst volledig inklappen (p. 59) in het
zitgedeelte van de achterbank.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerde zittingverhoger met twee
standen* - inklappen (p. 59)
4De bovenste stand.
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire. 59
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - inklappen
De geïntegreerde zittingverhoger (p. 56) op de
achterbank kan van de bovenste of onderste
stand worden ingeklapt naar een volledig inge-
klapte stand in de zitting. Het is echter niet
mogelijk het kinderzitje vanuit de bovenste stand
in de onderste stand te zetten.
Trek de handgreep naar voren om het zitje
vrij te geven.
Duw het zitje met uw hand omlaag om het
zitje te vergrendelen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u het kinderzitje weer
neerklapt of er geen losse voorwerpen (zoals
stukken speelgoed) in het gebied onder het
zitje liggen.
N.B.
Bij het inklappen van rugleuningen achter
moet eerst het kinderzitje worden neerge-
klapt.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerde zittingverhoger met twee
standen* - uitklappen (p. 57)
Kinderzitje - ISOFIX
ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinder-
zitjes (p. 49), gebaseerd op een internationale
standaard.
Achter de onderkant van de ruggedeelten op de
beide buitenste zitplaatsen van de achterbank
gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-
systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten
(zie voorgaande afbeelding) geven de positie van
deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om
bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
||
VEILIGHEID
60
Gerelateerde informatie
ISOFIX - afmetingscategorieën (p. 60)
ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 61)
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 47)
ISOFIX - afmetingscategorieën
Voor kinderzitjes met een ISOFIX (p. 59)-beves-
tigingssysteem zijn er afmetingscategorieën om
gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste
type kinderzitje (p. 61).
Afme-
tingscate-
gorie
Beschrijving
A Normale grootte, in rijrichting
geplaatst kinderzitje
B Beperkte grootte (optie 1), in rij-
richting geplaatst kinderzitje
B1 Beperkte grootte (optie 2), in rij-
richting geplaatst kinderzitje
C Normale grootte, tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje
D Beperkte grootte, tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje
E Tegen de rijrichting in geplaatst
babyzitje
F Overdwars gemonteerd babyzitje,
links
G Overdwars gemonteerd babyzitje,
rechts
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
N.B.
Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetingsca-
tegorie heeft, moet het automodel op de
voertuiglijst van het kinderzitje staan.
N.B.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een Volvo-werkplaats over de ISOFIX-kinder-
zitjes die Volvo aanbeveelt.
VEILIGHEID
}}
61
ISOFIX - soorten kinderzitjes
Kinderzitjes kunnen net als auto's verschillende
afmetingen hebben. Kinderzitjes passen daar-
door niet op alle zitplaatsen van de verschillende
modellen.
Type kinderzitje Gewicht Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje
Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank
Babyzitje, overdwars max. 10 kg F X X
G X X
Babyzitje, tegen rijrichting in max. 10 kg E X OK
(IL)
Babyzitje, tegen rijrichting in max. 13 kg E X OK
(IL)
D X OK
(IL)
C X OK
(IL)
Kinderzitje, tegen rijrichting in 9–18 kg D X OK
(IL)
C X OK
(IL)
||
VEILIGHEID
62
Type kinderzitje Gewicht Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje
Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank
Kinderzitje, in rijrichting 9–18 kg B X OKA
(IUF)
B1 X OKA
(IUF)
A X OKA
(IUF)
X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie.
IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of
semi-universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met universele goedkeuring voor deze gewichtscategorie.
AVolvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie.
Zorg dat u de juiste afmetingscategorie (p. 60)
kiest voor een kinderzitje met het ISOFIX-beves-
tigingsysteem (p. 59).
VEILIGHEID
63
Kinderzitje - bovenste
bevestigingspunten
De auto is uitgerust met bovenste bevestigings-
punten voor bepaalde kinderzitjes (p. 49) die in
de rijrichting worden gemonteerd. Deze bevesti-
gingspunten zitten achter op het zitgedeelte van
de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorname-
lijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje aan te bevestigen. Volvo adviseert u
kleine kinderen zo lang mogelijk in een achter-
stevoren gemonteerd kinderzitje te blijven vervoe-
ren.
N.B.
Klap de hoofdsteunen omlaag om het monte-
ren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen
bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op
de beide buitenste zitplaatsen.
N.B.
In auto’s met een bagagerolhoes over de
bagageruimte moet deze worden verwijderd
voordat het kinderzitje in de bevestigingspun-
ten kan worden gemonteerd.
Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kin-
derzitje voor gedetailleerde informatie over de
manier waarop u het zitje aan de bovenste beves-
tigingspunten vastzet.
WAARSCHUWING
De bevestigingsband van het kinderzitje altijd
door de opening in de ene poot van de hoofd-
steun halen, alvorens de band aan het beves-
tigingspunt vast te zetten.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 47)
Kinderzitje - positie (p. 55)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 59)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIE-
NING
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
66
Instrumenten en bediening, auto
met stuur links - overzicht
In het overzicht staat waar de displays en bedie-
ningen van de auto zitten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
67
Overzicht auto's met het stuur links
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
68
Functie Zie
Menu- en meldings-
functies, richtingaan-
wijzers, groot licht/
dimlicht, boordcompu-
ter
(p. 119),
(p. 121),
(p. 106),
(p. 99) en
(p. 123).
Cruisecontrol*(p. 206) en
(p. 213).
Claxon, airbag (p. 94) en
(p. 36).
Instrumentenpaneel (p. 72).
Menufuncties, bedie-
ning audio, bediening
telefoon*
(p. 121) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
START/STOP
ENGINE-knop
(p. 274).
Contactslot (p. 87).
Beeldscherm voor
infotainment en weer-
gave van menu's
(p. 121) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Openingshandgreep
portier
Functie Zie
Bedieningspaneel (p. 188),
(p. 193),
(p. 111) en
(p. 112).
Alarmlichten (p. 105).
Bedieningspaneel voor
infotainment en menu-
functies
(p. 121) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Bedieningspaneel voor
klimaatregeling
(p. 138).
Versnellingspook/
keuzehendel
(p. 285).
Bediening rijmodi (p. 278).
Wissers en -sproeiers (p. 108).
Stuurwielafstelling (p. 94).
Ontgrendeling motor-
kap
(p. 371).
Parkeerrem (p. 293).
Functie Zie
Stoelverstelling*(p. 90).
Bedieningsknoppen
verlichting, ontgrende-
ling tankvulklep en
achterklep
(p. 96),
(p. 302) en
(p. 190).
Gerelateerde informatie
Buitentemperatuur (p. 81)
Dagtellers (p. 81)
Klok (p. 82)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
69
Instrumenten en bediening, auto
met stuur rechts - overzicht
In het overzicht staat waar de displays en bedie-
ningen van de auto zitten.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
70
Overzicht auto's met het stuur rechts
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 71
Functie Zie
Beeldscherm voor
infotainment en weer-
gave van menu's
(p. 121) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Contactslot (p. 87).
START/STOP
ENGINE-knop
(p. 274).
Cruisecontrol*(p. 206) en
(p. 213).
Instrumentenpaneel (p. 72).
Claxon, airbag (p. 94) en
(p. 36).
Menufuncties, bedie-
ning audio, bediening
telefoon*
(p. 121) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Wissers en -sproeiers (p. 108).
Openingshandgreep
portier
Bedieningspaneel (p. 188),
(p. 193),
(p. 111) en
(p. 112).
Functie Zie
Bedieningsknoppen
verlichting, ontgrende-
ling tankvulklep en
achterklep
(p. 96),
(p. 302) en
(p. 190).
Stoelverstelling*(p. 90).
Parkeerrem (p. 293).
Stuurwielafstelling (p. 94).
Menu- en meldings-
functies, richtingaan-
wijzers, groot licht/
dimlicht, boordcompu-
ter
(p. 119),
(p. 121),
(p. 106),
(p. 99) en
(p. 123).
Versnellingspook/
keuzehendel
(p. 285).
Bediening rijmodi (p. 278).
Bedieningspaneel voor
klimaatregeling
(p. 138).
Bedieningspaneel voor
infotainment en menu-
functies
(p. 121) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Alarmlichten (p. 105).
Ontgrendeling motor-
kap
(p. 371).
Gerelateerde informatie
Buitentemperatuur (p. 81)
Dagtellers (p. 81)
Klok (p. 82)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
72
Instrumentenpaneel
Op het informatiedisplay van het instrumenten-
paneel wordt informatie weergegeven over
bepaalde functies van de auto en meldingen.
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 73)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 78)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 79)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
73
Instrumentenpaneel, digitaal -
overzicht
Op het informatiedisplay van het instrumenten-
paneel wordt informatie weergegeven over
bepaalde functies van de auto en meldingen.
Welke informatie er op het informatiepaneel verschijnt hangt af van de geactiveerde opties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119).
Hybride-accumeter
Actuele ladingstoestand
Actieve rijmodus
Symbool dat brandt, wanneer de verbran-
dingsmotor draait.
Hybrid guide (Driver Support Power Meter).
Geeft het gevraagde aandrijfvermogen en
het beschikbare elektromotorvermogen aan,
d.w.z. de grens waarbij de verbrandingsmotor
start/stopt. Voor meer informatie, Eco guide
& Hybrid guide (p. 77).
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
74
Energieterugwinning
Wanneer de elektromotor vermogen gene-
reert voor de hybride-accu, verschijnen er
bellen op de meter voor de hybride-accu - zie
Bedrijfsrem (p. 289).
Informatiedisplay
Informatiedisplay.
Op het informatiedisplay van het instrumentenpa-
neel verschijnt informatie over bepaalde functies
van de auto zoals de cruisecontrol, boordcompu-
ter en meldingen. De informatie wordt weergege-
ven in de vorm van symbolen en tekst. Gedetail-
leerder informatie vindt u onder de functies die
gebruik maken van het display.
Meters en wijzers
Voor het instrumentenpaneel zijn verschillende
thema's te kiezen. De mogelijke thema's zijn:
"Hybrid", "Elegance", "Eco", en "Performance".
Het is alleen mogelijk een thema te kiezen, wan-
neer de motor loopt.
Druk om een thema te kiezen op de OK-knop op
de linker stuurhendel en kies menu-optie
Thema's door aan het duimwiel van dezelfde
hendel te draaien. Druk op de OK-knop. Draai
aan het duimwiel om een thema te kiezen en
bevestig uw keuze door op de OK-knop te druk-
ken.
Het uiterlijk van het beeldscherm op de midden-
console hangt bij bepaalde modelvarianten af van
het gekozen thema voor het instrumentenpaneel.
Met de linker stuurhendel kunt u ook het contrast
en de kleur van het instrumentenpaneel instellen.
Voor meer informatie over de menufuncties, zie
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119).
Het gekozen thema en de instellingen op het
gebied van contrast en kleur zijn voor alle trans-
pondersleutels apart op te slaan in het autosleu-
telgeheugen*, zie Transpondersleutel - personali-
sering* (p. 171).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
75
Thema "Hybrid"
Meters en wijzers, thema "Hybrid".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering1,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 123) en Brandstof tanken
(p. 303).
Hybride-accumeter
Snelheidsmeter
Hybrid guide. Zie ook Eco guide & Hybrid
guide (p. 77).
Schakelstandindicator. Zie ook Automatische
versnellingsbak - Geartronic (p. 285).
Thema "Elegance"
Meters en wijzers, thema "Elegance".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering1,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 123) en Brandstof tanken
(p. 303).
Geen functie
Snelheidsmeter
Geen functie
Schakelstandindicator. Zie ook Automatische
versnellingsbak - Geartronic (p. 285).
Thema "Eco"
Meters en wijzers, thema "Eco".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering1,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 123) en Brandstof tanken
(p. 303).
Eco guide. Zie ook Eco guide & Hybrid guide
(p. 77).
Snelheidsmeter
Hybrid guide. Zie ook Eco guide & Hybrid
guide (p. 77).
Schakelstandindicator. Zie ook Automatische
versnellingsbak - Geartronic (p. 285).
1Wanneer de aanduiding "Afstand tot lege tank:" op het display verandert in "----", wordt de markering rood van kleur.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
76
Thema "Performance"
Meters en wijzers, thema "Performance".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering1,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 123) en Brandstof tanken
(p. 303).
E-boost-meter. Illustreert het gebruik van de
elektromotor, de ondersteuning van de ver-
brandingsmotor en de mate van motorrem2.
Snelheidsmeter
Toerenteller. De meter geeft het motortoe-
rental in duizenden omwentelingen per
minuut aan.
Hybrid guide. Zie ook Eco guide & Hybrid
guide (p. 77).
Schakelstandindicator. Zie ook Automatische
versnellingsbak - Geartronic (p. 285).
Controle- en waarschuwingssymbolen
Controle- en waarschuwingssymbolen.
Controlelampjes
Controle- en waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen
Functietest
Alle controle- en waarschuwingssymbolen,
behalve de symbolen in het midden van het infor-
matiedisplay, gaan branden in contactslotstand II
of bij het starten van de motor. Alle symbolen
moeten weer uitgaan als de motor is aangesla-
gen, behalve het symbool voor de parkeerrem. Dit
gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt
gehaald.
Als de motor niet aanslaat of als de functietest
wordt uitgevoerd in contactslotstand II, gaan bin-
nen enkele seconden alle symbolen uit, behalve
het symbool voor storingen in het uitlaatgasreini-
gingssysteem.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 72)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 78)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 79)
1Wanneer de aanduiding "Afstand tot lege tank:" op het display verandert in "----", wordt de markering rood van kleur.
2Bij het afremmen op de elektromotor wordt de hybride-accu opgeladen, zie Bedrijfsrem (p. 289).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 77
Eco guide & Hybrid guide
Eco guide en Hybrid guide zijn twee van de
meters op het instrumentenpaneel (p. 72) die u
helpen om zo zuinig mogelijk met de auto te rij-
den.
De auto slaat ook statistische ritgegevens die in
de vorm van staafdiagrammen te bekijken zijn,
zie Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 129).
Eco guide
Deze meter geeft een beeld van hoe zuinig u met
de auto rijdt.
Kies "Eco" om deze meter te kunnen zien, zie
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 73).
Actuele waarde
Gemiddelde waarde
Actuele waarde
Hier wordt de actuele waarde getoond; hoe gro-
ter de uitslag op de schaal, hoe beter.
De actuele waarde wordt berekend op basis van
snelheid, motortoerental, benut motorvermogen
en het gebruik van het rempedaal.
Geadviseerd wordt een optimale snelheid
(50–80 km/h (30-50 mph)) en een laag toeren-
tal aan te houden. Bij gas geven en remmen
dalen de wijzers.
Bij zeer lage actuele waarden licht (met enige
vertraging) het rode gebied van de meter op, wat
betekent dat u onzuinig rijdt. U dient dit te voor-
komen.
Gemiddelde waarde
De gemiddelde waarde volgt de actuele waarde
langzaam en beschrijft hoe de afgelopen tijd in
de auto is gereden. Hoe groter de uitslag van de
wijzers op de schaal, hoe zuiniger u hebt gere-
den.
Hybrid guide
Dit instrument geeft de relatie aan tussen het
benutte en het beschikbare vermogen van de
elektromotor.
Kies "Hybrid" of "Performance" om deze meter
te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal -
overzicht (p. 73).
Gewenst vermogen
Beschikbaar vermogen elektromotor
Daar waar de beide wijzers elkaar ontmoeten, ligt
de grens waarbij de verbrandingsmotor start/
stopt.
Gewenst vermogen
De grote wijzer geeft het door u gewenste motor-
vermogen aan op basis van de stand van het gas-
pedaal. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe
groter het gewenste vermogen in de actuele ver-
snelling.
Beschikbaar vermogen elektromotor
De kleine wijzer geeft het actuele vermogen aan
dat de elektromotor kan leveren.
Een groot verschil tussen de beide wijzers duidt
op een grote vermogensreserve.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
78
Instrumentenpaneel - betekenis
controlelampjes
De controlelampjes attenderen u erop dat de bij-
behorende functies ingeschakeld zijn, de desbe-
treffende systemen actief zijn of dat er storingen
of gebreken zijn opgetreden.
Controlelampjes
Symbool Betekenis
Storing in ABL
Uitlaatgasreinigingssysteem
Storing in ABS
Mistachterlicht aan
Stabiliteitsregeling, zie Elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) -
algemeen (p. 198)
Stabiliteitsregeling, Sport-modus,
zie Elektronische stabiliteitsrege-
ling (ESC) - bediening (p. 199)
Voorgloeifunctie motor
Laag peil in brandstoftank
Symbool Betekenis
Informatie, lees displaymelding
Groot licht aan
Richtingaanwijzers links
Richtingaanwijzers rechts
Bandenspanningscontrolesys-
teem , zie Bandenspanningscon-
trole* (p. 345)
Storing in ABL
Het symbool brandt, als er een storing is opge-
treden in het ABL-systeem (Active Bending
Lights).
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem
kan na een motorstart het symbool gaan bran-
den. Rijd voor een controle naar een werkplaats.
Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende
Volvo-werkplaats bezoekt.
Storing in ABS
Als het symbool brandt, is het systeem defect.
Het normale remsysteem van de auto werkt dan
nog wel, zij het zonder ABS-regeling.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
3. Als het symbool blijft branden, rijd dan naar
een werkplaats om het ABS te laten contro-
leren. Volvo adviseert dat u daarvoor een
erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
Mistachterlicht aan
Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht
is ingeschakeld.
Stabiliteitsregeling
Het knipperende symbool geeft aan dat de stabi-
liteitsregeling werkt. Als het symbool continu
brandt is er sprake van een storing in het sys-
teem.
Stabiliteitsregeling, Sport-modus
Het symbool brandt, wanneer de Sport-modus is
geactiveerd. De Sport-modus maakt een actie-
vere rijervaring mogelijk. Het systeem registreert
dan of de gaspedaal- en stuurwielbediening als-
ook het bochtenwerk aan te merken zijn als
actiever dan normaal, waarna het systeem een
gecontroleerde vorm van slippen in de achtertrein
toelaat, voordat het ingrijpt en de auto stabili-
seert.
Voorgloeifunctie motor
Het symbool gaat branden wanneer de motor
wordt voorverwarmd. Voorverwarming vindt
meestal plaats bij lage temperaturen.
Laag peil in brandstoftank
Wanneer het symbool gaat branden is het brand-
stofpeil te laag. Tank dan zo spoedig mogelijk.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 79
Informatie, lees displaymelding
Als er een afwijking is in een van de systemen in
de auto, gaat het informatiesymbool branden en
verschijnt er een melding op het display. U verwij-
dert de melding met behulp van de OK-knop, zie
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119). Dit
gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet
(hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het
informatiesymbool kan ook gaan branden in com-
binatie met andere symbolen.
N.B.
Als de servicemelding verschijnt kunt u het
symbool en de melding met behulp van de
OK-knop doven. Na een tijdje doven ze ook
automatisch.
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer u het groot licht
voert of grootlichtsignalen geeft.
Richtingaanwijzers links/rechts
Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij
gebruik van de alarmlichten.
Bandenspanningssysteem
Het symbool brandt bij een lage bandenspanning
of als er een storing optreedt in het bandenspan-
ningssysteem.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren niet goed dichtstaat,
gaat het informatie- of waarschuwingssymbool
branden en verschijnt er een verklarende afbeel-
ding op het informatiedisplay. Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier
dat openstaat.
Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het
informatiesymbool branden.
Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph)
rijdt, gaat het waarschuwingssymbool
branden.
Als de motorkap3 niet goed dichtstaat, gaat het
waarschuwingssymbool branden en verschijnt er
een verklarende afbeelding op het informatiedis-
play. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en sluit de motorkap.
Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het
informatiesymbool branden en verschijnt er een
verklarende afbeelding op het informatiedisplay.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand
en sluit de achterklep.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 72)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 79)
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 73)
Instrumentenpaneel - betekenis
waarschuwingssymbolen
De waarschuwingssymbolen attenderen u erop
dat de bijbehorende belangrijke functies/syste-
men ingeschakeld zijn of dat er ernstige storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
Waarschuwingssymbolen
Symbool Betekenis
Parkeerrem ingeschakeld
Airbags (SRS)
Gordelwaarschuwing
Startaccu wordt niet opgeladen
Storing in remsysteem
Waarschuwing
3Alleen auto's met alarm*.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
80
Parkeerrem ingeschakeld
Het symbool brandt continu, wanneer u de par-
keerrem hebt aangezet. Het symbool knippert tij-
dens het aanzetten en gaat daarna continu bran-
den.
Een knipperend symbool in een andere situatie
wijst op een storing. Lees de melding op het
informatiedisplay.
Voor meer informatie, zie Parkeerrem (p. 293).
Airbags (SRS)
Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft
branden, is er een storing geregistreerd in een
van de veiligheidssystemen van de auto. Rijd zo
spoedig mogelijk naar een werkplaats voor een
controle. Volvo adviseert dat u daarvoor een
erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
Gordelwaarschuwing
Het symbool knippert als de bestuurder of de
voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of
als iemand op de achterbank de gordel heeft los-
genomen.
Startaccu wordt niet opgeladen
Het symbool gaat tijdens het rijden branden, als
er sprake is van een storing in het elektrisch sys-
teem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert dat
u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats
bezoekt.
Storing in remsysteem
Als het symbool oplicht, is het remvloeistofpeil
mogelijk te laag. Breng de auto zo spoedig
mogelijk tot stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir, zie Rem- en koppelings-
vloeistof - peil (p. 377).
Als de waarschuwingssymbolen voor het remsys-
teem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een
storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
Rijd verder als beide symbolen uitgaan.
Als de symbolen echter blijven branden,
moet u het peil in het remvloeistofreser-
voir controleren, zie Rem- en koppelings-
vloeistof - peil (p. 377). Als de lampjes
blijven branden ondanks dat het peil van
de remvloeistof in orde is, moet u de auto
uiterst voorzichtig naar een werkplaats rij-
den om het remsysteem te laten controle-
ren. Volvo adviseert dat u daarvoor een
erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies
controleren door een werkplaats. Volvo advi-
seert dat u daarvoor contact opneemt met
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd
branden, bestaat de kans dat de achtertrein
bij krachtig afremmen slipt.
Waarschuwing
Het rode waarschuwingssymbool gaat branden,
wanneer er een storing is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijei-
genschappen van de auto. Er verschijnt tegelij-
kertijd een verklarende melding op het informa-
tiedisplay. Het symbool blijft branden tot de sto-
ring is verholpen, maar de melding kunt u verwij-
deren met de OK-knop, zie Menufuncties -
instrumentenpaneel (p. 119). Het waarschu-
wingssymbool kan ook gaan branden in combina-
tie met andere symbolen.
Actie:
1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedisplay.
Voer de handeling uit die de melding op het
display u voorschrijft. Wis de melding met de
OK-knop.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 81
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren niet goed dichtstaat,
gaat het informatie- of waarschuwingssymbool
branden en verschijnt er een verklarende afbeel-
ding op het informatiedisplay. Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier
dat openstaat.
Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het
informatiesymbool branden.
Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph)
rijdt, gaat het waarschuwingssymbool
branden.
Als de motorkap4 niet goed dichtstaat, gaat het
waarschuwingssymbool branden en verschijnt er
een verklarende afbeelding op het informatiedis-
play. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en sluit de motorkap.
Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het
informatiesymbool branden en verschijnt er een
verklarende afbeelding op het informatiedisplay.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand
en sluit de achterklep.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 72)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 78)
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 73)
Buitentemperatuur
Het buitentemperatuurmeterdisplay is zichtbaar
op het instrumentenpaneel.
Display voor buitentemperatuurmeter
Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C
ligt, brandt er een sneeuwvloksymbool op het dis-
play. Het lampje wijst op het gevaar voor glad-
heid. Als de auto stilstaat of geparkeerd gestaan
heeft, is het mogelijk dat de buitentemperatuur-
meter een te hoge waarde aangeeft.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 72)
Dagtellers
Het dagtellerdisplay is zichtbaar op het instru-
mentenpaneel.
Dagtellers.
Display voor dagtellers
De beide dagtellers T1 en T2 worden gebruikt
voor het meten van kortere ritten. De afgelegde
afstand staat op het display.
Draai aan het duimwiel van de linker stuurhendel
om de gewenste meter te tonen.
Bij lang indrukken (totdat er een wijziging plaats-
vindt) van de knop RESET op de linker stuurhen-
del wordt de getoonde dagteller gereset. Voor
meer informatie, zie Boordcomputer (p. 123).
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 72)
4Alleen auto's met alarm*.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
82
Klok
Het klokdisplay is zichtbaar op het instrumenten-
paneel.
Klok.
Display voor de tijdaanduiding
Klok instellen
U kunt de klok aanpassen in het menusysteem
MY CAR, zie MY CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 72)
Instrumentenpaneel -
licentieovereenkomst
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgt een Engelse versie van de overeenkomst
tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars.
Combined Instrument Panel Software
Open Source Software Notice
This product uses certain free / open source and
other software originating from third parties, that
is subject to the GNU Lesser General Public
License version 2 (LGPLv2), The FreeType
Project License ("FreeType License") and other
different and/or additional copy right licenses,
disclaimers and notices. The links to access the
exact terms of LGPLv2, and the other open
source software licenses, disclaimers,
acknowledgements and notices are provided to
you below. Please refer to the exact terms of the
relevant License, regarding your rights under said
licenses. Volvo Car Corporation (VCC) offers to
provide the source code of said free/open source
software to you for a charge covering the cost of
performing such distribution, such as the cost of
media, shipping and handling, upon written
request. Please contact your nearest Volvo
Dealer.
The offer is valid for a period of at least three (3)
years from the date of the distribution of this
product by VCC / or for as long as VCC offers
spare parts or customer support.
Portions of this product uses software
copyrighted © 2007 The FreeType Project
(www.freetype.org). All rights reserved.
Portions of this product uses software with
Copyright © 1994–2013 Lua.org, PUC-Rio
(http://www.lua.org/)
This product includes software under
following licenses:
LGPL v2.1: http://www.gnu.org/licenses/old-
licenses/lgpl-2.1.html
GNU FriBidi
DevIL
The FreeType Project License: http://
git.savannah.gnu.org/cgit/freetype/freetype2.git/
tree/docs/FTL.TXT
FreeType 2
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 83
MIT License: http://opensource.org/licenses/
mit-license.html
Lua
Displaysymbolen
Er worden tal van verschillende displaysymbolen
gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderver-
deeld in waarschuwings-, controle- en informa-
tiesymbolen.
Hier volgt een overzicht van de meest voorko-
mende symbolen met hun betekenis en een ver-
wijzing naar de pagina('s) in de handleiding waar
u meer informatie kunt vinden.
- Rood waarschuwingssymbool dat gaat
branden, wanneer er een storing geregistreerd is
die mogelijk van invloed is op de veiligheid en/of
rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tege-
lijkertijd een verklarende displaymelding op het
informatiedisplay van het instrumentenpaneel.
- Informatiesymbool, gaat branden, in com-
binatie met een verklarende tekst op het informa-
tiedisplay van instrumentenpaneel, wanneer er
een storing in een van de autosystemen is opge-
treden. Het informatiesymbool kan ook gaan
branden in combinatie met andere symbolen.
Waarschuwingssymbolen op
instrumentenpaneel
Symbool Betekenis Zie
Parkeerrem inge-
schakeld
(p. 79),
(p. 293)
Airbags (SRS) (p. 36),
(p. 79)
Gordelwaarschu-
wing
(p. 32),
(p. 79)
Startaccu wordt
niet opgeladen
(p. 79)
Storing in remsys-
teem
(p. 79),
(p. 289)
Waarschuwing,
Safety mode
(p. 36),
(p. 46),
(p. 79)
Controlelampjes op
instrumentenpaneel
Symbool Betekenis Zie
Storing in ABL*(p. 78),
(p. 103)
Uitlaatgasreinigings-
systeem
(p. 78)
Storing in ABS (p. 78),
(p. 289)
Mistachterlicht aan (p. 78),
(p. 104)
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
84
Symbool Betekenis Zie
Stabiliteitsregeling,
ESC (Electronic Sta-
bility Control), Trailer
Stability Assist*
(p. 78),
(p. 201),
(p. 328)
Stabiliteitsregeling,
Sport-modus
(p. 78),
(p. 201)
Voorgloeifunctie
motor (diesel)
(p. 78)
Laag peil in brand-
stoftank
(p. 78),
(p. 152)
Informatie, lees dis-
playmelding
(p. 78)
Groot licht aan (p. 78),
(p. 99)
Richtingaanwijzers
links
(p. 78)
Richtingaanwijzers
rechts
(p. 78)
Bandenspannings-
systeem*
(p. 78),
(p. 345)
Informatiesymbolen op
instrumentenpaneel
Symbool Betekenis Zie
Actief groot licht,
AHB (Active High
Beam)*
(p. 100)
Camerasensor*;
lasersensor*
(p. 100),
(p. 236),
(p. 246),
(p. 258),
(p. 262)
Adaptieve cruisecon-
trol*
(p. 223)
Adaptieve cruisecon-
trol*; afstandswaar-
schuwing* (Distance
Alert)
(p. 218),
(p. 209)
Adaptieve cruisecon-
trol*, tijdsverschil
(p. 213),
(p. 215)
Cruisecontrol*(p. 206)
Radarsensor*(p. 223),
(p. 212),
(p. 246)
Rempedaal (p. 289)
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Symbool Betekenis Zie
Auto Brake*;
afstandswaarschu-
wing* (Distance
Alert); City SafetyTM;
Collision Warning*
(p. 212),
(p. 236),
(p. 246)
Motor- en interieur-
verwarming*
(p. 152)
Motor- en interieur-
verwarming* Service
vereist
(p. 152)
Geactiveerde timer*(p. 152)
ABL*(p. 103)
Tankvulklep rechts (p. 302)
Accuspanning laag (p. 152)
Parkeerrem (p. 293)
Regensensor*(p. 108)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 85
Symbool Betekenis Zie
Driver Alert System*;
Lane Departure
Warning*
(p. 258),
(p. 262)
Driver Alert System*;
Lane Departure
Warning*
(p. 262)
Driver Alert System*;
Tijd voor pauze
(p. 257)
Driver Alert System*;
Tijd voor pauze
(p. 258)
Geregistreerde snel-
heidsinformatie*
(p. 253)
Binnen parkeren (p. 147)
Buiten parkeren (p. 147)
Stoelverwarming (p. 147),
(p. 147)
Symbool Betekenis Zie
Aandrijving (p. 282)
Schakelindicator (p. 284)
Schakelstanden (p. 285)
Oliepeil meten (p. 374)
Informatiesymbolen op display
plafondconsole
Symbool Betekenis Zie
Gordelwaarschuwing (p. 35)
Airbag passagiersstoel,
geactiveerd
(p. 40)
Airbag passagiersstoel,
gedeactiveerd
(p. 40)
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 78)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 79)
Meldingen - functies (p. 121)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
86
Volvo Sensus
Volvo Sensus vormt het hart van uw persoonlijke
Volvo-beleving en maakt communicatie mogelijk
tussen u, uw auto en de wereld eromheen. Sen-
sus biedt informatie, entertainment en zo nodig
ondersteuning. Sensus omvat intuïtieve functies
voor meer rijplezier en een probleemloos auto-
bezit.
Dankzij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u
altijd toegang krijgen tot hulp, informatie en
entertainment, zonder te worden afgeleid.
Sensus biedt u diverse oplossingen voor aanslui-
ting* op de rest van de wereld en de mogelijkheid
tot intuïtieve bediening van de verschillende auto-
functies.
Volvo Sensus presenteert tal van functies van uit-
eenlopende autosystemen op overzichtelijke
wijze op het display van de middenconsole. Volvo
Sensus biedt de mogelijkheid tot personalisering
van de auto met een eenvoudig te hanteren
bedieningsinterface. Er zijn instellingen te verrich-
ten onder Instellingen van de auto, Audio en
media, Klimaat enzovoort
Met de knoppen en bedieningselementen op de
middenconsole en de rechter stuurknoppenset*
kunt u functies activeren en deactiveren en tal
van instellingen verrichten.
Bij het bedienen van MY CAR worden alle instel-
lingen getoond die verband houden met het
besturen en bedienen van de auto, zoals City
Safety, sloten en alarm, automatische ventilator-
snelheid, klokinstelling enzovoort.
Bij het indrukken van RADIO, MEDIA, TEL*,
*,NAV* en CAM5 kunt u andere bronnen, syste-
men en functies activeren, zoals AM, FM, CD,
DVD*, TV*, Bluetooth®*, navigatie* en parkeer-
hulpcamera*.
Voor meer informatie over alle functies/syste-
men, zie de desbetreffende paragrafen in de
gebruikershandleiding of het bijbehorende sup-
plement.
Overzicht
Bedieningspaneel op middenconsole. De afbeelding is
schematisch – het aantal functies en de locatie van de
knoppen is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de
desbetreffende markt.
Navigatie* - NAV, zie apart supplement (Sen-
sus Navigation).
Audio en media - RADIO, MEDIA, TEL*, zie
desbetreffend supplement (Sensus Infotain-
ment).
Fabrieksinstellingen - MY CAR, zie MY CAR
(p. 121).
Connected Car - *, zie desbetreffend sup-
plement (Sensus Infotainment).
Klimaatregeling (p. 132).
Parkeerhulpcamera* (p. 267) – CAM*.
5Geldt voor bepaalde automodellen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 87
Sleutelstanden
Met de transpondersleutel is het elektrische sys-
teem van de auto in verschillende standen te zet-
ten om het gebruik van verschillende functies/
systemen mogelijk te maken, zie contactslotstan-
den - functies in verschillende standen (p. 87).
Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/inge-
duwd.
N.B.
Bij auto's met passieve start en vergrende-
ling* hoeft u de transportsleutel niet in het
contactslot te steken, maar kunt u deze bij-
voorbeeld in een binnenzak laten zitten. Voor
meer informatie over de passieve start en ver-
grendeling, zie Keyless Drive* (p. 182).
Transpondersleutel plaatsen
1. Houd de transpondersleutel beet aan de
kant van het afneembare sleutelblad en
plaats de transpondersleutel in het contact-
slot.
2. Duw de transpondersleutel vervolgens tot
aan de aanslag in het slot.
BELANGRIJK
Vreemde voorwerpen in het contactslot kun-
nen tot functiestoringen leiden of schade aan
het slot toebrengen.
De transpondersleutel niet verkeerd om inste-
ken – pak de sleutel beet aan het uiteinde
met het afneembare sleutelblad, zie Afneem-
baar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen
(p. 178).
Transpondersleutel uitnemen
Pak de transpondersleutel beet en trek deze uit
het contactslot.
contactslotstanden - functies in
verschillende standen
Om bij uitgeschakelde motor het gebruik van
een beperkt aantal functies mogelijk te maken is
het elektrische systeem van de auto met de
transpondersleutel in 3 verschillende standen te
zetten: 0, I en II. In deze gebruikershandleiding
worden deze standen in algemene zin aange-
duid als "contactslotstanden".
De volgende tabel geeft aan welke functies
beschikbaar zijn in de verschillende contactslot-
standen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
88
Stand Functies
0Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht.
Elektrisch bediende stoelen zijn
te verstellen.
Het audiosysteem is enige tijd te
gebruiken - zie supplement Sen-
sus Infotainment.
ISchuif-/kanteldak, elektrisch
bediende ruiten, 12V-aansluitin-
gen in passagiersruimte, naviga-
tie, telefoon, interieurventilator en
ruitenwissers zijn te gebruiken.
In deze contactslotstand is het
stroomverbruik belastend voor de
startaccu.
Stand Functies
II De koplampen worden ontstoken.
Waarschuwings-/controlelampjes
branden 5 seconden lang.
Diverse andere systemen worden
geactiveerd. Elektrische verwar-
ming in zittingen en achterruit kan
echter pas na starten van de
motor worden geactiveerd.
Deze contactslotstand verbruikt
veel stroom vanuit de startaccu en
moet daarom worden vermeden!
Kiezen van contactslotstand
contactslotstand 0 - Ontgrendel de auto -
het elektrische systeem van de auto staat nu
in stand 0.
N.B.
Om stand I of II te realiseren zonder dat de
motor wordt gestart moet u bij het selecteren
van deze contactslotstanden het rem-/koppe-
lingspedaal niet bedienen.
contactslotstand I - Met de transponder-
sleutel volledig in het contactslot6 geduwd -
druk kort op START/STOP ENGINE.
contactslotstand II - Met de transponder-
sleutel volledig in het contactslot6 geduwd -
druk lang7 op START/STOP ENGINE.
Terug naar contactslotstand 0 - Om terug
te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand
II en I - druk kort op START/STOP ENGINE.
Audiosysteem
Voor informatie over de functie van het audiosys-
teem bij een uitgenomen transpondersleutel, zie
supplement Sensus Infotainment.
Motor starten en afzetten
Zie voor informatie over het starten/afzetten van
de motor, zie Motor starten (p. 274).
Gerelateerde informatie
Sleutelstanden (p. 87)
6Niet nodig bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling*.
7Ca. 2 seconden.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 89
Voorstoelen
Voor het best mogelijke zitcomfort hebben de
voorstoelen verschillende instelmogelijkheden.
Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/omlaag-
pompen.
Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
Voorkant zitting hoger/lager* zetten,
omhoog-/omlaagpompen.
Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de
knop draaien.
Lendensteun* aanpassen, druk op de knop.
Bedieningspaneel voor elektrisch bediende
stoel*, zie Voorstoelen - elektrisch bediend*
(p. 90).
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in voor-
dat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden.
Controleer of de stoel vergrendeld staat om
letsel te voorkomen bij hard afremmen of een
aanrijding.
Ruggedeelte passagiersstoel
omklappen*8
De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-
den omgeklapt om ruimte te maken voor lange
lading.
Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en
omlaag.
Zet de rugleuning rechtop.
Trek de pallen aan de achterzijde van de rug-
leuning omhoog tijdens het omklappen.
4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofd-
steun onder het dashboardkastje "vast" komt
te zitten.
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
volgorde aan.
WAARSCHUWING
Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop
gezet hebt beet en controleer of het stevig
vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij
hard afremmen of een aanrijding.
Gerelateerde informatie
Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 90)
Achterbank (p. 91)
8Geldt alleen voor stoelen type comfort.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
90
Voorstoelen - elektrisch bediend*
Voor het best mogelijke zitcomfort hebben de
voorstoelen verschillende instelmogelijkheden.
De elektrisch bediende stoel kan naar voren/
achteren en omhoog/omlaag worden gezet. De
voorkant van de zitting kan worden verhoogd/
verlaagd. De hellingshoek van de rugleuning en
de stand van de lendensteun* zijn te wijzigen.
Elektrisch bedienbare stoel
Voorkant zitting omhoog/omlaag
Stoel omhoog/omlaag
Stoel vooruit/achteruit
Hellingshoek rugleuning
Lendensteun* in/uit.
De elektrisch bediende stoelen zijn voorzien van
een beveiliging tegen overbelasting, die geacti-
veerd wordt als een van de stoelen door een
obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is,
moet u het elektrische systeem van de auto in de
contactslotstand I of 0 zetten en enige tijd wach-
ten voordat u de stoel opnieuw probeert te ver-
stellen.
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag/in/uit).
Voorbereidingen
Tot enige tijd nadat u het portier met de trans-
pondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk
de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleu-
tel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal
gesproken in contactslotstand I. Wanneer de
motor loopt, is dat altijd mogelijk.
Stoel met geheugenfunctie*
De geheugenfunctie slaat de instellingen op voor
de stoel en de buitenspiegels.
Instelling vastleggen
Geheugenknop
Geheugenknop
Geheugenknop
Knop voor vastlegging van de instelling
1. Stel de stoel en de buitenspiegels in.
2. Houd de knop M ingedrukt, terwijl u knop 1,
2 of 3 indrukt. Houd de knoppen ingedrukt,
totdat er een akoestisch signaal klinkt en er
een tekst op het instrumentenpaneel ver-
schijnt.
Om een andere instelling vast te leggen moet u
de stoel eerst verstellen.
De stand van de lendensteun wordt niet opgesla-
gen.
Stoel in vastgelegde stand zetten
Druk op een van de geheugenknoppen 13, tot-
dat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand
komen. Bij het loslaten van de knop zal de instel-
ling van de stoel en de buitenspiegels onmiddel-
lijk worden beëindigd.
Geheugen* van transpondersleutel
In alle transpondersleutels kunnen verschillende
instellingen voor de bestuurdersstoel en de bui-
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 91
tenspiegels9 voor meerdere bestuurders worden
opgeslagen, zie Transpondersleutel - personali-
sering* (p. 171).
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt
u op een van de verstellingsknoppen of geheu-
genknoppen van de stoel drukken om de stoel
tot stilstand te brengen.
Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelge-
heugen vastgelegde stand te zetten dient u de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te
bedienen. Het bestuurdersportier dient daarbij
open te staan.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen
niet met de bediening spelen. Controleer of er
bij het instellen geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van
de passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Stoelen met elektrische verwarming
Voor elektrisch verwarmde stoelen/achterbank,
zie Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 139)
en Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 140).
Gerelateerde informatie
Voorstoelen (p. 89)
Achterbank (p. 91)
Achterbank
De rugleuning en de buitenste hoofdsteunen van
de achterbank kunnen worden neergeklapt. De
hoofdsteun van de middelste zitplaats kan aan
de lengte van de passagier worden aangepast.
Middelste hoofdsteun achterbank
Stem de hoofdsteun af op de lengte van de pas-
sagier zodat deze zo mogelijk het hele achter-
hoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog
als nodig is.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de
knop (in het midden tussen het ruggedeelte en
de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken terwijl u
de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt.
9Alleen als de auto is uitgerust met een elektrisch bediende bestuurdersstoel met geheugen en elektrisch inklapbare buitenspiegels. De stand van de lendensteun wordt niet opgeslagen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
92
WAARSCHUWING
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
moet in de onderste stand staan, wanneer de
middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer
de middelste zitplaats wel wordt gebruikt,
moet de hoofdsteun goed op de lengte van
de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo
mogelijk diens hele achterhoofd afdekt.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
handmatig omklappen
Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofd-
steun om te klappen.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten vergrendeld staan.
Ruggedeelte achterbank omklappen
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbank
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan
de bekleding van de achterbank is anders
namelijk niet uitgesloten.
De drie ruggedeelten zijn op verschillende manie-
ren neer te klappen.
N.B.
U moet mogelijk de voorstoelen naar voren
zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten
om de ruggedeelten van de achterbank volle-
dig naar voren te kunnen klappen.
Het linker gedeelte is apart neer te klappen.
Het middelste gedeelte is apart neer te klap-
pen.
Het rechter gedeelte kan alleen samen met
het middelste gedeelte worden neergeklapt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
93
Als de middelste rugleuning moet worden
neergeklapt - maak de hoofdsteun voor de
middelste rugleuning los en pas deze aan,
zie de eerdere paragraaf "Middelste hoofd-
steun achterbank".
Als de middelste rugleuning moet worden
neergeklapt - maak de hoofdsteun voor de
middelste rugleuning los en pas deze aan,
zie de eerdere paragraaf "Middelste hoofd-
steun achterbank".
De buitenste hoofdsteunen worden automa-
tisch neergeklapt, wanneer u de buitenste
ruggedeelten omklapt. Trek de blokkeer-
handgreep van het ruggedeelte omhoog
en klap het ruggedeelte om. Een rode mar-
kering bij de pal geeft aan dat het rugge-
deelte niet langer geblokkeerd staat.
N.B.
Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten
de hoofdsteunen naar voren om te voorko-
men dat ze in contact komen met het zitge-
deelte.
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
volgorde aan.
N.B.
Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de
rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als
deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet
vergrendeld.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
94
Buitenste hoofdsteunen achterbank
elektrisch omklappen*
1. De transpondersleutel moet in contactslot-
stand II staan.
2. Druk op de knop om de beide buitenste
hoofdsteunen op de achterbank om te klap-
pen en het zicht naar achteren te verbeteren.
WAARSCHUWING
Zet de buitenste hoofdsteunen niet naar
beneden als er passagiers op de buitenste
plaatsen zitten.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten vergrendeld staan.
Gerelateerde informatie
Voorstoelen (p. 89)
Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 90)
Stuurwiel
Het stuurwiel heeft meerdere verstellingsmoge-
lijkheden en bedieningselementen voor de cla-
xon, cruisecontrol en het menu-, het audio- en
het telefoonsysteem.
Instellen
Stuurwiel verstellen.
Ontgrendelingshendel, stuurwielverstelling
Mogelijke stuurwielstanden
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de
diepte verstellen:
1. Trek de hendel naar u toe om het stuurwiel
vrij te geven.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste
stand.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 95
3. Duw de hendel vervolgens terug om het
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren.
Als dit moeite kost, kunt u tijdens het terug-
duwen van de hendel lichtje op het stuurwiel
drukken.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze
vast.
Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stel-
len, zie Stuurkrachtinstelling* (p. 198).
Toetsensets*
Toetsensets op stuurwiel.
Cruisecontrol* (p. 206)* en Adaptieve cruise-
control - ACC* (p. 213)*.
Bediening audio en telefoon, zie Sensus
Infotainment-supplement.
Claxon
Claxon.
Druk op het midden van het stuurwiel om te cla-
xonneren.
Gerelateerde informatie
Elektrische stuurverwarming* (p. 95)
Elektrische stuurverwarming*
Het stuurwiel is elektrisch te verwarmen.
Functie
De positie van de knop kan variëren afhankelijk van de
overige gekozen uitrusting en de markt.
Bij herhaaldelijk indrukken van de knop wordt
geschakeld tussen de volgende standen:
Functie Indicatie
Uitgeschakeld Lampje in knop uit
Verwarming Lampje in knop aan
Automatische stuurverwarming
Bij automatische inschakeling van de stuurver-
warming wordt bij het starten van de motor de
stuurverwarming ingeschakeld. Bij een omge-
vingstemperatuur lager dan zo’n 10 °C en een
koude auto vindt automatische inschakeling
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
96
plaats. Activeer/deactiveer de functie in het
menusysteem MY CAR (p. 121). Bedieningspaneel verlichting
Met het bedieningspaneel voor de verlichting
kunt u de buitenverlichting inschakelen en aan-
passen. U gebruikt het ook om de display- en
instrumentenverlichting alsook de sfeerverlich-
ting (p. 106) aan te passen.
Overzicht bedieningspaneel verlichting.
Duimwiel voor het afstellen van de display-
en instrumentenpaneelverlichting alsook de
sfeerverlichting*
Knop voor mistachterlicht
Draaiknop voor verlichting tijdens het rijden
en parkeren
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Een auto met actieve xenonkoplampen* heeft
automatische koplamphoogteregeling, zodat het
duimwiel voor koplamphoogteregeling ontbreekt.
Standen draaiknop
N.B.
Dezelfde lampen worden gebruikt voor de
dagrijlichten en stadslichten vóór. De licht-
sterkte is groter, wanneer de lampen worden
gebruikt voor de dagrijlichten.
Stand Betekenis
DagrijlichtA wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijlicht, parkeerlichten en side-
markers, wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait.
Parkeerlichten/sidemarkers, wan-
neer de auto geparkeerdB staat.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijlicht, parkeerlichten en side-
markers bij daglicht, wanneer het
elektrische systeem van de auto in
contactslotstand II staat of als de
motor draait.
Dimlicht parkeerlichten en sidemar-
kers achter bij slechte verlichting
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 97
Stand Betekenis
overdag of bij donker of wanneer
het mistachterlicht of de continue
wisfunctie van de achterruitwisser
geactiveerd is.
De tunneldetectie (p. 99)* is
geactiveerd.
Het automatische groot licht
(p. 100)* is te gebruiken.
U kunt het groot licht inschakelen,
wanneer u het dimlicht voert.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dimlicht en parkeerlichten/side-
markers.
Groot licht kan worden geactiveerd.
Grootlichtsignalering mogelijk.
AAangebracht in of onder de voorbumper.
BOok bij stilstaande auto en draaiende motor, mits de draaiknop
vanuit een andere stand in deze stand wordt gezet.
Volvo adviseert u om stand te gebruiken
bij ritten in de auto.
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan niet
in elke situatie bepalen of het daglicht te
zwak of sterk genoeg is, bijvoorbeeld bij mist
en regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Display- en instrumentenverlichting
Afhankelijk van de contactslotstand worden
bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie
contactslotstanden - functies in verschillende
standen (p. 87).
De displayverlichting wordt bij donker automa-
tisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze
functie is in te stellen met het duimwiel.
Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel
verlicht wordt stelt u in met het duimwiel.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoet-
komend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat
voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen.
Stel de koplampen lager af als de auto zwaar
beladen is.
1. Laat de motor draaien of zet het elektrische
systeem van de auto in de contactslotstand I.
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de
koplampen hoger of lager af te stellen.
Duimwielstanden bij uiteenlopende belading.
Alleen bestuurder
Bestuurder en voorpassagier
Inzittenden op alle zitplaatsen
Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale
belading in bagageruimte
Bestuurder plus maximale belading in baga-
geruimte
Gerelateerde informatie
Stadslichten (p. 98)
Dagrijlicht (p. 98)
Groot licht/dimlicht (p. 99)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
98
Stadslichten
U schakelt de stadslichten voor en de achterlich-
ten in met de verlichtingsdraaiknop.
Verlichtingsdraaiknop in stand voor stadslichten.
Zet de draaiknop in de stand (ook de ken-
tekenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de motor draait,
brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten
voor.
Wanneer het buiten donker is en de achterklep
wordt geopend, gaan de achterlichten branden
om achteropkomend verkeer te waarschuwen. Dit
gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draai-
knop of de contactslotstand van het elektrische
systeem van de auto.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snel-
heid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of
als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h
(zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden en
verschijnt Reset positie lichtschakelaar op het
instrumentenpaneel om u ertoe aan te zetten de
knop uit verlichtingsstand te draaien.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
Dagrijlicht
Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand
staat en het elektrische systeem van de
auto in sleutelstand II of als de motor draait,
wordt bij daglicht automatisch het dagrijlicht
ingeschakeld.
Dagrijlicht DRL
Verlichtingsdraaiknop in stand AUTO.
Met de verlichtingsdraaiknop in stand
wordt het dagrijlicht (Daytime Running Lights -
DRL) automatisch ingeschakeld bij autoritten
overdag. Een lichtsensor boven op het dashboard
schakelt over van dagrijlicht op dimlicht, wanneer
het gaat schemeren of bij donker weer. Over-
schakelen op dimlicht gaat ook automatisch bij
activering van de ruitenwissers of het mistachter-
licht.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 99
WAARSCHUWING
Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in
alle gevallen kan bepalen wanneer de omge-
vingsverlichting voldoende of onvoldoende is
bij mist en regen bijvoorbeeld.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 99)
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
Tunneldetectie*
De tunneldetectie zorgt voor overschakeling van
dagrijlicht op dimlicht bij het binnenrijden van
een tunnel.
De functie Tunneldetectie is aanwezig op een
auto met een regensensor*. Wanneer u een tun-
nel binnenrijdt, registreert de sensor dit en wordt
overgeschakeld van dagrijlicht naar dimlicht. Ca.
20 seconden na het verlaten van de tunnel, wordt
weer overgeschakeld op dagrijlicht. Als u na
afloop van deze tijd een andere tunnel inrijdt, blijft
het dimlicht branden. Zo wordt voorkomen dat de
lichtinstelling van de auto te vaak wordt gewijzigd.
Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als
de verlichtingsdraaiknop in stand staat.
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 99)
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
Groot licht/dimlicht
Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand
staat en het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II of als de motor loopt,
wordt in slechte lichtomstandigheden automa-
tisch het dimlicht ingeschakeld.
Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop.
Stand voor grootlichtsignalen
Stand voor groot licht
Dimlicht
Met de draaiknop in de stand wordt het
dimlicht automatisch geactiveerd als het gaat
schemeren of bij donker weer. Het dimlicht wordt
ook automatisch geactiveerd bij activering van de
ruitenwissers of het mistachterlicht.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
100
Met de draaiknop in de stand brandt altijd
het dimlicht, wanneer de motor loopt of als de
contactslotstand II actief is.
Grootlichtsignalen
Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand
voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe.
Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat.
Groot licht
Het groot licht is te ontsteken met de draaiknop
in stand 10 of . Schakel het groot licht
in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand
naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te
laten. Het groot licht is eveneens uit te schakelen
door de stuurhendel lichtjes in de richting van het
stuurwiel te duwen.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool op het instrumentenpaneel.
Verstralers*
Als de auto beschikt over verstralers, kunt u in
het menusysteem MY CAR selecteren of deze
gedeactiveerd moeten worden of aan/uit moeten
gaan in combinatie met het groot licht11, zie MY
CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Actieve xenonkoplampen* (p. 103)
Automatisch groot licht* (p. 100)
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
Koplampen - lichtbundel aanpassen (p. 104)
Tunneldetectie* (p. 99)
Automatisch groot licht*
Automatisch groot licht ontdekt de koplampen
van een tegenligger of de achterlichten van een
voorligger en schakelt dan over van groot licht
naar dimlicht. De verlichting gaat terug naar
groot licht als het invallende licht ophoudt.
Automatisch groot licht - AHB
Automatisch groot licht (Active High Beam –
AHB) is een systeem dat met een camerasensor
boven aan de voorruit de koplampen van tegen-
liggers of de achterlichten van voorliggers regis-
treert en overschakelt van groot licht naar dim-
licht. Het systeem kan ook rekening houden met
de straatverlichting.
Wanneer de camerasensor geen tegen-/voorlig-
gers meer waarneemt, wordt weer overgescha-
keld naar groot licht.
Auto met halogeenkoplampen
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
groot licht.
Auto met actieve xenonkoplampen
10 Wanneer het dimlicht brandt.
11 Verstralers moeten op het elektrische systeem worden aangesloten door een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
101
Wanneer bij automatisch groot licht met automa-
tische in-/uitschakeling12 de camerasensor geen
invallend licht van voor-/tegenliggers meer waar-
neemt, schakelt de verlichting enkele seconden
later weer over naar groot licht.
Bij automatisch groot licht met adaptatiefunctie12
blijft in tegenstelling tot wat er gebeurt bij de
standaarddimfunctie dat deel van de lichtbundel
dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlicht-
sterkte branden – alleen dat deel van de licht-
bundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voor-
liggers gericht is wordt gedimd.
Adaptatiefunctie: Dimlicht recht vooruit in de richting van
tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de
tegenliggers.
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
volledig groot licht.
Activeren/deactiveren
AHB kan worden geactiveerd, wanneer de ver-
lichtingsdraaiknop in de stand staat (op
voorwaarde dat het systeem niet gedeactiveerd
werd in het menusysteem MY CAR), zie MY CAR
(p. 121).
Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop in stand AUTO.
De functie kan starten bij ritten in het donker,
wanneer u op een snelheid van zo'n 20 km/h
(12 mph) of hoger rijdt.
Schakel het AHB in of uit door de linker stuur-
hendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te
halen en vervolgens los te laten. Na het deactive-
ren van het groot licht wordt direct overgescha-
keld naar dimlicht.
Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool
op het informatiedisplay van het instru-
mentenpaneel wit.
Als het groot licht ontstoken is, brandt het sym-
bool blauw. Bij actieve xenonkoplampen geldt dit
ook bij gedeeltelijk groot licht, d.w.z. zodra de
lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij
dimlicht.
12 Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
102
Handmatige bediening
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer came-
ra’s voor het systeem hierdoor slechter of niet
meer werken.
Als de melding Actief groot licht Tijdelijk niet
beschikbaar Schakel handmatig op het infor-
matiedisplay van het instrumentenpaneel ver-
schijnt, moet u handmatig tussen groot licht en
dimlicht schakelen. De verlichtingsdraaiknop kan
echter in stand blijven staan. Hetzelfde
geldt, als de melding Voorruitsensoren
afgedekt Zie instructieboek en het symbool
verschijnen. Het symbool dooft,
wanneer deze melding verschijnt.
AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in
dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB
weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren
niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding
en gaat het symbool branden.
WAARSCHUWING
AHB is een systeem dat u helpt om in ongun-
stige omstandigheden de optimale verlichting
te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot licht
en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie
en/of weersgesteldheid vereist is.
BELANGRIJK
Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk
moet wisselen tussen groot licht en dimlicht:
in zware regen of dichte mist
bij ijsregen
bij stuifsneeuw of sneeuwmodder
bij maanlicht
bij ritten in zwak verlichte bebouwde
gebieden
bij voorliggers met een zwakke voertuig-
verlichting
bij voetgangers op of naast de weg
bij sterk reflecterende voorwerpen zoals
borden in de buurt van de weg
als de verlichting van tegenliggers schuil-
gaat achter bijvoorbeeld vangrails
bij verkeer op verbindingswegen
op het hoogste punt van heuvels en het
laagste punt van dalen
in scherpe bochten.
Zie voor meer informatie over de beperkingen
van de camerasensor, zie Collision Warning* -
beperkingen van de camerasensor (p. 244).
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 99)
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 103
Actieve xenonkoplampen*
Actieve xenonkoplampen/actieve bochtverlich-
ting zorgen/zorgt voor optimale verlichting in
bochten en op kruisingen om op die manier de
veiligheid te verhogen.
Actieve xenonkoplampen/actieve
bochtverlichting - ABL
Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde
(rechts) functie.
Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-
plampen/actieve bochtverlichting (Active
Bending Lights - ABL) draaien de lichtbundels
van de koplampen mee om optimale verlichting te
verkrijgen in bochten en op kruisingen om op die
manier de veiligheid te verhogen.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij
het starten van de motor (op voorwaarde dat de
functie niet is gedeactiveerd in het menusysteem
MY CAR, zie MY CAR (p. 121)). Wanneer de
functie een storing vertoont, brandt het symbool
op het instrumentenpaneel verschijnen
een verklarende tekst plus een ander brandend
symbool.
Symbool Melding Betekenis
Storing
koplamp-
systeem
Service
vereist
Het systeem is
defect. Bezoek een
werkplaats als de
melding niet ver-
dwijnt. Volvo advi-
seert u contact op te
nemen met een
erkende Volvo-werk-
plaats.
De functie is uitsluitend actief bij schemer of
donker en dan alleen als de auto rijdt.
U kunt de functie13 deactiveren/activeren in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 121).
Bochtverlichting*
Actieve xenonkoplampen/actieve bochtverlichting
met automatisch groot licht van het adaptieve
type zijn voorzien van bochtverlichting. De actieve
bochtverlichting draait bij een scherpe bocht tij-
delijk met het stuurwiel mee of in de richting die
de richtingaanwijzers aangeven.
De functie wordt geactiveerd bij gebruik van het
groot licht of dimlicht bij een rijsnelheid lager dan
zo'n 30 km/h (20 mph).
Ook tijdens het achteruitrijden gaat de bochtver-
lichting branden bij wijze van aanvulling op de
achteruitrijlichten.
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 99)
Automatisch groot licht* (p. 100)
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
13 Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
104
Koplampen - lichtbundel aanpassen
Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-
plampen en automatisch groot licht heeft, moet
u de lichtbundelinstelling aanpassen wanneer u
een auto voor rechtsrijdend verkeer wilt gebrui-
ken voor linksrijdend verkeer en andersom.
Actieve xenonkoplampen*
Bij auto's zonder automatisch groot licht* is geen
aanpassing van de lichtbundel vereist. De licht-
bundel is dusdanig dat tegenliggers niet worden
verblind.
Bij auto's met automatisch groot licht is aanpas-
sing van de lichtbundel vereist. Bij het aanpassen
van de lichtbundel voor links- of rechtsrijdend
verkeer dient de auto stil te staan.
De lichtbundel is aan te passen in het menusys-
teem MY CAR, zie MY CAR (p. 121).
Halogeenkoplampen
Er is geen aanpassing van de lichtbundel vereist.
De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet
worden verblind.
Mistachterlicht
Bij een beperkt zicht door mist kunt u de mis-
tachterlichten gebruiken om achterliggers tijdig
op uw aanwezigheid te attenderen.
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wan-
neer de verlichtingsdraaiknop in stand of
staat en het contactslot in de stand II of
wanneer de motor draait.
Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het con-
trolesymbool voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de knop
branden, wanneer het mistachterlicht ingescha-
keld is.
Het mistachterlicht dooft automatisch bij een
druk op de START/STOP ENGINE-knop of wan-
neer u de verlichtingsdraaiknop naar of
draait.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 96)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
105
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden wan-
neer een van de rij-assistentiesystemen, Adap-
tieve cruisecontrol (p. 213), City Safety (p. 230)
of Collision Warning (p. 237) de auto afremmen.
Gerelateerde informatie
Bedrijfsrem - noodremlichten en automati-
sche alarmlichten (p. 292)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen, wanneer deze functie actief is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
Beide richtingaanwijzersymbolen op het instru-
mentenpaneel knipperen bij gebruik van de
alarmlichten.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd,
wanneer de auto zo sterk wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid lager dan zo'n 10 km (6 mph) ligt.. De
alarmlichten blijven actief als de auto stilstaat en
worden vervolgens automatisch gedeactiveerd
als de auto weer wegrijdt of gedeactiveerd als de
knop wordt ingedrukt.
Gerelateerde informatie
Richtingaanwijzer (p. 106)
Bedrijfsrem - noodremlichten en automati-
sche alarmlichten (p. 292)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
106
Richtingaanwijzer
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in
het menusysteem MY CAR, zie MY CAR
(p. 121).
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en kan hand-
matig in de uitgangspositie teruggezet worden of
veert automatisch terug bij het terugdraaien van
het stuurwiel.
Richtingaanwijzersymbolen
Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Instru-
mentenpaneel - betekenis controlelampjes
(p. 78).
Gerelateerde informatie
Alarmlichten (p. 105)
Interieurverlichting
De interieurverlichting is te activeren/deactiveren
met de knoppen van de bedieningspanelen aan
het plafond voor- en achterin.
G021149
Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes
en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Leeslampje rechterzijde
Interieurverlichting
Alle verlichting in het interieur kan handmatig in-
en uitgeschakeld worden binnen 30 minuten
nadat:
de motor is afgezet en het elektrische sys-
teem van de auto in 0 staat
de auto ontgrendeld is zonder dat de motor
is gestart.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 107
Plafondverlichting voorin
De leeslampjes voorin worden in- en uitgescha-
keld met een druk op de bijbehorende knoppen
op de plafondconsole.
Plafondverlichting achterin
G021150
Plafondverlichting achterin.
U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een
druk op de bijbehorende knop.
Instapverlichting
De instapverlichting (alsmede de interieurverlich-
ting) worden in- en uitgeschakeld bij het openen
c.q. sluiten van een portier.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.
Verlichting make-upspiegel
De verlichting van de make-upspiegel (p. 161),
wordt bij het openen en sluiten van het spiegel-
klepje in- en uitgeschakeld.
Verlichting in bagageruimte
De bagageruimteverlichting wordt bij het openen
en sluiten van de achterklep automatisch in- en
uitgeschakeld.
Automatische verlichting
Met de knop voor de interieurverlichting kunt u
drie verlichtingsstanden selecteren:
Uit – rechterkant ingedrukt, automatische
interieurverlichting gedeactiveerd.
Neutrale stand – automatische verlichting
geactiveerd.
Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlich-
ting brandt.
Neutrale stand
Met de knop in de neutrale stand wordt de interi-
eurverlichting als volgt automatisch in- en uitge-
schakeld.
De interieurverlichting wordt ingeschakeld en
blijft 30 seconden lang branden, als:
u de auto met de afstandsbediening ont-
grendelt, zie Transpondersleutel - functies
(p. 174) of Afneembaar sleutelblad - portier
ontgrendelen (p. 178)
de motor is afgezet en het elektrische sys-
teem van de auto in 0 staat.
De interieurverlichting dooft, wanneer:
u de motor start
de auto wordt vergrendeld.
De interieurverlichting gaat aan en blijft twee
minuten lang branden, wanneer een van de por-
tieren openstaat.
Als u een bepaalde verlichtingsfunctie handmatig
inschakelt, zal deze na twee minuten automatisch
worden uitgeschakeld.
Sfeerverlichting*
Wanneer de reguliere interieurverlichting is uitge-
gaan en de motor draait, branden er enkele leds,
onder meer een bij de plafondverlichting voor een
zwakke sfeerverlichting tijdens de rit. Bovendien
kunt u door de verlichting in het donker eventuele
voorwerpen in de opbergvakken e.d. beter zien.
Deze verlichting gaat bij vergrendeling van de
auto even na de reguliere interieurverlichting uit.
U regelt de sterkte van de verlichting met het
duimwiel op het bedieningspaneel (p. 96).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
108
Follow Me Home-verlichting
De Follow Me Home-verlichting omvat het dim-
licht, de stadslichten voor en de achterlichten,
de buitenspiegelverlichting en de kentekenplaat-
verlichting.
Het is mogelijk om een deel van de buitenverlich-
ting enige tijd ingeschakeld te houden en als Fol-
low Me Home-verlichting dienst te laten doen na
vergrendeling van de auto.
1. Neem de transpondersleutel uit het contact-
slot.
2. Haal de linker stuurhendel tot in de eind-
stand naar het stuurwiel toe en laat de hen-
del los. De functie is op dezelfde manier te
activeren als de grootlichtsignalen, zie Groot
licht/dimlicht (p. 99).
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
Bij activering van de functie gaan de dimlichten,
de stadslichten voor en de achterlichten, de bui-
tenspiegelverlichting en de kentekenplaatverlich-
ting branden.
De duur van de Follow Me Home-verlichting is in
te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY
CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Approach-verlichting (p. 108)
Approach-verlichting
De Approach-verlichting omvat de parkeerlich-
ten, de lampen in de buitenspiegels, de kente-
kenplaatverlichting, de plafondverlichting en de
instapverlichting.
U activeert de Approach-verlichting met de trans-
pondersleutel, zie Transpondersleutel - functies
(p. 174), om de verlichting van de auto op
afstand in te schakelen.
Wanneer u de functie activeert via de transpon-
dersleutel, gaan de parkeerlichten, de richting-
aanwijzers, de verlichting van de buitenspiegels,
de kentekenplaatverlichting, de plafondlampjes in
het interieur en de instapverlichting branden.
De duur van de Approach-verlichting is in te stel-
len in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR
(p. 121).
Gerelateerde informatie
Follow Me Home-verlichting (p. 108)
Wissers en sproeiers
De ruitenwissers en -sproeiers reinigen de voor-
ruit en achterruit. De koplampen worden met
hogedruksproeiers gereinigd.
Ruitenwissers14
Ruitenwissers en -sproeiers.
Regensensor, aan/uit
Duimwiel, gevoeligheid regensensor/snel-
heid ruitenwissers
Ruitenwissers uitgeschakeld
Haal de hendel naar stand 0 om de
ruitenwissers uit te schakelen.
Enkele slag
Haal de hendel omhoog en laat deze
los om de wissers een enkele slag te
laten maken.
14 Voor het vervangen van wisserbladen en de servicestand van de wisserbladen, zie Wisserbladen (p. 387). Voor het bijvullen van sproeiervloeistof, zie Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 389).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 109
Intervalstand
Met het duimwiel kunt u het aantal wis-
slagen per eenheid van tijd instellen,
wanneer u de intervalstand hebt gese-
lecteerd.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale snel-
heid.
De wissers bewegen op hoge snelheid.
BELANGRIJK
Controleer voordat u de wissers activeert of
de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of
eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en
achterruit zijn verwijderd.
BELANGRIJK
Voordat u de wissers in de winter activeert,
moet u controleren of de wisserbladen niet
zijn vastgevroren en of evt. sneeuw of ijs op
de voorruit (en achterruit) is weggehaald.
BELANGRIJK
Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de
wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit
moet nat zijn als de ruitenwissers werken.
Servicestand wisserbladen
Voor het reinigen van voorruit/wisserbladen en
het vervangen van wisserbladen, zie Wasstraat
(p. 409) en Wisserbladen (p. 387).
Regensensor*
De regensensor registreert de hoeveelheid regen
op de voorruit en schakelt automatisch de ruiten-
wissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de
regensensor is in te stellen met het duimwiel.
Wanneer de regensensor actief is, brandt het
lampje in de bijbehorende knop en verschijnt het
regensensorsymbool op het instrumenten-
paneel.
Activeren en gevoeligheid instellen
Om de regensensor te activeren moet de motor
draaien of de transpondersleutel in stand I of II
staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die
voor een enkele wisslag.
Activeer de regensensor door op de regensen-
sorknop te drukken. De ruitenwissers
maken een slag.
Als u de hendel omhooghaalt, maken de ruiten-
wissers een extra slag.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. (De wissers maken een extra slag, wan-
neer u het duimwiel omhoogdraait.)
Deactiveren
Deactiveer de regensensor met een druk op de
regensensorknop of haal de hendel
omlaag naar een ander wisprogramma.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer u de transpondersleutel uit het
contactslot neemt of vijf minuten nadat u de
motor hebt afgezet.
BELANGRIJK
In een automatische wasstraat kunnen de rui-
tenwissers van de voorruit starten en bescha-
digd raken. Schakel de regensensor uit terwijl
de auto loopt of de transpondersleutel in
stand I of II staat. Het symbool op het instru-
mentenpaneel en het lampje in de knop
doven.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
110
Koplamp- en ruitensproeiers
Sproeierfunctie.
Ruitensproeiers voorruit
U activeert de sproeiers van de voorruit en de
koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe
te trekken.
Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de rui-
tenwissers op de voorruit nog enkele slagen en
worden de koplampen gesproeid.
Verwarmde sproeikoppen*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloei-
stof bevriest.
Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen verbrui-
ken een grote hoeveelheid sproeiervloeistof. Om
vloeistof te besparen, worden de koplampen
alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproei-
ers activeert gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog zo'n 1 liter sproeiervloeistof in
het reservoir zit en op het instrumentenpaneel de
melding verschijnt dat u sproeiervloeistof moet
bijvullen, worden de koplampen en de achterruit
niet langer schoongesproeid. Dit omdat de
sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht
door de voorruit de voorrang hebben.
Achterruit wissen en sproeien
Ruitenwisser achterklep – intervalstand
Ruitenwisser achterklep – ononderbroken
wissen
Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl op
bovenstaande afbeelding), activeert u de ruiten-
wisser/-sproeier van de achterklep.
N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting, zodat de wissermotor wordt uitge-
schakeld bij oververhitting. De achterruitwis-
ser werkt weer na een bepaalde afkoelperi-
ode.
Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl
de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de inter-
valstand van de ruitenwisser op de achterklep
starten15. Bij het inschakelen van een andere ver-
snelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil.
Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op
continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging
plaats.
N.B.
Op auto's met een regensensor wordt bij ach-
teruitrijden de achterruitwisser geactiveerd,
op voorwaarde dat de sensor geactiveerd is
en het regent.
Gerelateerde informatie
Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 389)
15 Deze functie (intervalstand tijdens achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-dealer.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 111
Elektrisch bediende ruiten
Vanaf het bedieningspaneel van het bestuur-
dersportier zijn alle elektrisch bediende ruiten te
bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de
overige portieren zijn alleen de ruiten van het
desbetreffende portier te bedienen.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Elektrisch kinderslot dat voorkomt dat kinde-
ren de achterportieren vanaf de binnenzijde
kunnen open* en de portierruiten achter kun-
nen openen/sluiten, zie Kinderslot - elektri-
sche activering* (p. 193).
Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten
Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten
WAARSCHUWING
Let er bij het sluiten van de ruiten vanaf het
bestuurdersportier op dat kinderen en/of
andere inzittenden niet bekneld kunnen
raken.
WAARSCHUWING
Let erop dat kinderen of andere passagiers
niet bekneld raken, wanneer/als u de ruiten
sluit met behulp van de transpondersleutel.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet
altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare
ruiten worden onderbroken door te kiezen
voor sleutelstand 0 en vervolgens de trans-
pondersleutel mee te nemen uit de auto. Voor
informatie over sleutelstanden, zie contact-
slotstanden - functies in verschillende stan-
den (p. 87).
Bediening
Bedieningsknoppen elektrisch bediende zijruiten.
Handmatige bediening
Automatische bediening
Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurders-
portier zijn alle elektrisch bediende ruiten te
bedienen - vanaf de bedieningspanelen van de
overige portieren zijn alleen de ruiten van de des-
betreffende portieren te bedienen. Er kan slechts
één bedieningspaneel tegelijk worden bediend.
Om de elektrisch bediende ruiten te kunnen
gebruiken moet de contactslotstand minimaal I
zijn - zie contactslotstanden - functies in verschil-
lende standen (p. 87). Bij uitschakeling van de
motor zijn de elektrisch bediende ruiten na uit-
name van de transpondersleutel nog enkele
minuten te bedienen, maar niet nadat er een por-
tier is geopend.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
112
De ruiten komen tot stilstand en worden
geopend, als ze tijdens het sluiten in hun bewe-
ging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmo-
gelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de
inklembeveiliging worden opgeheven. Wanneer
de zijruiten tweemaal achtereen niet konden wor-
den gesloten, wordt de inklembeveiliging korte
tijd gedeactiveerd. Sluiten is daarna mogelijk door
de bedieningsknop omhoog te trekken en vast te
houden.
N.B.
Om het pulserende windgeluid te verminde-
ren als de beide achterruiten open staan, kunt
u de voorste ruiten ook een stukje openen.
Handmatige bediening
Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen
omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch
bediende zijruiten komen steeds verder omhoog
of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient.
Automatische bediening
Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of
duw er een omlaag en laat deze vervolgens los.
De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig
open of dicht.
Bedienen met transpondersleutel of knop
voor centrale vergrendeling
Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de
buitenzijde te bedienen met de transpondersleu-
tel of vanaf de binnenzijde met de knop voor cen-
trale vergrendeling, zie Transpondersleutel -
functies (p. 174) of Vergrendelen/ontgrendelen
- van de binnenzijde (p. 188).
Resetten
Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de
automatische openingsfunctie pas weer naar
behoren wanneer u deze hebt gereset.
1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om
de ruit helemaal te sluiten en houd de knop
een seconde in deze stand vast.
2. Laat de knop korte tijd los.
3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een
seconde omhoog.
WAARSCHUWING
Resetten is nodig om de beveiliging tegen
overbelasting te laten werken.
Buitenspiegels
Stel de stand van de buitenspiegels bij met het
hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier.
Bedieningsknoppen voor buitenspiegels.
Instellen
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of
op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
mag niet langer branden.
WAARSCHUWING
Beide spiegels zijn groothoekig voor een opti-
maal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lij-
ken dan ze in werkelijkheid zijn.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 113
Instellingen vastleggen16
De instellingen van de buitenspiegels en de
bestuurdersstoel zijn voor alle transpondersleu-
tels apart op te slaan in het autosleutelgeheu-
gen*, zie Transpondersleutel - personalisering*
(p. 171).
Buitenspiegel kantelen bij parkeren16
De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld wor-
den, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de
kant van de weg te kan zien.
Schakel de achteruitversnelling in en druk op
de knop L of R.
Bij het inschakelen van een andere versnelling
nemen de gekantelde buitenspiegels na zo'n
10 seconden de oorspronkelijke stand weer in.
Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt.
Automatisch kantelende buitenspiegel
bij parkeren16
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden de buitenspiegels automatisch omlaag-
gekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parke-
ren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de
auto uit de achteruitversnelling haalt, nemen de
buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oor-
spronkelijke stand weer in.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 121).
Automatische inklapfunctie bij
vergrendelen*
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel
vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspie-
gels automatisch in- of uitgeklapt.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 121).
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de
neutrale stand worden teruggezet zodat het elek-
trisch in- en uitklappen weer correct werkt:
1. Klap de spiegels in met de knoppen L en R.
2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen L
en R.
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale
stand.
Autodimfunctie*
Buitenspiegels met autodimfunctie zijn alleen
mogelijk, als ook de achteruitkijkspiegel is voor-
zien van een dergelijke autodimfunctie, zie Ach-
teruitkijkspiegel (p. 114).
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parke-
ren en als u op smalle wegen rijdt:
1. Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (con-
tactslotstand minimaal I).
2. Laat ze na zo'n 1 seconde los. De spiegels
stoppen automatisch, als ze volledig zijn
ingeklapt.
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
Approach-verlichting en Follow Me
Home-verlichting
De lampjes op de buitenspiegels gaan branden,
wanneer u de Approach-verlichting (p. 108) of de
Follow Me Home-verlichting (p. 108) selecteert.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel (p. 114)
Ruiten en buitenspiegels - elektrische ver-
warming (p. 114)
16 Alleen in combinatie met een elektrisch bediende stoel met geheugen, zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 90).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
114
Ruiten en buitenspiegels -
elektrische verwarming
De elektrische verwarming dient om de achter-
ruit en de buitenspiegels te ontwasemen en te
ontdooien.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming
Gebruik de functie om de achterruit en de bui-
tenspiegels te ontwasemen en te ontdooien.
Bij eenmaal indrukken van de knop gaat de ver-
warming van start. Het brandende lampje in de
knop geeft aan dat de functie actief is. Schakel
de verwarming uit zodra het ijs/de condens ver-
dwenen is om de accu niet onnodig te belasten.
Als u echter niets doet, wordt de functie na enige
tijd automatisch uitgeschakeld.
De buitenspiegels en de achterruit worden auto-
matisch van condens/ijsvorming ontdaan, als u
de auto start bij een buitentemperatuur lager dan
+7 °C. Automatische ontwaseming is te selecte-
ren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR
(p. 121).
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een
knopje aan de onderkant van de spiegel. Ook is
het mogelijk dat de autodimfunctie van de ach-
teruitkijkspiegel actief is.
Hendeltje voor dimfunctie
Handmatige dimfunctie
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblin-
den. Zet de spiegel met het hendeltje in de dim-
stand, wanneer u de verlichting van het achterop-
komende verkeer als hinderlijk ervaart:
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje
naar de voorruit toe te duwen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 115
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch
gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ont-
breekt het hendeltje voor handmatig dimmen.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sen-
soren (één aan de voorkant en één aan de ach-
terkant) die samenwerken om hinderlijke lichtin-
val te identificeren en te verhelpen. De sensor
aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl
de sensor aan de achterkant de koplampen van
achterliggers registreert.
N.B.
Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeerver-
gunningen, transponders, zonnekleppen of
voorwerpen op de achterbank of in de baga-
geruimte dusdanig worden gehinderd dat er
geen licht op de sensoren valt, gelden er
beperkingen voor de autodimfunctie van de
achteruitkijkspiegel en buitenspiegels.
Alleen een achteruitkijkspiegel met autodimfunc-
tie is mogelijk uitgerust met een kompas
(p. 115).
Gerelateerde informatie
Buitenspiegels (p. 112)
Kompas*
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Bediening
Achteruitkijkspiegel met kompas.
Er worden acht verschillende richtingen met
Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE
(noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW
(zuidwest), W (west) en NW (noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd wan-
neer u de motor start of wanneer sleutelstand II
actief is, zie contactslotstanden - functies in ver-
schillende standen (p. 87). Om het kompas hand-
matig uit of in te schakelen kunt u een paperclip
of iets dergelijks nemen en het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel indrukken.
Kalibreren
Om de juiste kompasrichting aan te geven moet
het kompas soms worden gekalibreerd.
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u
met de auto meerdere magnetische zones door-
kruist.
Kalibreer als volgt:
1. Breng de auto tot stilstand op een groot en
open terrein waar geen stalen constructies
of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de auto en schakel alle elektrische uit-
rusting (klimaatregeling, luchtdroger enzo-
voort) uit en zorg dat alle portieren zijn geslo-
ten.
N.B.
De kalibratie kan mislukken of helemaal niet
worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrus-
ting niet uitschakelt.
3. Houd het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang (met
een paperclip of iets dergelijks) ingedrukt.
Het cijfer van de huidige magnetische zone
verschijnt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
116
Magnetische zones.
4. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van de gewenste magnetische
zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de
magnetische zones van het kompas).
5. Wacht totdat het teken C weer op het dis-
play verschijnt of houd het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel
ca. 6 seconden lang ingedrukt, totdat het
teken C verschijnt.
6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een
snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph),
totdat een kompasrichting op het display ver-
schijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afge-
rond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de
kalibratie fijn af te stellen.
7. Auto's met elektrische voorruitverwar-
ming*: Als bij activering van de elektrische
voorruitverwarming het teken C op het dis-
play verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6
hierboven met de elektrische voorruitverwar-
ming ingeschakeld, zie Voorruit ontwasemen
en ontdooien (p. 142).
8. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
Schuif-/kanteldak*
Het schuif-/kanteldak is te bedienen met de
knoppen aan het plafond.
Het binnenste zonnescherm is handmatig te slui-
ten.
Bij het schuif-/kanteldak hoort een windscherm.
De bedieningsknoppen voor het schuif-/kantel-
dak zitten aan het plafond. Het schuif-/kanteldak
is aan de achterkant open te kantelen of horizon-
taal open te schuiven. Het schuif-/kanteldak is
alleen te openen in contactslotstand I of II.
Horizontaal openschuiven
G017823
Horizontaal openschuiven, achteruit/vooruit.
Openen, automatisch
Openen, handmatig
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
117
Sluiten, handmatig
Sluiten, automatisch
Openen
Trek om het schuif-/kanteldak tot in de comfort-
stand17 te openen de bedieningsknop naar ach-
teren tot in de stand voor automatisch openen en
laat de knop vervolgens los. Trek om het schuif-/
kanteldak maximaal te openen de bedienings-
knop nogmaals naar achteren tot in de stand
voor automatisch openen en laat de knop vervol-
gens los.
U kunt het schuif-/kanteldak handmatig openen
door de bedieningsknop achteruit naar het druk-
punt voor handmatig openen te duwen. Het
schuif-/kanteldak schuift steeds verder in de
richting van de comfortstand17 zolang u de knop
naar achteren gedrukt houdt. Druk om het
schuif-/kanteldak maximaal te openen nogmaals
op de bedieningsknop.
Sluiten
U kunt het schuif-/kanteldak handmatig sluiten
door de bedieningsknop vooruit naar het druk-
punt voor handmatig sluiten te duwen. Het
schuif-/kanteldak schuift steeds verder in de
richting van de gesloten stand zolang u de knop
naar voren gedrukt houdt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor beknelling bij het sluiten van het
schuifdak. De beveiliging tegen overbelasting
van het schuifdak werkt alleen bij automatisch
sluiten, niet bij handmatig sluiten.
Het schuif-/kanteldak gaat automatisch dicht,
wanneer u de knop in de stand voor automatisch
sluiten duwt en vervolgens loslaat.
Wanneer u contactslotstand 0 kiest en de trans-
pondersleutel uit het contactslot neemt, wordt de
spanning van het schuif-/kanteldak verbroken.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn:
Onderbreek altijd de stroom naar het schuif-
dak door te kiezen voor sleutelstand 0 en
neem vervolgens de transpondersleutel mee
uit de auto. Voor informatie over sleutelstan-
den, zie contactslotstanden - functies in ver-
schillende standen (p. 87).
Verticaal openkantelen
G028900
Verticaal openkantelen, achterkant omhoogkantelen.
Kantel het schuif-/kanteldak open door de
achterkant van de knop omhoog te duwen.
Kantel het schuif-/kanteldak dicht door de
achterkant van de knop omlaag te trekken.
17 De comfortstand is de stand waarbij het schuif-/kanteldak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
118
Sluiten met transpondersleutel of knop
voor centrale vergrendeling
G021345
een transpondersleutel
Druk lang op de vergrendelingsknop van
de transpondersleutel, tot het schuif-/kantel-
dak en alle zijruiten worden gesloten en de
portieren en de achterklep worden vergren-
deld.
Druk nogmaals op de vergrendelingsknop van de
transpondersleutel om het sluiten te onderbre-
ken.
Knop voor centrale vergrendeling
U kunt de knop voor centrale vergrendeling op
bestuurdersportier of passagiersportier* gebrui-
ken om het schuif-/kanteldak te sluiten.
Druk lang op de knop voor centrale vergren-
deling van de transpondersleutel, tot het
schuif-/kanteldak en alle zijruiten worden
gesloten en de portieren en de achterklep
worden vergrendeld.
Druk opnieuw op de knop voor centrale vergren-
deling om de sluitingsbeweging te onderbreken.
WAARSCHUWING
Als u het schuifdak met de transpondersleutel
of de knop voor centrale vergrendeling sluit,
moet u controleren of niemand bekneld raakt.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuif-/kanteldak zit
een handbediend zonnescherm. Het zonne-
scherm glijdt automatisch naar achteren bij het
openen van het schuif-/kanteldak. Pak de hand-
greep vast en schuif het zonnescherm naar voren
om het te sluiten.
Inklembeveiliging
Het schuif-/kanteldak is voorzien van een
inklembeveiliging die wordt geactiveerd, als het
schuif-/kanteldak door een obstakel wordt gehin-
derd. Het schuif-/kanteldak komt dan tot stil-
stand en keert vervolgens automatisch terug naar
de laatst gebruikte, geopende stand.
Windscherm
Bij het schuif-/kanteldak hoort een windscherm
dat opgeklapt wordt bij een geopend schuif-/
kanteldak.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 174)
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 188)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 119
Menufuncties - instrumentenpaneel
Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s
(p. 119) die op het informatiedisplay van het
instrumentenpaneel (p. 72) verschijnen. Welke
menu’s er verschijnen hangt af van de sleutel-
stand (p. 87).
Display en bedieningselementen voor menufuncties.
OK – meldingenlijst openen en meldingen
bevestigen.
Duimwiel – menu-opties doorbladeren.
RESET – geactiveerde functie op nul stellen.
Wordt in bepaalde gevallen gebruikt om een
functie te selecteren/activeren (zie de uitleg
bij de verschillende functies).
Een eventuele melding, (p. 120) moet u eerst
bevestigen met de knop OK, voordat u de menu’s
kunt bekijken.
Gerelateerde informatie
Meldingen - functies (p. 121)
Menu-overzicht -
instrumentenpaneel
Welke menu’s er op het informatiedisplay van
het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van
de sleutelstand (p. 87).
Voor sommige van de onderstaande menu-opties
dient de auto te zijn uitgerust met de bijbeho-
rende functie en software.
Instellingen*
Thema's
Contraststand/Kleurstand
Servicestatus
Meldingen18
Oliepeil19
Voorconditionering
Boordcomp reset
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 73)
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119)
18 Het aantal meldingen staat tussen haakjes.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
120
Berichten
Wanneer er een waarschuwings-, informatie- of
controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een
aanvullende melding op het informatiedisplay.
Melding Betekenis
Stop auto
z.s.m.A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade – bezoek
een werkplaatsB.
Zet motor afABreng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade – bezoek
een werkplaatsB.
Service
spoedA
Bezoek een werkplaatsB om
de auto onmiddellijk te laten
controleren.
Service ver-
eistA
Bezoek een werkplaatsB om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Zie instruc-
tieb.A
Neem de gebruikershandlei-
ding door.
Bespreek tijd
voor onder-
houd
Het is tijd om een afspraak
te maken voor een service-
beurt – bezoek een werk-
plaatsB.
Melding Betekenis
Tijd voor peri-
odiek onder-
houd
Het is tijd voor een service-
beurt – bezoek een werk-
plaatsB. Het moment hangt
af van de afgelegde afstand,
het aantal maanden dat
sinds de laatste servicebeurt
is verstreken, het aantal
draaiuren van de motor en
de gebruikte oliekwaliteit.
Onderhouds-
termijn ver-
streken
Als u de onderhoudstermijn
niet respecteert, vallen
beschadigde onderdelen
niet langer onder de garan-
tie – bezoek een werk-
plaatsB.
Versnellings-
bak Olie ver-
versen
Bezoek een werkplaatsB om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Versnellings-
bak Beperkte
werking
De versnellingsbak werkt
niet op maximale capaciteit.
Rijd voorzichtig totdat de
melding verdwijntC.
Bezoek bij herhaaldelijke
verschijning een werk-
plaatsB.
Melding Betekenis
Versnellings-
bak heet Rijd
langzamer
Rijd voorzichtiger of breng
de auto zo spoedig mogelijk
tot stilstand. Zet de versnel-
lingsbak in de neutraal en
laat de motor stationair
draaien totdat de melding
verdwijntC.
Versnellings-
bak heet
Stop auto
z.s.m. Wach-
ten op afkoe-
len
Kritieke storing. Breng de
auto zo spoedig mogelijk tot
stilstand en bezoek een
werkplaatsB.
Tijdelijk uit-
geschakeldA
De bijbehorende functie is
tijdelijk uitgeschakeld en
wordt na enige tijd rijden of
de volgende keer dat u de
motor start automatisch
opnieuw ingeschakeld.
Accuspan-
ning laag
Spaarstand
Het audiosysteem is uitge-
schakeld om stroom te
besparen. Laad de accu bij.
ADeel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de
locatie van de storing.
BGeadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
CVoor informatie over de automatische versnellingsbak, zie Auto-
matische versnellingsbak - Geartronic (p. 285).
19 Bepaalde motoren.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 121
Gerelateerde informatie
Meldingen - functies (p. 121)
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119)
Meldingen - functies
Met de linker stuurhendel kunt u door de meldin-
gen (p. 120) bladeren die op het informatiedis-
play van het instrumentenpaneel verschijnen en
deze bevestigen.
Wanneer er een waarschuwings-, informatie- of
controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een
aanvullende melding op het display. Foutmeldin-
gen blijven in het geheugen opgeslagen, totdat
de onderliggende storing is verholpen.
Druk OK op de linker stuurhendel in om een mel-
ding te bevestigen. Gebruik het duimwiel (p. 119)
om door de meldingen te bladeren.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt
als de boordcomputer wordt gebruikt, moet
de melding worden gelezen (druk op OK)
voordat de eerdere activiteit kan worden her-
vat.
Gerelateerde informatie
Menu-overzicht - instrumentenpaneel
(p. 119)
MY CAR
MY CAR is een menugroep voor hantering van
tal van autofuncties, zoals City Safety, sloten
en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokin-
stelling e.d.
Sommige functies behoren tot de standaarduit-
rusting, andere zijn zogeheten opties – het aan-
bod verschilt per markt.
Bediening
Navigatie in deze menu's vindt plaats met knop-
pen op de middenconsole of met de knoppenset
rechts op het stuurwiel*.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
122
Bedieningspaneel op middenconsole en knoppenset op
stuurwiel. De afbeelding is schematisch – het aantal
functies en de locatie van de knoppen is afhankelijk van
de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt.
MY CAR - opent het menusysteem MY CAR.
OK/MENU - knop op de middenconsole
indrukken of het duimwiel op het stuurwiel
om de gemarkeerde menu-optie te
kiezen/aan te vinken of de gekozen functie
in het geheugen op te slaan.
TUNE - aan de draaiknop op de middencon-
sole of het duimwiel op het stuurwiel draaien
om een stap omhoog/omlaag te gaan door
de menu-opties.
EXIT
EXIT-functies
Afhankelijk van de functie en van het menuniveau
waarop de aanwijzer staat op het moment dat u
EXIT kort indrukt, kan het volgende gebeuren:
telefoongesprekken worden geweigerd
de actuele functie wordt beëindigd
de ingevoerde tekens worden gewist
de laatste gemaakte keuze wordt geannu-
leerd
u beweegt omhoog in het menusysteem.
Bij lang indrukken van EXIT springt u naar de
normaalweergave voor MY CAR of naar het
hoogste menuniveau (hoofdbronmenu) als u zich
in de normaalweergave bevindt.
Menu-opties en zoekpaden
Voor een beschrijving van de menu-opties en
zoekpaden in MY CAR, zie het Sensus Infotain-
ment-supplement.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 123
Boordcomputer
De boordcomputer van de auto registreert en
berekent waarden zoals afgelegde afstand,
brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tij-
dens het rijden.
De boordcomputerinformatie is weer te geven op het
bestuurdersdisplay.
Dagtellers
De boordcomputer bestaat uit twee dagtellers en
een kilometerteller voor de totale kilometerstand.
Gemiddeld
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laat-
ste maal dat de waarde op nul gesteld werd.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als er
een verwarming op brandstof* is gebruikt.
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid voor de afgelegde
afstand sinds de laatste nulstelling van de
waarde.
Huidig verbruik
De waarde voor het huidige verbruik wordt voort-
durend (ongeveer eenmaal per seconde) bijge-
werkt. Op lage snelheden wordt het verbruik
weergegeven per eenheid van tijd – op hoge
snelheden verschijnt het verbruik per eenheid van
lengte.
U kunt verschillende eenheden (km/miles) kiezen
voor de aanduiding – zie de paragraaf "Eenheid
wijzigen" (p. 123).
Bereik - actieradius op tank
De boordcomputer geeft de afstand aan die bij
benadering af te leggen is met de resterende
hoeveelheid brandstof in de tank.
Wanneer de melding Afst. tot leeg "----" ver-
schijnt, zijn geen garanties meer te geven voor de
resterende actieradius.
Tank dan zo spoedig mogelijk.
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
30 km en de resterende hoeveelheid brandstof.
Actieradius op accu
Wanneer "---- km actieradius" op het display
staat, zijn geen garanties meer te geven voor de
resterende actieradius. Het display geeft de
afstand aan die bij benadering af te leggen is
met de resterende hoeveelheid energie in de
hybride-accu.
De berekende waarde is gebaseerd op het
gemiddelde verbruik bij een normaal beladen
auto, tijdens een normale rit en rekening hou-
dend met de vraag of de airconditioning (AC) wel
of niet aanstaat.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius. Voor meer informatie over hoe u
het energieverbruik kunt beïnvloeden, zie Milieu-
beleid van Volvo Car Corporation (p. 23).
Actieradius bij elektrische aandrijving
Voor een zo groot mogelijke actieradius bij elek-
trische aandrijving moet u het stroomverbruik zo
laag mogelijk houden. Hoe meer verbruikers (ste-
reo, elektrische ruit-/buitenspiegel-/stoelverwar-
ming, koelfunctie klimaatregeling enzovoort) er
zijn ingeschakeld, hoe korter de actieradius.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
124
N.B.
Naast een hoog stroomverbruik in het interi-
eur kunnen ook snelle acceleraties en rem-
manoeuvres, hoge snelheden, zware ladingen,
geringe buitentemperaturen en oplopende
hellingen de actieradius beperken.
Digitale snelheidsheidsaanduiding in
een alternatieve eenheid20
Als het hoofdinstrument is ingesteld op weergave
in mph, wordt de digitale snelheid aangegeven in
km/h.
Eenheid wijzigen
In het menusysteem MY CAR kunt u de eenheid
van lengte en brandstofvolume aanpassen, zie
MY CAR (p. 121).
N.B.
Een wijziging van deze eenheden is niet
alleen van toepassing op de boordcomputer
maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer - digitaal instrumentenpa-
neel (p. 125)
Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 129)
20 Alleen bepaalde markten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
125
Boordcomputer - digitaal
instrumentenpaneel
De boordcomputerinformatie is weer te geven op
het instrumentenpaneel en te hanteren via de
bedieningselementen op de linker stuurhendel
en via het instrumentenpaneelmenu.
Na de automatische activering van het instru-
mentenpaneel bij ontgrendeling zijn bediening en
instelling meteen mogelijk. Als u na het openen
van het bestuurdersportier niet binnen
ca. 30 seconden op een van de boordcomputer-
knoppen drukt, dooft het instrument, waarna om
opnieuw de boordcomputer te kunnen bedienen
eerst sleutelstand II of motorstart vereist is.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt
tijdens het gebruik van de boordcomputer,
dient u deze melding eerst te bevestigen
voordat u de boordcomputer weer kunt acti-
veren.
Bevestig deze melding door de knop OK
op de richtingaanwijzerhendel kort in te
drukken.
Bedieningsknoppen
Er kunnen drie boordcomputeropties tegelijk worden
weergegeven: één op elk van de drie "vensters".
OK - instrumentenpaneelmenu openen,
berichten of menu-opties bevestigen.
Duimwiel - menu-opties of boordcomputer-
opties doorbladeren.
RESET - actuele dagteller resetten of het
menusysteem verlaten.
Boordcomputeropties
Kies de weer te geven boordcomputerinformatie:
1. Om er zeker van te zijn dat geen van de
bedieningselementen zich midden in een
procedure bevindt, moet u deze eerst "reset-
ten" met twee keer drukken op RESET.
2. Draai aan het duimwiel om de rubriekcombi-
naties door te bladeren.
3. Stop met bladeren bij de gewenste combina-
tie om de desbetreffende boordcomputerin-
formatie continu op het instrumentenpaneel
weer te geven.
U kunt tijdens het rijden op ieder gewenst
moment een ander scherm met boordcomputer-
informatie op het instrumentenpaneel laten weer-
geven. Een de mogelijke opties is om geen
boordcomputerinformatie weer te geven.
Rubriekcombinaties Informatie
Accustatus Dagteller T1 + Kilometerstand Actieradius op accu RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen.
Gemiddeld Dagteller T1 + Kilometerstand Gemiddelde snelheid RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
126
Rubriekcombinaties Informatie
Huidig verbruik Dagteller T2 + Kilometerstand Actieradius op tank RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen.
Huidig verbruik Kilometerstand km/h<>mphAkm/h<>mph - zie het gedeelte Alternatieve digitale snelheidsaanduiding
(p. 123).
Geen boordcomputerinformatie. Bij deze optie doven alle drie de boordcomputerdisplays - dit geeft tevens het
"begin"/"einde" aan van de lus.
AAlleen bepaalde markten.
Boordcomputerinformatie resetten
Dagtellers
1. Draai aan het duimwiel en stop met bladeren
wanneer u de rubriekcombinatie met de te
resetten dagteller ziet.
2. Bij lang indrukken van RESET reset u de
waarde voor de gekozen rubriek.
Gemiddelde snelheid en gemiddeld verbruik
1. Druk op OK om het instrumentenpaneel-
menu te openen.
2. Blader met het duimwiel naar de menuoptie
Boordcomp reset en bevestig uw keuze
met OK.
3. Geef aan of u het gemiddelde brandstofver-
bruik of de gemiddelde snelheid wilt resetten
of allebei. Bevestig uw keuze met OK.
4. Druk tot slot op RESET.
Functies in instrumentenpaneelmenu
In het instrumentenpaneelmenu vindt u instelmo-
gelijkheden voor onder maar de boordcomputer.
Open het menu om de functies in de onder-
staande tabel te regelen/aanpassen.
1. Om er zeker van te zijn dat geen van de
bedieningselementen zich midden in een
procedure bevindt, moet u deze eerst "reset-
ten" met twee keer drukken op RESET.
2. Druk op OK.
3. Blader de functies door met het duimwiel en
kies/bevestig uw keuze met OK.
4. Druk na regeling/aanpassing twee keer op
RESET.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 127
Functies Informatie
Boordcomp reset
Gemiddeld
Gemiddelde snelheid
Reset de waarde voor het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid.
Let erop dat u hiermee niet beide dagtellers T1 en T2 niet reset.
Meldingen Voor meer informatie, zie Meldingen - functies (p. 121).
Thema's Kies het thema voor het uiterlijk van het instrumentenpaneel (p. 72).
Instellingen*Selecteer Aut Aan of Uit.
Voor meer informatie, zie Algemene informatie over verwarmingen (p. 154).
Contraststand/Kleurstand Lichtsterkte en kleurtemperatuur van het instrumentenpaneel instellen.
Voorconditionering
Directe start
- Symbool Timer 1 - voert naar het menu voor
selectie van het tijdstip.
- Symbool Timer 2 - voert naar het menu voor
selectie van het tijdstip.
Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Timers - instellen (p. 150).
Servicestatus Geef het resterend aantal maanden en het aantal kilometers tot de eerstvolgende servicebeurt
aan.
OliepeilAVoor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374).
ABepaalde motoren.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
128
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 123)
Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 129)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 129
Boordcomputer - rijstatistieken*
Op het beeldscherm van de middenconsole zijn
rijstatistieken van de boordcomputer weer te
geven voor een grafisch overzicht van het brand-
stofverbruik en het stroomverbruik.
Functie
Open het menusysteem MY CAR (p. 121) en
kies Verbruiksinfo om een staafdiagram te
zien.
Verbruiksinfo21
Het brandstofverbruik en stroomverbruik worden
elk afzonderlijk weergegeven. Het getoonde
stroomverbruik is het nettoverbruik, dat wil zeg-
gen de afgenomen stroom verminderd met de
teruggewonnen energie tijdens het remmen.
Afhankelijk van de gekozen schaalverdeling sym-
boliseert elke staaf een afgelegde afstand van
1 km of 10 km – de staaf helemaal rechts geeft
de actuele waarde aan voor een afstand van 1 of
10 km.
Met de TUNE-knop kunt u voor elke staaf van
schaal wisselen tussen 1 km en 10 km – de aan-
wijzer rechts beweegt afhankelijk van de gekozen
schaal omhoog of omlaag.
Instellingen
U kunt verschillende instellingen voor de rijstatis-
tieken verrichten in het menusysteem MY CAR -
Verbruiksinfo.
Resetten als motor min. 4 uur heeft
uitgestaan – markeer het vakje met ENTER
aan en verlaat het menu met EXIT. Wanneer
u deze optie markeert, worden alle statistie-
ken 4 uur na uitschakeling van het contact
automatisch gewist. De volgende keer dat u
de motor start begint de verbruiksinfo weer
vanaf nul.
Nieuwe rit starten – met ENTER worden
alle eerdere statistieken gewist. Verlaat het
menu met EXIT. Als u een nieuwe rijcyclus
wilt starten, voordat de 4 uur zijn verstreken,
moet u met deze optie eerst handmatig de
actuele cyclus wissen.
Zie ook de informatie over Eco guide (p. 77).
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 123)
21 De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk.
KLIMAAT
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
132
Algemene informatie over de
klimaatregeling
De auto is voorzien van elektronische klimaatre-
geling (p. 138). De klimaatregeling zorgt ervoor
dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of
van vocht ontdaan wordt.
Bij inschakeling van de klimaatregeling wordt
geadviseerd de blaasmonden op het dashboard
helemaal open te zetten voor optimale klimaatre-
geling.
Als de koelvloeistof niet warm genoeg is, wordt in
eerste instantie de verwarming op stroom
gebruikt. Bij koud weer slaat mogelijk ook de ver-
warming op brandstof aan.
Tijdens het rijden worden de motorverwarming en
de verwarming op stroom of brandstof gebruikt
als verwarmingsbron. Welke verwarmings-
bron(nen) er precies gebruikt worden in de ver-
schillende rijmodi hangt af van de omstandighe-
den zoals de omgevingstemperatuur.
Tijdens het rijden start de auto automatisch de
systemen die nodig zijn om het interieurcomfort
op peil te houden (behalve in de rijmodus
(p. 278) PURE, waarin het interieurcomfort
ondergeschikt is en bijvoorbeeld de AC en
bepaalde elektrische apparaten niet worden
gestart).
Met de preconditioning (p. 146) kunt u het interi-
eurklimaat van de auto regelen (conditioneren)
voordat u wegrijdt, zowel bij warm als koud weer.
N.B.
Airconditioning (AC) (p. 142) uitschakelen,
maar voor optimaal klimaatcomfort in de pas-
sagiersruimte en om te voorkomen dat de rui-
ten beslaan dient u de airconditioning altijd te
laten aanstaan.
Waar u op moet letten
Voor optimale werking van de airconditioning
moet u de zijruiten en een schuif-/kanteldak*
gesloten houden.
Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie
(p. 189) gebruiken om alle zijruiten tegelijk
korte tijd te openen en weer te sluiten en op
die manier snel voor frisse lucht in de auto te
zorgen.
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor
de klimaatregeling (de opening tussen de
motorkap en de voorruit).
Bij stationair draaien, preconditioning of
oplading van de hybride-accu, (p. 317) in
warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje
water onder de auto ontstaan. Dit is volko-
men normaal.
Wanneer de motor het maximale vermogen
nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas
optrekt), is het mogelijk dat de airconditio-
ning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan
een tijdelijke temperatuurstijging optreden.
Maak in eerste instantie gebruik van de ont-
waseming (p. 142) om condens van de bin-
nenkant van de ruiten te verwijderen. Houd
de binnenzijde van de ruiten schoon om het
risico te beperken dat ze beslaan.
Gerelateerde informatie
Werkelijke temperatuur (p. 133)
Menu-instellingen - klimaat (p. 135)
Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 138)
Luchtverdeling passagiersruimte (p. 136)
Luchtkwaliteit (p. 133)
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 133
Werkelijke temperatuur
De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op basis van de
heersende omstandigheden in en rond de auto
wat de buitentemperatuur, de luchtsnelheid, de
luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte
enz. betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor
(p. 133) die de stand van de zon registreert.
Daardoor kan de temperatuur van de lucht uit de
blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks
dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden
in dezelfde stand staan.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Temperatuurregeling passagiersruimte
(p. 141)
Sensoren - klimaat
De klimaatregeling beschikt over enkele senso-
ren om de temperatuur (p. 133) in de auto te
regelen.
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
De interieurtemperatuursensor zit onder het
bedieningspaneel van de klimaatregeling.
De buitentemperatuursensor zit in de buiten-
spiegel.
De vochtsensor* zit bij de achteruitkijkspie-
gel.
N.B.
Bedek of blokkeer de sensoren niet met kle-
dingstukken of andere voorwerpen.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Luchtkwaliteit
Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat
het gerieflijk en comfortabel is – ook voor men-
sen met contactallergieën of astma.
Interieurfilter (p. 134)
Materiaal in de passagiersruimte (p. 135)
Clean Zone Interior Package (CZIP)
(p. 134)*
Interior Air Quality System (IAQS) (p. 134)*
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
134
Luchtkwaliteit - interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt gereinigd door een filter.
Vervang het filter regelmatig. Raadpleeg het Ser-
viceprogramma van Volvo voor het aanbevolen
vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde
gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervan-
gen.
N.B.
Er zijn verschillende soorten interieurfilters.
Let erop dat het juiste filter wordt gemon-
teerd.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 133)
Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior
Package (CZIP)*
CZIP bestaat uit een aantal aanpassingen zodat
er minder stoffen in het interieur verwerkt zijn die
aanleiding kunnen geven tot allergieën en/of
astma.
Het volgende is inbegrepen:
Een geavanceerde ventilatorfunctie die
inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer
de auto via de transpondersleutel wordt ont-
grendeld. De ventilator vult het interieur op
die manier met verse lucht. De functie start
als dat nodig is en stopt na bij het openen
van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt
de functie na enige tijd automatisch beëin-
digd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal
langzaam maar zeker korter worden, totdat
de auto 4 jaar oud is.
Het Interior Air Quality System IAQS (p. 134)
is een volautomatisch systeem dat de lucht
in de passagiersruimte ontdoet van verontrei-
nigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwa-
terstoffen, stikstofoxiden en laaghangend
ozon.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Luchtkwaliteit (p. 133)
Luchtkwaliteit - IAQS*
Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet
de binnenkomende lucht van gassen en stof-
deeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreini-
gingen in de passagiersruimte te beperken.
Als de Air Quality Sensor een verhoogde concen-
tratie van verontreinigingen in de buitenlucht
meet, wordt de luchtinlaat afgesloten waarna de
lucht in de passagiersruimte wordt gerecircu-
leerd.
Het systeem is te activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving
van het menusysteem, zie MY CAR (p. 121).
N.B.
Voor de beste lucht in het interieur moet de
luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld.
In een koud klimaat is de recirculatie beperkt
om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Als de ruiten beslaan, moet de luchtkwaliteits-
sensor worden uitgeschakeld en moet de
ontwaseming voor voorruit, achterruit en zijrui-
ten worden ingeschakeld.
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 135
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Luchtkwaliteit (p. 133)
Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package
(CZIP)* (p. 134)
Luchtkwaliteit - materialen
De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelij-
ker schoon te houden is.
De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte
als de bagageruimte zijn eenvoudig te verwijde-
ren en schoon te maken. Gebruik de door Volvo
geadviseerde schoonmaakmiddelen en autover-
zorgingsproducten voor het reinigen van het inte-
rieur (p. 412).
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 133)
Menu-instellingen - klimaat
Via de middenconsole is het mogelijk de basisin-
stellingen voor zes van de klimaatregelingsfunc-
ties te activeren/deactiveren of wijzigen.
Ventilatorstand bij automatische klimaatrege-
ling (p. 141).
Recirculatietimer (p. 143).
Automatische achterruitverwarming (p. 114).
Interior Air Quality System * (p. 134).
Automatische verwarming bestuurdersstoel
(p. 139).
Automatische stuurverwarming (p. 95).
Er staat meer informatie in de beschrijving van
het menusysteem (p. 121).
De basisinstellingen voor de klimaatregelings-
functies zijn te herstellen via het menusysteem
MY CAR. Voor een beschrijving van het menusys-
teem, zie MY CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
KLIMAAT
136
Luchtverdeling passagiersruimte
De binnenkomende lucht wordt verdeeld over
uiteenlopende blaasmonden verspreid over het
interieur.
In de stand AUTO vindt de luchtverdeling geheel
automatisch plaats.
De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te
regelen, zie luchtverdelingstabel (p. 144).
Blaasmonden in dashboard
Open
Dicht
Luchtstroom naar links of rechts
Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de buitenste blaasmonden op de voorste
zijruiten om deze te ontwasemen.
Blaasmonden in portierstijlen
Dicht
Open
Luchtstroom naar links of rechts
Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de blaasmonden bij koud weer op de ach-
terste zijruiten om deze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden, bij warm weer, naar bin-
nen toe voor een behaaglijke temperatuur achter
in de auto.
N.B.
Let erop dat kleine kinderen gevoelig kunnen
zijn voor luchtstromen en tocht.
KLIMAAT
137
Luchtverdeling
Luchtverdeling - ontwaseming voorruit
Luchtverdeling - blaasmond dashboard
Luchtverdeling - ventilatie vloer
De gestileerde menselijke gedaante op de
nevenstaande afbeelding bestaat uit drie knop-
pen. Bij bediening van de knoppen gaat op het
display het desbetreffende gedeelte van de
gestileerde menselijke gedaante (zie volgende
afbeelding) branden samen met een pijl vóór dit
gedeelte om aan te geven welke luchtverdelings-
stand er gekozen is. Voor meer informatie, zie de
luchtverdelingstabel (p. 144).
Het middendisplay geeft de gekozen luchtverdelings-
stand aan.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Automatische regeling (p. 141)
Luchtverdeling - recirculatie (p. 143)
KLIMAAT
138
Elektronische klimaatregeling, ECC
ECC (Electronic Climate Control) handhaaft de
temperatuur die in het interieur wordt gekozen
en kan voor de bestuurders- en passagierszijde
apart worden ingesteld.
Met de autofunctie worden temperatuur, aircon-
ditioning, ventilatorsnelheid, recirculatie en lucht-
verdeling automatisch geregeld.
Temperatuurregeling (p. 141), links
Elektrische voorstoelverwarming (p. 139),
linkerkant
Maximale ontwaseming (p. 142)
Ventilator (p. 140)
Luchtverdeling (p. 136) - ventilatie vloer
Luchtverdeling - blaasmond dashboard
Luchtverdeling - ontwaseming voorruit
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming (p. 114)
Elektrische voorstoelverwarming (p. 139),
rechterkant
Temperatuurregeling (p. 141), rechts
Recirculatie (p. 143)
AUTO - Automatische klimaatregeling
(p. 141)
AC - Airconditioning aan/uit (p. 142)
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 139
Elektrisch verwarmde voorstoelen*
De verwarming van de voorstoelen heeft drie
standen om het zitcomfort voor bestuurder en
voorpassagier bij kou te verhogen.
Het middendisplay geeft het actuele verwarmingsniveau
aan.
Tik herhaalde malen op de
knop om van niveau te wisselen
of om de functie uit te schake-
len.
Er zijn drie verwarmingsniveaus met elk hun
eigen vermogen:
Hoogste verwarmingsniveau - er branden
drie oranje velden op het middendisplay (zie
bovenstaande afbeelding).
Lagere verwarmingsniveau - er branden twee
oranje velden op het display.
Laagste verwarmingsniveau - er brandt één
oranje veld op het display.
Verwarming uitschakelen - geen van de
velden brandt.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet wor-
den gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt
of die om een andere reden moeilijkheden
hebben om de elektrisch verwarmde stoel te
bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwon-
den ontstaan.
Automatische
bestuurdersstoelverwarming
Bij activering van de automatische bestuurders-
stoelverwarming wordt de bestuurdersstoel na
het starten van de motor automatisch maximaal
verwarmd.
Bij een omgevingstemperatuur onder
zo'n +10 °C en een koude auto vindt automati-
sche inschakeling plaats.
Het systeem is te activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving
van het menusysteem, zie MY CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 140)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
140
Elektrisch verwarmde achterbank*
De verwarming voor de buitenste plaatsen van
de achterbank1 heeft drie standen om het com-
fort voor passagiers te verhogen als het koud is.
De lampjes in de drukknoppen geven het actuele ver-
warmingsniveau aan.
Tik herhaalde malen op de knop om van niveau
te wisselen of om de functie uit te schakelen.
Er zijn drie verwarmingsniveaus met elk hun
eigen vermogen:
Hoogste verwarmingsniveau - er branden
drie lampjes.
Lagere verwarmingsniveau - er branden twee
lampjes.
Laagste verwarmingsniveau - er brandt één
lampje.
Verwarming uitschakelen - geen van de
lampjes brandt.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet wor-
den gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt
of die om een andere reden moeilijkheden
hebben om de elektrisch verwarmde stoel te
bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwon-
den ontstaan.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 139)
Ventilator
Houd de ventilator altijd geactiveerd om te voor-
komen dat de ruiten beslaan.
N.B.
Als de ventilator volledig uitgeschakeld is,
start de airconditioning niet – wat kans op
beslagen ruiten kan geven.
Ventilatorknop
Draai aan de knop om de venti-
latorsnelheid te verhogen of te
verlagen. Als AUTO wordt
gekozen, wordt de ventilator-
snelheid automatisch (p. 141)
geregeld. De eerder ingestelde
ventilatorsnelheid wordt
gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 138)
1De elektrisch verwarmde achterbank vervalt als u kiest voor de geïntegreerde zittingverhoger met twee standen (p. 56).
KLIMAAT
141
Automatische regeling
De autofunctie regelt automatisch temperatuur
(p. 141), airconditioning (p. 142), ventilator-
snelheid (p. 140), recirculatie (p. 143) en lucht-
verdeling (p. 136).
Als u een of meer handmatige
functies selecteert, worden de
overige functies nog steeds
automatisch geregeld. Alle
handmatige instellingen wor-
den uitgeschakeld, wanneer u
op de knop AUTO drukt. Op
het display verschijnt AUTO-KLIMAAT.
U kunt de ventilatorsnelheid in de automatische
stand instellen in het menusysteem MY CAR.
Voor een beschrijving van het menusysteem, zie
MY CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Temperatuurregeling
passagiersruimte
Bij het starten van de motor wordt de laatst ver-
richte temperatuurinstelling hervat.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoe-
len te versnellen door een hogere/lagere
temperatuur te kiezen dan die eigenlijk
gewenst is.
De actuele temperatuur voor beide zones staat aange-
geven op het display van de middenconsole.
Met deze knop kunt u de tem-
peratuur aan de bestuurders-
en passagierszijde onafhanke-
lijk van elkaar instellen.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Werkelijke temperatuur (p. 133)
Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 138)
KLIMAAT
142
Airconditioning
De airconditioning koelt en droogt zo nodig de
binnenkomende lucht.
In de rijstand (p. 278) PURE is
AC voorgeprogrammeerd om
niet te starten.
Wanneer het lampje in de knop
AC brandt, wordt de aircondi-
tioning geheel automatisch
geregeld.
Wanneer het lampje in de knop AC gedoofd is, is
de airconditioning uitgeschakeld. De overige
functies worden nog steeds automatisch gere-
geld. Bij activering van de maximale ontwaseming
(p. 142) wordt automatisch de airconditioning
ingeschakeld, zodat de lucht optimaal gedroogd
wordt.
Voorruit ontwasemen en ontdooien
U kunt de maximale ontwaseming gebruiken om
de vooruit en zijruiten snel te ontwasemen en
ontdooien.
Er stroomt lucht naar de ruiten.
Het lampje in de ontwase-
mingsknop brandt, wanneer de
functie is ingeschakeld.
Als de functie actief is, vindt bovendien het vol-
gende plaats om de lucht in de passagiersruimte
zoveel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning wordt automatisch inge-
schakeld
de recirculatie en het Interior Air Quality Sys-
tem worden automatisch uitgeschakeld.
N.B.
De ventilator maakt meer geluid wanneer de
ventilator op maximale snelheid draait.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat
de klimaatregeling de voorgaande instellingen.
Activering van de ontwaseming in de rijmodus
PURE kan ertoe leiden dat de verbrandingsmotor
aanslaat en de auto overschakelt op de rijmodus
(p. 278) HYBRID.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
KLIMAAT
143
Luchtverdeling - recirculatie
Kies voor recirculatie als u vieze luchtjes, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten wilt houden. Er komt
met andere woorden geen lucht van buiten de
auto in, wanneer deze functie actief is.
Wanneer de recirculatie actief
is, brandt het oranje lampje in
de knop.
BELANGRIJK
Als de lucht in de auto te lang recirculeert,
beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten.
Timer
Bij een geactiveerde timer zal de klimaatregeling
afhankelijk van de buitentemperatuur na een
bepaalde tijd de handmatig geactiveerde recircu-
latiestand verlaten. Dit beperkt het risico van ijs,
beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit.
Het systeem is te activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving
van het menusysteem, zie MY CAR (p. 121).
N.B.
Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest,
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Luchtverdeling passagiersruimte (p. 136)
Luchtverdeling - tabel (p. 144)
KLIMAAT
144
Luchtverdeling - tabel
Met drie knoppen kiest u de gewenste luchtver-
deling (p. 136).
Luchtverdeling Toepassing
Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaas-
monden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd inge-
schakeld.
om snel te ontdooien en te ontwasemen.
Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten.
Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden.
Om condens- of ijsvorming bij koud en vochtig weer te
voorkomen (hiervoor mag het ventilatorniveau niet te laag
zijn).
Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en
droog weer.
Luchtstroom op hoofd- en borsthoogte uit de blaasmonden in het dash-
board.
om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer.
KLIMAAT
145
Luchtverdeling Toepassing
Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden in het dashboard.
om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming
te verkrijgen bij koud weer.
Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen.
Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaas-
monden in het dashboard en op de ruiten.
om warme of koude lucht naar de vloer te sturen.
Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar
de vloer.
om koele lucht naar de vloer te sturen bij warm en droog
weer of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud
weer.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 132)
Luchtverdeling - recirculatie (p. 143)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
146
Algemeen over preconditioning
Met de preconditioning kunt u het interieurkli-
maat van de auto regelen (conditioneren) voor-
dat u wegrijdt, zowel bij warm als koud weer.
De preconditioning maakt zo nodig gebruik van
een verwarming op brandstof of stroom in combi-
natie met het AC van de auto:
Bij koud weer verwarmt de verwarming op
brandstof de motor en het interieur – de ver-
warming op stroom zorgt alleen voor interi-
eurverwarming vóór het wegrijden.
Bij warm weer zorgt de airconditioning voor
koeling van het interieur.
Preconditioning van de auto beperkt de slijtage.
In warme weersomstandigheden kan er bij
gebruik van de preconditioning een plasje water
onder de auto ontstaan ter hoogte van de aircon-
ditioning. Dit is volkomen normaal.
N.B.
Bij preconditioning van het interieur gaat het
erom de auto te verwarmen tot een behaag-
lijke temperatuur te brengen en tot de op de
klimaatregeling ingestelde temperatuur.
N.B.
De compressor kan actief zijn en de hybride-
accu koelen, ook als koelen van het interieur
niet is geselecteerd of niet nodig is. De com-
pressor maakt geluid.
N.B.
Houd de portieren en ruiten van de auto dicht
bij het gebruik van de preconditioning.
Alternatief voor preconditioning
U hebt de keuze uit:
binnen parkeren (p. 147)
buiten parkeren (p. 147).
Activering van de preconditioning is daarna als
volgt mogelijk:
direct (p. 148) via het bestuurdersdisplay, de
transpondersleutel* of een mobiele app*
via een timer (p. 150).
N.B.
Volvo adviseert u om de preconditioning via
de timerfunctie te activeren en de auto op het
elektriciteitsnet aangesloten te laten zitten.
Aansluiting op stroomnet
Preconditioning van de auto is mogelijk ongeacht
de vraag of deze wel of niet is aangesloten
(p. 317) * op het stroomnet.
Wanneer de auto is aangesloten op het
stroomnet2
De verwarming/koeling kan tot 50 minuten
actief zijn.
Tijdens de preconditioning kan het verwar-
men van de stoel en het stuurwiel worden
geactiveerd.
Wanneer de auto niet is aangesloten op het
stroomnet*
De verwarming kan tot 50 minuten actief zijn.
Er vindt 2–3 minuten lang koeling plaats.
De verwarming op stroom en het AC-systeem
betrekken tijdens preconditioning stroom van de
hybride-accu. Als de auto niet op het stroomnet
is aangesloten, geldt daarom een minder grote
actieradius.
2Bij gebruik van een laadpaal met een timer werkt de preconditioning mogelijk niet.
KLIMAAT
}}
147
Preconditioning - binnen parkeren
Met de keuze Binn. parkeren wordt de verwar-
ming op stroom geactiveerd tijdens preconditio-
ning (p. 146).
Bij activering van de optie Binn.
parkeren wordt de verwarming op
brandstof niet ingeschakeld tijdens de
preconditioning. Deze verwarmingsop-
tie levert een iets lager vermogen op dan de
optie Buiten park. bij buitentemperaturen lager
dan 5 °C.
N.B.
De auto moet op het stroomnet zijn aangeslo-
ten, voordat u de elektrische verwarming kunt
activeren.
WAARSCHUWING
Gebruik de verwarming op brandstof niet in
binnen in ongeventileerde ruimten. Er komen
uitlaatgassen vrij.
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
3. Als de instelling Binn. parkeren al verricht is
staat het bijbehorende symbool op het dis-
play. Ga in dat geval verder naar punt 7.
4. Is echter Buiten park. gekozen, dan wordt
het bijbehorende symbool (p. 147) getoond.
Scrol met het duimwiel naar het symbool en
maak een keuze met OK.
5. Ga in het volgende menu naar Binn.
parkeren en bevestig uw keuze met OK.
6. Ga terug in het menu met RESET.
7. Geef aan of de stoel- en stuurverwarming3
wel of niet moet worden geactiveerd. Scrol
met het duimwiel naar en maak een
keuze met OK.
8. Scrol met het duimwiel naar
Bestuurdersstoel of Passagiersstoel en
maak een keuze met de OK-knop, als ze
moeten worden geactiveerd4 tijdens de pre-
conditioning.
9. Verlaat het menu met RESET.
Gerelateerde informatie
Preconditioning - direct inschakelen (p. 148)
Preconditioning - direct uitschakelen
(p. 149)
Preconditioning - buiten parkeren
Wanneer u voor Buiten park. kiest, wordt zowel
de verwarming5 op stroom als die op brandstof
geactiveerd tijdens de preconditioning (p. 146).
Wanneer u voor Buiten park. kiest, is
het tijdens de preconditioning mogelijk
dat zowel de verwarming op stroom als
die op brandstof wordt geactiveerd.
WAARSCHUWING
Gebruik de verwarming op brandstof niet in
binnen in ongeventileerde ruimten. Er komen
uitlaatgassen vrij.
N.B.
De auto kan ook worden gestart en verreden
als de verwarming op brandstof actief is.
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
3. Als de instelling Buiten park. al verricht is
staat het bijbehorende symbool op het dis-
play. Ga in dat geval verder naar punt 7.
3Activering van de stoel- en stuurverwarming is alleen mogelijk, wanneer de auto is aangesloten op het stroomnet.
4Vink voor activering het vakje aan.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
148
4. Is echter Binn. parkeren gekozen, dan
wordt het bijbehorende symbool (p. 147)
getoond. Scrol met het duimwiel naar het
symbool en maak een keuze met OK.
5. Ga in het volgende menu naar Buiten park.
en bevestig uw keuze met OK.
6. Ga terug in het menu met RESET.
7. Geef aan of de stoel- en stuurverwarming6
wel of niet moet worden geactiveerd. Scrol
met het duimwiel naar en maak een
keuze met OK.
8. Scrol met het duimwiel naar
Bestuurdersstoel of Passagiersstoel en
maak een keuze met de OK-knop, als ze
moeten worden geactiveerd6 tijdens de pre-
conditioning.
9. Verlaat het menu met RESET.
Gerelateerde informatie
Preconditioning - direct inschakelen (p. 148)
Preconditioning - direct uitschakelen
(p. 149)
Preconditioning - direct inschakelen
De preconditioning van de auto is direct in te
schakelen.
Directe start is mogelijk via:
het informatiedisplay
een transpondersleutel*
een mobiele telefoon*.
N.B.
Volvo adviseert u om voor directe start van de
preconditioning dit via de transpondersleutel
of de mobiele telefoon te doen.
Directe start via informatiedisplay
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
3. Ga in het volgende menu naar Directe start
om de preconditioning te activeren en beves-
tig uw keuze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
Directe start via transpondersleutel*
Controlelampje op transpondersleutel met PCC*.
5De verwarming op brandstof wordt niet ingeschakeld bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C.
6Activering van de stoel- en stuurverwarming is alleen mogelijk, wanneer de auto is aangesloten op het stroomnet.
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 149
Activering van de preconditioning via de trans-
pondersleutel is als volgt mogelijk:
Druk de knop voor de Approach-verlichting
2 seconden lang in.
De alarmlichten geven de volgende informa-
tie:
5 korte lichtsignalen gevolgd door
zo'n 3 seconden lang branden - verzoek
tot inschakeling ontvangen en precondi-
tioning geactiveerd.
5 korte signalen - de auto heeft een ver-
zoek tot inschakeling ontvangen maar de
preconditioning is niet geactiveerd.
Alarmlichten lichten niet op - de auto
heeft geen verzoek tot inschakeling ont-
vangen.
Als u de info-knop indrukt terwijl de precon-
ditioning actief is, wordt bij het weergeven van de
vergrendelingsstatus (p. 176) van de auto ook
de status van de preconditioning getoond. Gedu-
rende de tijd die nodig is om de status na te
gaan geeft het controlelampje enkele malen een
kort knippersignaal. Het lampje gaat continu
branden, als de preconditioning actief is.
De status van de preconditioning staat ook op de
boordcomputer.
Directe start via app*
Voor activering en voor informatie over de geko-
zen instellingen wordt u verwezen naar de Volvo
On Call*-app.
Gerelateerde informatie
Preconditioning - timers (p. 150)
Preconditioning - direct uitschakelen
(p. 149)
Preconditioning - meldingen (p. 152)
Preconditioning - direct
uitschakelen
De preconditioning van de auto is direct uit te
schakelen via het informatiedisplay.
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
3. Ga in het volgende menu naar Stop om de
preconditioning te deactiveren en bevestig
uw keuze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
Gerelateerde informatie
Preconditioning - direct inschakelen (p. 148)
Preconditioning - timers (p. 150)
Preconditioning - meldingen (p. 152)
KLIMAAT
150
Preconditioning - timers
De timers van de preconditioning (p. 146) zijn
gekoppeld aan de klok in de auto.
Met de timers geeft u het tijdstip aan dat de auto
op temperatuur moet zijn, omdat u die wenst te
gebruiken.
U kunt twee verschillende uitschakeltijden instel-
len met de timerfunctie (p. 150). De elektronica
van de auto rekent aan de hand van de buiten-
temperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet
worden ingeschakeld.
N.B.
Als de klok van de auto wordt verzet, wordt
een eventuele programmering van de timer
gewist.
Gerelateerde informatie
Timers - starten (p. 151)
Timer - uitschakelen (p. 151)
Timers - instellen
U kunt twee verschillende uitschakeltijden instel-
len met de timerfunctie. Met de uitschakeltijd
wordt het tijdstip bedoeld dat de auto op tempe-
ratuur moet zijn, omdat u die wenst te gebruiken.
N.B.
Als de klok van de auto wordt verzet, wordt
een eventuele programmering van de timer
gewist.
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel (p. 119) naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
3. Kies een van de beide timers met het duim-
wiel en bevestig uw keuze met OK.
4. Druk kort op OK zodat de uuraanduiding
gaat branden.
5. Stel de gewenste uuraanduiding in met het
duimwiel.
6. Druk kort op OK zodat de minuutaanduiding
gaat branden.
7. Stel de gewenste minuutaanduiding in met
het duimwiel.
8. Druk op OK7 om de instelling te bevestigen.
9. Met RESET gaat u een stap terug binnen
het menusysteem.
10. Kies de andere timer (ga verder vanaf punt
2) of verlaat het menu met RESET.
Gerelateerde informatie
Preconditioning - timers (p. 150)
Timers - starten (p. 151)
Timer - uitschakelen (p. 151)
7Bij opnieuw indrukken van OK activeert u de timer.
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 151
Timers - starten
Met de timers geeft u het tijdstip aan dat de auto
op temperatuur moet zijn, omdat u die wenst te
gebruiken.
Na inschakeling van de timers rekent de elektro-
nica van de auto aan de hand van de buitentem-
peratuur zelf uit, wanneer de verwarming moet
worden ingeschakeld.
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
3. Kies een van de beide timers met het duim-
wiel en activeer deze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
Een timer is ook te starten via de Volvo On Call*-
app.
Gerelateerde informatie
Preconditioning - timers (p. 150)
Timers - instellen (p. 150)
Timer - uitschakelen (p. 151)
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119)
Timer - uitschakelen
U kunt de timer, voor de preconditioning, hand-
matig uitschakelen.
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar
Voorconditionering en maak een keuze
met OK.
> Als een timer ingesteld is, staat er een
kloksymbool naast de ingestelde tijd.
3. Kies een van de beide timers met het duim-
wiel en bevestig uw keuze met OK.
4. Schakel de timer als volgt uit:
druk lang op OK of
kort op OK om verder te gaan in het
menu. Kies daarna voor uitschakeling van
de timer en bevestig uw keuze met OK.
5. Verlaat het menu met RESET.
Een voor de preconditioning geactiveerde timer is
ook uit te schakelen (p. 149) .
Gerelateerde informatie
Preconditioning - timers (p. 150)
Timers - starten (p. 151)
Timers - instellen (p. 150)
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 119)
KLIMAAT
152
Preconditioning - meldingen
Symbolen en meldingen met betrekking tot de
preconditioning (p. 146).
Wanneer de verwarming op brandstof
ingeschakeld is, brandt het verwar-
mingssymbool op het informatiedisplay.
Wanneer een van de timers geactiveerd is, brandt
het symbool voor een geactiveerde timer op het
display met de ingestelde tijd ernaast.
Symbool op het display voor een geac-
tiveerde timer.
In de onderstaande tabel staan de voorkomende
symbolen en displaymeldingen.
Symbool Display Betekenis
Autom. verw. AAN De verwarming op brandstof is ingeschakeld en werkt.
Verwarmingstimer geactiveerd bij uitnemen transpondersleutel en verlaten van de auto – motor en passagiers-
ruimte warm op ingesteld tijdstip.
Brandstofkachel gestopt
Zuinige stand
De verwarming op brandstof werd uitgeschakeld om te zorgen dat er voldoende stroom is om de motor te star-
ten.
De ladingstoestand van de startaccu is te gering.
Brandstofkachel gestopt
Brandstofpeil laag
De verwarming op brandstof is uitgeschakeld.
De verwarming kan niet worden ingeschakeld door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken
de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden.
Brandstofkachel Service
vereist
De verwarming op brandstof werkt niet of slechts in beperkte mate.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
KLIMAAT
153
Symbool Display Betekenis
Voorconditionering onder-
broken door wijziging voe-
ding
De verwarming op stroom of de airconditioning is uitgeschakeld.
De voeding is verbroken.
Voorconditionering gestopt
wegens storing
De verwarming op stroom of de airconditioning is uitgeschakeld.
Bezoek een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende werkplaats.
Voorconditionering gestopt
Temperatuur hybride accu
hoog
De verwarming op stroom of de airconditioning is uitgeschakeld.
De hybride-accu is te warm. Wacht totdat de temperatuur weer normaal is.
Een displaymelding verdwijnt automatisch na
enige tijd. U kunt een melding ook eerder laten
verdwijnen met een druk op de OK-knop van de
richtingaanwijzerhendel (p. 119).
Gerelateerde informatie
Meldingen - functies (p. 121)
KLIMAAT
154
Algemene informatie over
verwarmingen
De auto is uitgerust met een verwarming op
stroom en één op brandstof. Om de milieu-effec-
ten van motorstarts te beperken moet de motor
op temperatuur worden gehouden. De verwar-
mingen dienen om de motor op temperatuur te
krijgen of het interieur voldoende te kunnen ver-
warmen.
Verwarming op stroom (p. 154)
Verwarming op brandstof (p. 154)
Verwarming op stroom
De auto is uitgerust met een verwarming op
stroom en een verwarming op brandstof
(p. 154).
De verwarming is niet handmatig in te schakelen,
maar wordt zo nodig automatisch geactiveerd.
N.B.
Bij activering van de verwarming op stroom
wordt de laadtijd van de hybride-accu ver-
lengd. Hoeveel tijd de voorverwarming van de
auto vergt hangt voornamelijk af van de bui-
tentemperatuur.
Gerelateerde informatie
Algemeen over preconditioning (p. 146)
Algemene informatie over verwarmingen
(p. 154)
Verwarming op brandstof
De auto is uitgerust met een verwarming op
stroom (p. 154) en op brandstof.
Bij koud weer slaat tijdens de voorverwarming
mogelijk de verwarming op brandstof aan. De ver-
warming slaat automatisch aan, wanneer er extra
verwarming nodig is en wordt automatisch uitge-
schakeld als de verwarming niet nodig is.
N.B.
Bij gebruik van de verwarming op brandstof
komen er mogelijk uitlaatgassen vrij uit de
rechter wielkast, wat volkomen normaal is.
Activeer Binn. parkeren, zie Preconditioning -
binnen parkeren (p. 147), wanneer u wilt voorko-
men dat de verwarming op brandstof wordt inge-
schakeld tijdens de preconditioning. Dit kan ech-
ter een langere voorverwarmingstijd inhouden.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C
wordt de verwarming op brandstof niet geacti-
veerd tijdens het rijden of tijdens de preconditio-
ning. De verwarming werkt maximaal 50 minuten
achtereen tijdens preconditioning.
Bij een te laag brandstofpeil in de tank wordt
inschakeling van de verwarming op brandstof
wellicht geblokkeerd met onvoldoende verwar-
ming als mogelijk gevolg.
KLIMAAT
155
N.B.
Let op dat er bij rijden bij temperaturen lager
dan +15 °C voldoende brandstof in de
gewone brandstoftank van de auto zit.
WAARSCHUWING
Gebruik de verwarming op brandstof niet in
binnen in ongeventileerde ruimten. Er komen
uitlaatgassen vrij.
Tanken
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel
voordat u gaat tanken de verwarming op
brandstof uit.
Controleer op het instrumentenpaneel of de
verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze
werkt, verschijnt het verwarmingssymbool.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling parkeert,
moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de
auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming op
brandstof altijd voldoende brandstof.
Startaccu en brandstof
Als de startaccu onvoldoende opgeladen is of als
het brandstofpeil te laag is, wordt de verwarming
automatisch uitgeschakeld en verschijnt er een
melding op het instrumentenpaneel. Bevestig
deze melding door op de OK-knop op de rich-
tingaanwijzerhendel (p. 119) te drukken.
Gerelateerde informatie
Algemeen over preconditioning (p. 146)
Algemene informatie over verwarmingen
(p. 154)
Verwarming op brandstof - AUTO-
stand/deactiveren
De automatische startprocedure van de verwar-
ming op brandstof kan desgewenst worden
geannuleerd.
N.B.
Als de verwarming op brandstof gedeacti-
veerd wordt, zal de dieselmotor vaker starten
om aan de warmtebehoefte in de rijstand
PURE of HYBRID te voldoen, d.w.z. de elektri-
sche aandrijving zal worden beperkt.
1. Druk op de OK-knop op de richtingaanwij-
zerhendel (p. 119) om het menu te openen.
2. Ga met het duimwiel naar Instellingen en
maak een keuze met OK.
3. Kies een van opties Autom. verw. AAN of
Autom. verw. UIT met het duimwiel en
bevestig uw keuze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
Gerelateerde informatie
Algemeen over preconditioning (p. 146)
Algemene informatie over verwarmingen
(p. 154)
Verwarming op brandstof (p. 154)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
158
Opbergmogelijkheden
Overzicht van opbergmogelijkheden in passa-
giersruimte
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire. 159
Opbergvak in portierpaneel
Opbergzak* aan de voorkant van de voor-
stoelzittingen
Parkeerkaarthouder
Dashboardkastje (p. 160)
Opbergvak
Opbergvakken, bekerhouder (p. 160)
Bekerhouder* in armsteun, achterbank
Opbergvak
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele
telefoon, camera, afstandsbediening voor
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of
andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen
of een botsing kunnen deze anders inzitten-
den verwonden.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
160
Middenconsole
De middenconsole zit tussen de voorstoelen.
Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd's) en USB*/
AUX-ingang onder de armsteun.
Bevat een bekerhouder voor de bestuurder
en een voorpassagier. Als u voor een asbak
en aansteker (p. 160) hebt gekozen, zit er
een aansteker op de plaats van de 12V-aan-
sluiting (p. 161) voorin en een uitneembare
asbak in de bekerhouder.
Gerelateerde informatie
Opbergmogelijkheden (p. 158)
Middenconsole - aansteker en asbak*
(p. 160)
Middenconsole - aansteker en
asbak*
In bekerhouder onder de middenarmsteun zit
een uitneembare asbak. De aansteker zit in de
12V-aansluiting (p. 161) voor de voorpassa-
giers.
De asbak in de middenconsole (p. 160) is te ver-
wijderen door deze recht omhoog te tillen.
U activeert de aansteker door de knop in te druk-
ken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert
de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit
de opening en gebruik het roodgloeiende deel
om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken.
Gerelateerde informatie
Opbergmogelijkheden (p. 158)
Dashboardkastje
Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde.
Hier kunt u bijvoorbeeld de gebruikershandlei-
ding en eventuele kaarten in opbergen. Aan de
binnenkant van de klep zit een houder voor pen-
nen. Het dashboardkastje is te vergrendelen*
(p. 189) met het sleutelblad (p. 178).
Gerelateerde informatie
Opbergmogelijkheden (p. 158)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire. 161
Inlegmatten*
De inlegmatten vangen bijvoorbeeld vuil en natte
sneeuw op. Volvo biedt inlegmatten die speciaal
vervaardigd zijn.
WAARSCHUWING
Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één
inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg
te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel
goed in de bevestigingsklemmen op de vloer
vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan
glijden en achter of onder de pedalen blijft
haken.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 412)
Make-upspiegel
De make-upspiegel zit aan de achterkant van de
zonneklep.
Make-upspiegel met verlichting.
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het
klepje optilt.
Gerelateerde informatie
Lamp vervangen - verlichting make-upspie-
gel (p. 386)
Middenconsole - 12V-aansluiting
De elektrische aansluitingen (12 V) vindt u naast
de bekerhouder1 en achter in de middencon-
sole.
12V-aansluiting in middenconsole, voorin.
1Bij specificatie van een asbak en aansteker vervallen de bekerhouders en de 12V-aansluiting ernaast.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
162
12V-aansluiting in middenconsole, achterin.
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals beeldschermen,
mediaspelers of mobiele telefoons. De transpon-
dersleutel moet ten minste in contactslotstand I
(p. 87) staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten, als
u deze niet gebruikt.
N.B.
Extra uitrusting en accessoires – zoals beeld-
schermen, mediaspelers en mobiele telefoons
– die zijn aangesloten op een van de 12V-
aansluitingen in de passagiersruimte worden
mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling,
ook al is de transpondersleutel uitgenomen of
de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de
standverwarming ingesteld is om op een
bepaalde tijd in te schakelen.
Trek daarom wanneer u de extra uitrusting of
accessoires niet gebruikt de stekkers uit de
elektrische aansluitingen, omdat de startaccu
anders uitgeput kan raken!
BELANGRIJK
U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aan-
sluiting afnemen bij gebruik van één aanslui-
ting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van de
beide aansluitingen in de tunnelconsole geldt
een waarde van 7,5 A (90 W) per aansluiting.
Als de compressor voor bandenreparatie op
een van de beide aansluitingen is aangeslo-
ten, mag er op de andere aansluiting geen
stroomverbruiker aangesloten zijn.
N.B.
De compressor van de noodreparatieset voor
banden (p. 356) is door Volvo getest en
goedgekeurd.
Gerelateerde informatie
Middenconsole - aansteker en asbak*
(p. 160)
12V-aansluiting - bagageruimte* (p. 165)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire. 163
Lading vervoeren
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto.
Het laadvermogen dient te worden verminderd
met de som van het gewicht van eventuele inzit-
tenden en dat van gemonteerde accessoires.
Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie
Gewichten (p. 422).
De achterklep is te openen met een
knop op het verlichtingspaneel of met
de transpondersleutel, zie Vergrende-
len/ontgrendelen - achterklep (p. 190).
WAARSCHUWING
Afhankelijk van het gewicht en de positie van
de lading verandert het rijgedrag van de auto.
Aandachtspunten bij in-/uitladen
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
van de achterbank.
Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen
mag worden gehinderd, als een of meer rugge-
deelten van de achterbank zijn neergeklapt,
zieWHIPS - zithouding (p. 44).
Plaats de last in het midden.
Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan. Plaats geen zware voorwerpen op neer-
geklapte ruggedeelten.
Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
Zet alle bagage met riemen of bevestigings-
banden aan de verankeringsogen vast.
WAARSCHUWING
Een los voorwerp van 20 kg kan zich bij een
frontale botsing op een snelheid van 50 km/h
(30 mph) gedragen als een voorwerp van
1000 kg.
WAARSCHUWING
Anders bieden de opblaasgordijnen die
schuilgaan achter de plafondbekleding moge-
lijk geen bescherming meer.
Zorg dat de lading nooit boven de rugge-
deelten uitsteekt.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
zachts.
Zet de motor af en schakel de parkeerrem in
bij het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de
versnellingspook of keuzehendel aan komen
en zo per ongeluk een versnelling inschakelen
– de auto kan dan in beweging komen.
Gerelateerde informatie
Verankeringsogen (p. 165)
Bagagenet* (p. 166)
Lading vervoeren - lange lading (p. 164)
Lading op het dak (p. 164)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
164
Lading vervoeren - lange lading
Om het in- en uitladen (p. 163) van de bagage-
ruimte te vereenvoudigen, kunt u de ruggedeel-
ten van de achterbank neerklappen. Voor het
vervoer van extra lange lading kunt u ook de rug-
leuning van de passagiersstoel2 omklappen*.
Ruggedeelte achterbank omklappen
Voor het omklappen van de ruggedeelten van de
achterbank, zie Achterbank (p. 91).
Lading op het dak
Voor vervoer van lading op het dak adviseren we
u de door Volvo ontwikkelde lastdragers. Dit om
schade aan de auto te voorkomen en voor maxi-
male veiligheid tijdens het rijden.
Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
gers worden geleverd nauwkeurig op.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading ste-
vig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig
over de lastdragers. Leg de zwaarste voor-
werpen onderop.
Naarmate u meer lading op het dak vervoert,
vangt de auto meer wind en neemt het
brandstofverbruik toe.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzigin-
gen op in de rijeigenschappen van de auto.
Voor informatie over de maximale dakbelas-
ting, inclusief lastdragers en een eventuele
dakbox, zie Gewichten (p. 422).
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 163)
2Geldt alleen voor stoelen type comfort.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire. 165
Verankeringsogen
De inklapbare verankeringsogen in de bagage-
ruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te
zetten.
WAARSCHUWING
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die
liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afrem-
men letsel veroorzaken.
Zet grote en zware voorwerpen altijd met de
veiligheidsgordel of een spanband vast.
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 163)
12V-aansluiting - bagageruimte*
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals beeldschermen,
mediaspelers of mobiele telefoons.
Open het klepje om bij de elektrische aansluiting
te komen.
Via de aansluiting is ook stroom af te nemen,
wanneer de transpondersleutel niet in het
contactslot steekt.
BELANGRIJK
Max. 10 A (120 W).
N.B.
Denk eraan dat als de elektrische aansluiting
word gebruikt als de motor uit is, de startaccu
van de auto kan ontladen.
N.B.
De compressor van de noodreparatieset voor
banden is door Volvo getest en goedgekeurd.
Voor informatie over het gebruik van de aan-
bevolen noodreparatieset voor banden (TMK)
van Volvo, zie Noodreparatieset voor banden
(p. 356).
Gerelateerde informatie
Middenconsole - 12V-aansluiting (p. 161)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
166
Bagagenet*3
Een bagagenet voorkomt dat bagage in de
bagageruimte bij krachtig afremmen de passa-
giersruimte in worden geslingerd.
Aanbrengen
U moet het veiligheidsnet, uit voorzorg, altijd op
de juiste manier bevestigen en verankeren.
Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal en
kan op twee verschillende plaatsen in de auto
worden bevestigd:
Montage achterin – achter het ruggedeelte
van de achterbank
Montage voorin – achter de rugleuning van
de voorstoelen.
WAARSCHUWING
Lading in de bagageruimte moet goed wor-
den vastgezet, ook met een correct gemon-
teerd veiligheidsnet.
Montage achterin
1. Vouw het bagagenet open. Zorg dat de
opbergvakken van het bagagenet aan de
achterkant zitten.
2. Haak de ene bevestigingshaak van het net
vast aan de achterste plafondbevestiging.
Haak de andere bevestigingshaak van het
net vast aan de plafondbevestiging aan de
tegenoverliggende zijde.
Let erop dat u de bevestigingshaken van het
net in de voorste eindstand van de beide pla-
fondbevestigingen duwt.
3. Steek aan weerszijden de haak in het veran-
keringsoog en span de ratelsluiting op door
de borgtong in te drukken en de band aan te
halen.
3Standaard op bepaalde markten.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire. 167
Montage voorin
1. Vouw het bagagenet open. Zorg dat de
opbergvakken van het bagagenet aan de
achterkant zitten.
2. Zet de stoelen zo ver mogelijk naar voren.
3. Haak de ene bevestigingshaak van het net
vast aan de voorste plafondbevestiging.
Haak de andere bevestigingshaak van het
net vast aan de plafondbevestiging aan de
tegenoverliggende zijde.
Let erop dat u de bevestigingshaken van het
net in de voorste eindstand van de beide pla-
fondbevestigingen duwt.
4. Steek aan weerszijden de haak in het oog
van de stoelrail en span de ratelsluiting op
door de borgtong in te drukken en de band
aan te halen.
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 163)
Veiligheidsrek* (p. 167)
Veiligheidsrek*
Een veiligheidsrek voorkomt dat bagage of huis-
dieren in de bagageruimte bij krachtig afremmen
de passagiersruimte in worden geslingerd.
Opklappen
Pak het veiligheidsrek helemaal onderaan beet
en trek het naar achteren/omhoog.
BELANGRIJK
Het veiligheidsrek is niet op of neer te klap-
pen, wanneer een bagageafdekking gemon-
teerd is.
Monteren/demonteren
Normaal laat u het veiligheidsrek gemonteerd in
de auto zitten, omdat het eenvoudig tegen het
plafond op te klappen is en zo niet in de weg zit
als u de bagageruimte wenst te verlengen. U
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
168
kunt het veiligheidsrek desgewenst demonteren
en uit de auto nemen.
Voor informatie over het vereiste gereedschap-
pen en de te volgen methode bij montage/
demontage, zie de montagevoorschriften die bij
aankoop bijgeleverd werden.
Bij het terugplaatsen moet u het veiligheidsrek,
uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevestigen
en verankeren.
Gerelateerde informatie
Bagagenet* (p. 166)
Lading vervoeren (p. 163)
Verankeringsogen (p. 165)
Bagagerolhoes*4
Trek de bagagerolhoes over de lading heen uit
en haak de hoes vast in de uitsparingen die bij de
achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
BELANGRIJK
Het veiligheidsrek is niet op of neer te klap-
pen, wanneer de bagageafdekking gemon-
teerd is.
Bagagerolhoes bevestigen
Breng het ene eindstuk van de rolhoes aan
in de holte van het zijpaneel.
Breng het andere eindstuk van de rolhoes
aan in de tegenoverliggende holte.
Duw beide kanten vast. De rolhoes moet
hoorbaar vastklikken en de rode markering
moet verdwijnen.
> Controleer of beide eindstukken vergren-
deld zijn.
Bagagerolhoes verwijderen
1. Duw op de knop van het ene eindstuk en til
het uit de holte.
2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en
naar buiten, zodat het andere eindstuk auto-
matisch loskomt.
Achterste dekplaat bagagerolhoes
omlaagklappen
Bij een opgerolde bagagerolhoes steekt de dek-
plaat achter aan de rolhoes horizontaal iets uit in
de bagageruimte.
Trek de dekplaat voorzichtig naar achteren
van de consoles af en klap de plaat omlaag.
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 163)
Lading vervoeren - lange lading (p. 164)
4Standaard op bepaalde markten.
SLOTEN EN ALARM
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
170
Transpondersleutel
U gebruikt de transpondersleutel voor onder
meer vergrendelen/ontgrendelen en het starten
van de motor.
Er zijn twee transpondersleutelvarianten: een
transpondersleutel in basisuitvoering en een
transpondersleutel met PCC (Personal Car
Communicator)*.
Functies BasisAmet
PCCB
Vergrendelen/ontgren-
delen en afneembaar
sleutelblad
X X
Passieve vergrendeling/
ontgrendeling X
Keyless start X
Info-knop en controle-
lampjes X
A5-knops sleutel
B6-knops sleutel
Een transpondersleutel met PCC heeft meer
functies dan een transpondersleutel in basisuit-
voering, waaronder ondersteuning voor passieve
start en ontgrendeling/vergrendeling/ontgrende-
ling (Keyless drive (p. 182)) en enkele unieke
functies (p. 176).
Alle transpondersleutel zijn voorzien van een
afneembaar sleutelblad (p. 177) van metaal. Het
zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om
de transponders van elkaar te kunnen onder-
scheiden.
Er zijn meer transpondersleutels bij te stellen,
maar alleen in de varianten die bij de auto gele-
verd werden. Voor dezelfde auto kunnen tot zes
sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt.
Bij de auto worden twee transpondersleutels
geleverd.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn:
Denk eraan altijd de stroom naar de elektrisch
bedienbare ramen en het dakluik te onderbre-
ken door de transpondersleutel eruit te halen
wanneer de bestuurder de auto verlaat.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 174)
Transpondersleutel - verlies
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een
nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Neem de resterende transpondersleutels mee
naar de Volvo-werkplaats. Ter voorkoming van
diefstal moet de code van de zoekgeraakte trans-
pondersleutel uit het systeem worden gewist.
Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram-
meerd zijn kunt u controleren in het menusys-
teem MY CAR. Voor een beschrijving van het
menusysteem, zie MY CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 174)
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
172
sleutel, zie Transpondersleutel - functies
(p. 174).
Kies een van de drie mogelijk positiegeheu-
gens voor de stoel met de stoelknoppen 1–3,
zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 90).
Zet de stoel en de buitenspiegels handmatig
in de juiste stand, zie Voorstoelen - elektrisch
bediend* (p. 90) en Buitenspiegels (p. 112).
Instellingen herstellen
Wanneer automatische hervergrendeling van de
auto plaatsvindt omdat deze 30 minuten onver-
grendeld heeft gestaan, wordt het sleutelgeheu-
gen gedeactiveerd en in plaats daarvan een stan-
daardbestuurdersprofiel gehanteerd. Om in het
gegeven geval het laatst gebruikte sleutelgeheu-
gen weer te activeren is het volgende vereist.
Voor auto's zonder Keyless start en
ontgrendeling/vergrendeling
De instellingen in het sleutelgeheugen worden
geactiveerd, wanneer u de auto ontgrendelt met
een druk op de ontgrendelingsknop van de trans-
pondersleutel.
Voor auto's met Keyless start en
ontgrendeling/vergrendeling
Het sleutelgeheugen wordt in de volgende geval-
len geactiveerd:
1. De auto wordt ontgrendeld met een druk op
de ontgrendelingsknop van de transponder-
sleutel of via passieve ontgrendeling.
2. Als de auto onvergrendeld staat wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een sleu-
telscan verricht. Wanneer er een unieke
transpondersleutel wordt gevonden, worden
de opgeslagen instellingen ervan geacti-
veerd. Zie het voorgaande punt als de auto
vergrendeld staat.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel met PCC* - unieke func-
ties (p. 176)
Vergrendelen/ontgrendelen -
indicatie
Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt
met een transpondersleutel (p. 170), lichten de
richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op
om aan te geven dat de auto op de juiste manier
vergrendeld/ontgrendeld is.
Vergrendelen – eenmaal oplichten en de bui-
tenspiegels worden ingeklapt3.
Ontgrendelen – tweemaal oplichten en de
buitenspiegels worden uitgeklapt3.
Bij het vergrendelen gebeurt dit alleen als alle
portieren na het sluiten correct zijn vergrendeld.
Functie kiezen
In het menusysteem MY CAR van de auto zijn
verschillende opties in te stellen voor bevestiging
bij vergrendeling/ontgrendeling middels lichtsig-
nalen. Voor een beschrijving van het menusys-
teem, zie MY CAR (p. 121).
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 182)
Vergrendelingsindicatie (p. 173)
Alarmindicatie* (p. 195)
3Alleen auto’s met elektrisch inklapbare buitenspiegels.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 173
Vergrendelingsindicatie
Een knipperende diode bij de voorruit geeft aan
dat de auto is vergrendeld.
Dezelfde diode als de alarmindicatie (p. 195).
N.B.
Ook auto’s zonder alarm zijn uitgerust met
deze indicatie.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie
(p. 172)
Elektronische startblokkering
De elektronische startblokkering is een anti-dief-
stalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de
auto kunnen starten.
Elke transpondersleutel (p. 170) heeft zijn eigen,
unieke code. U kunt de auto alleen starten, wan-
neer u een transpondersleutel met de juiste code
gebruikt.
De onderstaande foutmeldingen op het bestuur-
dersdisplay houden verband met de elektronische
startblokkering:
Melding Betekenis
Plaats
sleutel
Storing tijdens het uitlezen van
de transpondersleutel tijdens
het starten. Sleutel uit het con-
tactslot trekken, er weer in
drukken en een nieuwe start-
poging doen.
Autosleu-
tel niet
gevonden
Storing tijdens het uitlezen van
de transpondersleutel tijdens
het starten. Nieuwe startpoging
doen.
Als de storing aanhoudt: Trans-
pondersleutel in het contact-
sleutel duwen en een nieuwe
startpoging doen.
Startblok-
kering
Start
opnieuw
Storing in het startblokkerings-
systeem tijdens het starten. Als
de storing aanhoudt: Neem dan
contact op met een werkplaats.
Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Voor het starten van de auto, zie Motor starten
(p. 274).
Gerelateerde informatie
Op afstand bediende startblokkering met
opsporingsfunctie* (p. 174)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
174
Op afstand bediende
startblokkering met
opsporingsfunctie*
De op afstand bediende startblokkering met
opsporingsfunctie4 maakt het mogelijk om de
auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op
afstand de startblokkering te activeren.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-
dealer voor meer informatie over het systeem en
hulp bij de activering ervan.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 170)
Elektronische startblokkering (p. 173)
Transpondersleutel - functies
De transpondersleutel in basisuitvoering heeft
functies voor bijvoorbeeld vergrendeling en ont-
grendeling van de portieren.
Functies
Transpondersleutel in basisuitvoering.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Approach-verlichting
Achterklep
Paniekfunctie
Transpondersleutel met PCC*( Personal Car
Communicator).
Informatie
Functietoetsen
Vergrendelen – Vergrendelt de portieren
en de achterklep en activeert het alarm.
Bij lang indrukken worden alle zijruiten en het
schuif-/kanteldak* tegelijkertijd gesloten. Voor
meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 189).
WAARSCHUWING
Als schuifdak en ruiten met de transponder-
sleutel worden gesloten, moet u controleren
of er geen handen bekneld raken.
4Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 175
Ontgrendelen – Ontgrendelt de portieren
en de achterklep en deactiveert het alarm.
Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijker-
tijd geopend. Voor meer informatie, zie Door-
luchtfunctie (p. 189).
De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is
dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken
van de knop eerst het bestuurdersportier ont-
grendeld wordt en bij de tweede maal indrukken
– één en ander binnen tien seconden – de reste-
rende portieren te ontgrendelen.
U kunt de functie wijzigen in het menusysteem
MY CAR. Voor een beschrijving van het menusys-
teem, zie MY CAR (p. 121).
Duur naderingslicht – Bestemd om de ver-
lichting van de auto op afstand in te schakelen.
Voor meer informatie, zie Approach-verlichting
(p. 108).
De knop is ook te gebruiken voor activering van
de preconditioning (p. 148).
Achterklep (p. 190) – Ontgrendelt alleen
de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor
de achterklep.
Paniekfunctie – bestemd om in noodgeval-
len de aandacht van anderen te trekken.
Als u de toets ten minste 3 seconden lang inge-
drukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3
seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers,
de interieurverlichting en de claxon geactiveerd.
U kunt deze functie met dezelfde toets weer uit-
schakelen, als de functie minimaal 5 seconden
actief geweest is. Anders wordt deze functie na
ca. 3 minuten automatisch uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 170)
Transpondersleutel met PCC* - unieke func-
ties (p. 176)
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de bui-
tenkant (p. 186)
Transpondersleutel - bereik
De functies van de transpondersleutel (in basis-
uitvoering) zijn tot op ca. 20 meter afstand van
de auto te gebruiken.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
toets – probeer het dan op minder grote afstand
opnieuw.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de transpon-
dersleutelfuncties door radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de
auto te vergrendelen/ontgrendelen met het
sleutelblad (p. 178).
Als u de transpondersleutel uit de auto neemt
terwijl de motor draait, sleutelstand I of II (p. 87)
actief is of alle portieren worden gesloten, ver-
schijnt er een waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay en klinkt er een kort geluids-
signaal.
De melding verdwijnt wanneer u, nadat de trans-
pondersleutel weer in de auto terug is gebracht,
op de knop OK drukt of wanneer alle portieren
weer dichtstaan.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 170)
Transpondersleutel - functies (p. 174)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
176
Transpondersleutel met PCC* -
unieke functies
Een transpondersleutel met PCC (Personal Car
Communicator) heeft extra functies ten opzichte
van een transpondersleutel in basisuitvoering
(p. 170) in de vorm van een informatieknop en
controlelampjes.
Transpondersleutel met PCC.
Informatietoets
Controlelampjes
Na een druk op de informatietoets kunt u
bepaalde informatie over de auto uitlezen aan de
hand van de controlelampjes.
Gebruik van de informatietoets
Druk op de informatietoets .
> Ca. 7 seconden lang lichten de controle-
lampjes op de transpondersleutel om de
beurt op. Dit geeft aan dat er informatie
over de auto wordt uitgelezen.
Als u gedurende dit tijdsbestek op een
van de andere knoppen drukt, wordt de
uitlezing beëindigd.
N.B.
Als bij herhaaldelijk gebruik van de infor-
matietoets – op verschillende tijdstippen en
verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de
controlelampjes gaat branden (en dat even-
min na 7 seconden alsook nadat de controle-
lampjes op de PCC om de beurt oplichtten),
dient u contact op te nemen met een werk-
plaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
De controlelampjes verstrekken informatie zoals
aangegeven op de volgende afbeelding:
Continu groen licht: de auto is vergrendeld.
Continu oranje licht: de auto is ontgrendeld.
Continu rood licht: het alarm is afgegaan na
vergrendeling van de auto.
De beide rode controlelampjes lichten beur-
telings rood op: het alarm is minder dan 5
minuten geleden afgegaan.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel met PCC* - bereik
(p. 177)
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire. 181
Openen
Haal de veerbelaste pal opzij.
Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar
achteren.
Steek een kruiskopschroevendraaier met
een dikte van 3 mm in de opening achter de
veerbelaste pal en werk de transpondersleu-
tel voorzichtig open.
N.B.
Keer de transpondersleutel met de knoppen
naar boven om te voorkomen dat de batterijen
eruit vallen als deze wordt geopend.
BELANGRIJK
Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken
niet met uw vingers aan, aangezien de wer-
king hierdoor verslechtert.
Batterij vervangen
Let erop hoe de batterij(en) aan de binnen-
zijde van de afdekking vastzit(ten). Let
daarop op de pluszijde + en de minzijde .
Transpondersleutel (één batterij)
1. Werk de batterij voorzichtig los.
2. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+)
omlaag.
Transpondersleutel met PCC* (twee
batterijen)
1. Werk de batterijen voorzichtig los.
2. Plaats eerst een nieuwe met de pluszijde (+)
omhoog.
3. Leg het witte plasticvel op de geplaatste
nieuwe batterij en breng daarna nog een
nieuwe batterij aan met de pluszijde (+)
omlaag.
Batterijtype
Gebruik batterijen met de aanduiding
CR2430, 3 V (één in een transpondersleutel in
basisuitvoering, twee in een transpondersleutel
met PCC).
N.B.
Volvo adviseert u om batterijen voor de trans-
pondersleutel/PCC te gebruiken die voldoen
aan UN Manual of Test and Criteria, Part III,
sub-section 38.3. Voor batterijen die in de
fabriek zijn geplaatst of in een erkende Volvo-
werkplaats zijn vervangen is dit het geval.
In elkaar zetten
1. Druk de afdekking weer op de transponder-
sleutel vast.
2. Houd de transpondersleutel met de gleuf
omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf
zakken.
3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U
hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad
goed vastzit.
BELANGRIJK
Let erop dat lege batterijen op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
182
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 170)
Transpondersleutel - functies (p. 174)
Keyless Drive*
Auto's uitgerust met Keyless Drive zijn voorzien
van een passief start- en vergrendelingssysteem.
Met Keyless start en ontgrendeling/vergrende-
ling is de auto te starten, vergrendelen en ont-
grendelen zonder dat de transpondersleutel
(p. 170)6 daarvoor in het contactslot hoeft te zit-
ten. U hoeft de transpondersleutel alleen bij u te
dragen in bijvoorbeeld een binnenzak. Het sys-
teem maakt het bijvoorbeeld eenvoudiger om de
auto te openen, wanneer u bijvoorbeeld uw han-
den vol hebt.
Beide transpondersleutels die bij de auto worden
geleverd ondersteunen het Keyless-systeem. U
kunt meer transpondersleutels bijbestellen.
Het elektrische systeem van de auto kan in drie
verschillende standen worden gezet - sleutel-
stand 0, I en II (p. 87) - met de transpondersleu-
tel.
Gerelateerde informatie
Keyless drive* - bereik transpondersleutel
(p. 182)
Keyless Drive* - veilig gebruik van de trans-
pondersleutel (p. 183)
Keyless Drive* - storingen in de functie van
de transpondersleutel (p. 183)
Keyless drive* - bereik
transpondersleutel
Om een portier of de achterklep automatisch te
ontgrendelen zonder knoppen op de transpon-
dersleutel in te drukken, moet de transponder-
sleutel7 zich binnen een straal van 1,5 meter
rond de portierhandgrepen of de achterklep
bevinden.
U moet de transpondersleutel bij u dragen om
een portier te vergrendelen of ontgrendelen.
Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is
het niet mogelijk om met de transpondersleutel
een portier aan de andere kant te vergrendelen
of ontgrendelen.
De rode cirkels op de bovenstaande afbeelding
geven het bereik van de systeemantennes aan.
6Geldt alleen voor een transpondersleutel met PCC.
7Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator).
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 183
Als u alle transpondersleutels uit de auto neemt
terwijl de motor draait, contactslotstand I of II
(p. 87) actief is of alle portieren worden gesloten,
verschijnt er een waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay en klinkt er een geluidssig-
naal.
Wanneer de transpondersleutel weer in de auto
wordt geplaatst, dooft de waarschuwingsmelding
en houdt het geluidssignaal op in de volgende
gevallen:
er is een portier geopend of gesloten;
de transpondersleutel is in het contactslot
gestoken
de OK-knop is ingedrukt.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 182)
Keyless Drive* - locatie antennes (p. 186)
Keyless Drive* - veilig gebruik van
de transpondersleutel
Pas goed op alle transpondersleutels van de
auto.
Als u een van de transpondersleutels8 in de auto
vergeet, worden de Keyless-functies bijvoorbeeld
bij het vergrendelen van de auto gedeactiveerd.
Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet
meer mee openen.
De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met
een andere transpondersleutel, wordt de trans-
pondersleutel die u in de auto was vergeten weer
geactiveerd.
BELANGRIJK
Laat de transpondersleutel met PCC niet
onbeheerd in de auto liggen. Als iemand
inbreekt in de auto en de transpondersleutel
vindt, is het onder meer mogelijk om de auto
de starten door de transpondersleutel in het
contactslot te plaatsen en vervolgens op de
knop START/STOP ENGINE te drukken.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 182)
Keyless Drive* - storingen in de
functie van de transpondersleutel
De Keyless-functies (p. 182) kunnen gestoord
worden door elektromagnetische velden en
afschermingen.
N.B.
Plaats/bewaar de PCC niet in de buurt van
een mobiele telefoon of metalen voorwerpen.
Houd een minimale afstand aan van 10-15
cm.
Als er desondanks toch storingen optreden, is de
transpondersleutel en het sleutelblad te gebrui-
ken als een transpondersleutel in basisuitvoering,
zie Transpondersleutel - functies (p. 174).
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - batterij vervangen
(p. 180)
Keyless Drive* - veilig gebruik van de trans-
pondersleutel (p. 183)
Keyless drive* - bereik transpondersleutel
(p. 182)
8Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator).
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
184
Keyless Drive* - vergrendelen
Auto's met Keyless start en ontgrendeling/
vergrendeling zijn voorzien van een aanraakge-
voelig gebied op de buitenhandgreep van de
portieren alsook een met rubber beklede knop
naast het eveneens met rubber beklede drukpla-
tje voor ontgrendeling/vergrendeling op de ach-
terklep.
Het aanraakgevoelige gebied op de buitenhandgreep
van de portieren en de met rubber beklede knop naast
het eveneens met rubber beklede drukplaatje op de
achterklep.
Vergrendel de portieren en de achterklep door
lang op het aanraakgevoelige gebied van een van
de portierhandgrepen te drukken of druk op de
kleinste van de beide met rubber beklede knop-
pen op de achterklep - de vergrendelingsindicatie
(p. 173) onder aan de voorruit gaat knipperen om
aan te geven dat er vergrendeling heeft plaatsge-
vonden.
Alle portieren inclusief de achterklep moeten zijn
gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen –
de auto wordt anders niet vergrendeld.
N.B.
Als u (terwijl de motor is afgezet) de trans-
pondersleutel met Keyless-functie uit de auto
haalt en de auto niet vergrendelt door een
van de portierhandgrepen aan te raken of de
vergrendeltoets op de transpondersleutel te
bedienen, gebeurt het volgende:
Na ca. 1½–2 minuten wordt het alarm geacti-
veerd en gaat de alarmdiode op de voorruit
knipperen – het alarm staat daarmee op
scherp maar de auto is niet vergrendeld.
N.B.
Op auto's met een automatische versnellings-
bak moet de keuzehendel in de P-stand
staan. Anders kan de auto niet worden ver-
grendeld of op alarm worden gezet.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 182)
Alarmindicatie* (p. 195)
Keyless Drive* - ontgrendelen
Er wordt ontgrendeld wanneer iemand een por-
tierhandgreep beetpakt of op het met rubber
beklede drukplaatje van de achterklep drukt –
open het portier of de achterklep op de normale
manier.
N.B.
Normaal registreren de portierhandgrepen
het wanneer u met uw hand de handgreep
beetpakt, maar als u dikke handschoenen
draagt of de handbeweging te snel uitvoert,
moet u de beweging mogelijk een tweede
keer uitvoeren of de handschoen uittrekken.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 182)
Keyless Drive* - vergrendelen (p. 184)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
186
Keyless Drive* - locatie antennes
Auto's met Keyless start en ontgrendeling/
vergrendeling zijn voorzien van een aantal anten-
nes die op verschillende locaties ingebouwd zijn
in de auto.
Achterbumper, in het midden
Portierhandgreep, linksachter
Bagageruimte, in het midden, helemaal
voorin, onder de vloer
Portierhandgreep, rechtsachter
Middenconsole, onder achterstuk
Middenconsole, onder voorstuk.
WAARSCHUWING
Personen met een pacemaker mogen niet
dichter dan 22 cm bij de antennes van het
Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u
storingen tussen de pacemaker en het Key-
less-systeem.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 182)
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf
de buitenkant
Met de transpondersleutel (p. 170) is vergren-
deling/ontgrendeling van de buitenkant mogelijk.
Met de transpondersleutel kunt u alle portieren
en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/
ontgrendelen. U hebt de keuze uit verschillende
ontgrendelingsprocedures, zie Transpondersleu-
tel - functies (p. 174).
Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen acti-
veren moet het bestuurdersportier dichtstaan –
als een van de overige portieren of de achterklep
openstaat, wordt dit/deze pas na het sluiten ver-
grendeld en inbegrepen in het alarmsysteem.
Voor auto's uitgerust met passieve vergrende-
ling* moeten alle portieren en de achterklep
dichtstaan.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel nog in de auto.
Als u niet met de transpondersleutel kunt ver-
grendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk
leeg – vergrendel/ontgrendel het linker voorpor-
tier dan met het afneembare sleutelblad, zie
Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbren-
gen (p. 178).
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 187
N.B.
Let erop dat het alarm afgaat, wanneer het
portier na ontgrendeling met het sleutelblad
wordt geopend – het alarm wordt uitgescha-
keld, wanneer de transpondersleutel in het
contactslot wordt geplaatst.
WAARSCHUWING
Let op het risico van opsluiting in de auto, als
u de auto van de buitenzijde vergrendelt – de
portieren zijn dan namelijk niet meer van de
binnenzijde te openen met de portierhandgre-
pen.
Voor meer informatie, zie Safelock-functie*
(p. 191).
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling van de
buitenzijde met de transpondersleutel opent, wor-
den alle sloten automatisch weer vergrendeld. Dit
beperkt het risico dat u de auto per ongeluk
onvergrendeld kunt laten staan. (Voor auto's met
alarmsysteem, zie Alarm* (p. 194).)
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 188)
Keyless Drive* (p. 182)
Portier handmatig vergrendelen
In bepaalde gevallen moet de auto handmatig
kunnen worden vergrendeld, zoals bij stroomuit-
val.
Het linker voorportier is te vergrendelen met de
bijbehorende slotcilinder en het afneembare
sleutelblad van de transpondersleutel, zie Keyless
Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 185).
De overige portieren zijn niet voorzien van een
slotcilinder maar hebben een vergrendelingsbus
aan de korte kant achteraan die omgedraaid
moet worden – de portieren zijn vervolgens
mechanisch vergrendeld/geblokkeerd en niet
meer vanaf de buitenzijde te openen. De portie-
ren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te
openen.
Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met
het kinderslot (p. 192).
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel om de cilin-
der te verdraaien, zie Afneembaar sleutelblad
- verwijderen/aanbrengen (p. 178).
Het portier is niet vanaf de buitenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet alle portieren.
Een handmatig vergrendeld achterportier
waarvan ook het mechanische kinderslot
geactiveerd is, kan noch van de buiten-
zijde noch van de binnenzijde worden
geopend, zie Kinderslot - handmatige
activering (p. 192). Een achterportier dat
op deze manier vergrendeld is kan alleen
ontgrendeld worden met de transponder-
sleutel of de toets voor centrale vergren-
deling.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - batterij vervangen
(p. 180)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
188
Vergrendelen/ontgrendelen - van
de binnenzijde
Alle portieren en de achterklep kunnen tegelij-
kertijd worden vergrendeld of ontgrendeld met
de knop van het bestuurdersportier en het pas-
sagiersportier* voor centrale vergrendeling.
Centrale vergrendeling
Centrale vergrendeling.
Druk de rechterkant van de knop in om
te vergrendelen en de linkerkant om te
ontgrendelen.
Wanneer u de knop lang ingedrukt houdt,
worden ook alle zijruiten* tegelijkertijd geopend.
Ontgrendelen
Een portier kan op twee manieren van de binnen-
kant worden ontgrendeld:
Bij het indrukken van de knop voor centrale
vergrendeling .
Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten*
tegelijkertijd geopend (zie ook Doorluchtfunctie
(p. 189)).
Trek aan de openingshandgreep en open het
portier – het portier wordt in een keer ont-
grendeld en geopend.
Lampje in vergrendelingsknop
De centrale vergrendeling is verkrijgbaar in twee
uitvoeringen – de betekenis van het lampje in de
knop voor centrale vergrendeling op het bestuur-
dersportier is afhankelijk van de uitvoering.
Met een knop voor centrale vergrendeling alleen
op het bestuurdersportier, bij de overige portieren
ontbreekt een dergelijke knop:
Een brandend lampje houdt in dat alle portie-
ren vergrendeld zijn.
Met een knop voor centrale vergrendeling op
beide voorportieren en op elk van beide achter-
portieren een knop voor elektrische vergrende-
ling:
Een brandend lampje houdt in dat alleen het
desbetreffende portier vergrendeld is. Wan-
neer de lampjes in alle knoppen branden, zijn
alle portieren vergrendeld.
Vergrendelen
Druk op de knop voor centrale vergrendeling
– alle gesloten portieren worden ver-
grendeld.
Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten en
het schuif-/kanteldak tegelijkertijd gesloten (zie
ook Doorluchtfunctie (p. 189)).
Vergrendelingsknop* achterportieren
Bij een vergrendeld portier brandt het lampje in de knop.
Met de vergrendelingsknop op de beide achter-
portieren is alleen het desbetreffende achterpor-
tier te vergrendelen.
Om het portier te ontgrendelen:
Trek aan de openingshandgreep – het portier
wordt dan ontgrendeld en geopend.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
190
Voor informatie over Privacy locking, zie Privacy
locking* (p. 179).
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 170)
Vergrendelen/ontgrendelen -
achterklep
De achterklep is op meerdere manieren te ope-
nen, vergrendelen en ontgrendelen.
Handmatig openen
Met rubber bekleed plaatje met elektrische schakelaar.
De achterklep wordt dichtgehouden door een
elektrische vergrendeling.
Om te openen:
1. Druk lichtjes op het breedste van de met
rubber beklede drukplaatjes onder de buiten-
handgreep - de vergrendeling wordt vrijgege-
ven.
2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog
om de klep te openen.
BELANGRIJK
De achterklep is met heel weinig kracht
te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes
op het met rubber beklede plaatje.
Breng geen druk aan op het met rubber
beklede plaatje bij het openen van de
achterklep – maar til de handgreep op. Bij
te veel druk kan de elektrische schake-
laar in het met rubber beklede plaatje
beschadigd raken.
Ontgrendelen met transpondersleutel
Met de toets op de transpondersleutel is het
mogelijk om de alarmfunctie voor de achterklep
te deactiveren* zodat u de achterklep apart kunt
ontgrendelen.
De vergrendelingsindicatie (p. 173) op het instru-
mentenpaneel stopt met knipperen om aan te
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire. 191
geven dat de auto niet volledig vergrendeld is en
dat de niveausensoren en bewegingsmelders van
het alarm* alsmede de sensoren voor opening
van de kofferklep buiten werking gesteld zijn.
De portieren blijven vergrendeld en beveiligd.
De achterklep wordt weliswaar ontgrendeld
maar blijft dichtstaan – druk lichtjes tegen op
het met rubber bekleding drukplaatje onder
de buitenhandgreep en open de klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgrende-
ling wordt geopend, wordt de klep weer vergren-
deld en het alarm opnieuw geactiveerd.
Van de binnenzijde ontgrendelen
Achterklep ontgrendelen
Om de achterklep te ontgrendelen:
Druk op de knop (1) op het verlichtingspa-
neel.
> De klep wordt ontgrendeld en kan binnen
2 minuten worden geopend (als de auto
vanaf de binnenzijde vergrendeld werd).
Vergrendelen met transpondersleutel
Druk op de toets voor vergrendeling op de
transpondersleutel , zie Transponder-
sleutel - functies (p. 174).
> De vergrendelingsindicatie op het instru-
mentenpaneel begint te knipperen, wat
inhoudt dat de auto vergrendeld en het
alarm* geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 188)
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de bui-
tenkant (p. 186)
Safelock-functie*
Bij activering van de Safelock-functie9 worden
alle openingshandgrepen mechanisch losgekop-
peld, wat het openen van de portieren van zowel
de binnen- als de buitenzijde onmogelijk maakt.
Met de transpondersleutel (p. 170) activeert u de
Safelock-functie die ca. tien seconden na ver-
grendeling van de portieren in werking treedt.
N.B.
Als er binnen deze vertragingsperiode een
van de portieren wordt geopend, wordt de
functie geannuleerd en het alarm gedeacti-
veerd.
De auto is alleen te ontgrendelen met de trans-
pondersleutel, wanneer de Safelock-functie
geactiveerd is. Het linker voorportier is ook te
ontgrendelen met het afneembare sleutelblad
(p. 177). Bovendien is het mogelijk om de ver-
schillende portieren en de achterklep te ontgren-
delen/openen bij auto's uitgerust met Keyless
start en ontgrendeling/vergrendeling* door de
desbetreffende portierhandgreep of de hand-
greep van de achterklep vast te pakken.
9Alleen in combinatie met een alarmsysteem.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
192
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren om te
voorkomen dat u iemand opsluit.
Tijdelijk deactiveren
Geactiveerde menu-opties staan aangekruist.
MY CAR
OK MENU
TUNE-knop
EXIT
Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergren-
delen terwijl er iemand in de auto achterblijft,
kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen.
Dat is mogelijk in het menusysteem MY CAR.
Voor een beschrijving van het menusysteem, zie
MY CAR (p. 121).
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Bovenstaande geldt als de geblokkeerde ver-
grendelingsstand niet tijdelijk is gedeacti-
veerd.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutel-
blad (p. 185)
Transpondersleutel (p. 170)
Kinderslot - handmatige activering
Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achter-
portier vanaf de binnenzijde kunnen openen.
Kinderslot activeren/deactiveren
Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mecha-
nische portiervergrendeling (p. 187).
De bedieningscilinders van het kinderslot zitten
achter op de korte kant van de achterportieren,
zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portie-
ren openstaan.
Doe het volgende om het kinderslot te activeren/
deactiveren:
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad (p. 177) van de transpondersleutel om
de cilinder te verdraaien.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 193
Het portier is niet vanaf de binnenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
WAARSCHUWING
Elk van de achterportieren is voorzien van
twee vergrendelbussen – verwar de bus voor
het kinderslot niet met die voor het handma-
tige portierslot.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet beide achterpor-
tieren.
Op auto’s met een elektrisch kinderslot
zit geen handmatig kinderslot.
Gerelateerde informatie
Kinderslot - elektrische activering* (p. 193)
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 188)
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de bui-
tenkant (p. 186)
Kinderslot - elektrische activering*
Het elektrisch geactiveerde kinderslot voorkomt
dat kinderen achter in de auto de achterportie-
ren of de achterste zijruiten kunnen openen.
Activeren
Het kinderslot is in alle sleutelstanden (p. 87)
anders dan 0 te activeren/deactiveren en dat
binnen 2 minuten na het afzetten van de motor,
op voorwaarde dat er geen portier wordt
geopend.
Doe het volgende om het kinderslot te activeren:
Bedieningspaneel bestuurdersportier.
1. Start de motor of kies een slotstand anders
dan 0.
2. Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding Kinderslot actief en het lampje in
de knop brandt - het slot is geactiveerd.
Wanneer het kinderslot actief is, zijn de achter-
ste:
zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel
op het bestuurdersportier te bedienen
portieren niet van de binnenkant te openen.
Bij het afzetten van de motor wordt de actuele
instelling vastgelegd – als het kinderslot geacti-
veerd was tijdens het afzetten van de motor, dan
is de functie de volgende keer dat u de motor
start eveneens actief.
Gerelateerde informatie
Kinderslot - handmatige activering (p. 192)
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 188)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
194
Alarm*
Het alarm is een systeem dat waarschuwt als er
bijvoorbeeld in de auto wordt ingebroken.
Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend10
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmelder*
aanwezig is)
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een niveausensor*)
een kabel van de startaccu wordt losgekop-
peld
de sirene wordt losgekoppeld.
Als er een storing in het alarmsysteem is opge-
treden, verschijnt er een melding op het informa-
tiedisplay van het instrumentenpaneel. Neem dan
contact op met een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
De bewegingsmelders laten het alarm afgaan
bij bewegingen in de passagiersruimte – ook
eventuele luchtstromen worden geregistreerd.
Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto
met een ruit of schuifdak open laat staan of
als u de interieurverwarming gebruikt.
Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten
van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij
gebruik van de geïntegreerde interieurverwar-
ming van de auto (of een draagbare variant
daarvan op stroom) dan dient u de blaasmon-
den dusdanig af te stellen dat deze niet
omhoogwijzen. U kunt ook gebruik maken van
het beperkte alarmniveau, zie Gereduceerd
alarmniveau* (p. 196).
N.B.
Probeer niet zelf de onderdelen van het
alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Der-
gelijke pogingen kunnen van invloed zijn op
de verzekeringsvoorwaarden.
Alarm activeren
Druk op de vergrendelingstoets op de trans-
pondersleutel.
Alarm deactiveren
Druk op de ontgrendelingstoets op de trans-
pondersleutel.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Druk op de ontgrendelingstoets op de trans-
pondersleutel of plaats de transpondersleutel
in het contactslot.
Gerelateerde informatie
Alarmindicatie* (p. 195)
Alarm* - automatische herinschakeling
(p. 195)
Alarm* - transpondersleutel defect (p. 195)
10 Geldt voor bepaalde markten.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 195
Alarmindicatie*
De alarmindicatie geeft de status aan van het
alarmsysteem (p. 194).
Dezelfde diode als de vergrendelingsindicatie (p. 173).
Een rode led op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
De led is uit – het alarm is uitgeschakeld
De led licht om de twee seconden eenmaal
op – het alarm is ingeschakeld
De led knippert snel vanaf het moment van
uitschakelen van het alarm (tot aan het
moment dat u de transpondersleutel in het
contactslot steekt en contactslotstand I
wordt bereikt) – het alarm is afgegaan.
Alarm* - automatische
herinschakeling
De automatische herinschakeling van het alarm
voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm
(p. 194) uit te schakelen.
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na uitschakeling van het
alarm opent wanneer de auto met de transpon-
dersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeacti-
veerd) werd, wordt het alarm automatisch
opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien
opnieuw vergrendeld.
Gerelateerde informatie
Gereduceerd alarmniveau* (p. 196)
Alarm* - transpondersleutel defect
Als u het alarm (p. 194) niet kunt uitschakelen
met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld de
batterij (p. 180) van de sleutel leeg is), kunt u de
auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem
deactiveren en de motor starten:
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad (p. 185).
> Het alarm gaat af, de alarmindicatie
(p. 195) knippert snel en de sirene klinkt.
2. Plaats de transpondersleutel in het contact-
slot.
> Het alarm wordt gedeactiveerd en de
alarmindicatie dooft.
3. Start de motor.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
196
Alarmsignalen*
Wanneer het alarm (p. 194) afgaat, klinkt een
sirene en knipperen alle richtingaanwijzers.
Er klinkt een sirene tot u het alarm uitscha-
kelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30
seconden lang automatisch uit. De sirene
heeft zijn eigen accu en werkt volledig onaf-
hankelijk van de startaccu in de auto.
Alle richtingaanwijzers knipperen tot u het
alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na
vijf minuten automatisch uit.
Gereduceerd alarmniveau*
Een gereduceerd alarmniveau houdt in dat de
bewegingsmelders en niveausensoren tijdelijk
worden uitgeschakeld.
Om te voorkomen dat het alarm (p. 194) onbe-
doeld afgaat als u bijvoorbeeld een hond in een
vergrendelde auto achterlaat of een autotrein of
veerverbinding gebruikt, dienen de bewegings-
melder en de niveausensoren tijdelijk te worden
gedeactiveerd.
De te volgen procedure is identiek aan die bij tij-
delijke uitschakeling van de Safelock-functie
(p. 191)11.
Gerelateerde informatie
Alarmindicatie* (p. 195)
Typegoedkeuring -
transpondersleutelsysteem
De typegoedkeuring voor het transpondersleu-
telsysteem staat in de tabel.
Vergrendelingssysteem standaard
Land/regio
EU
Passieve vergrendeling (Keyless Drive)
Land/regio
EU
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 170)
11 Alleen in combinatie met een alarm.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
198
Stuurkrachtinstelling*
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt
naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een
beter gevoel met de weg krijgt.
Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het
parkeren en op lage snelheden is de auto lichter
en met minder moeite te besturen.
U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbe-
krachtiging voor een maximum aan weggevoel en
stuurgevoeligheid in het menusysteem MY CAR
(p. 121):
Ga daar naar Niv. stuurbekrachtiging en
kies Laag, Midden of Hoog.
Deze instelling is niet te beschikbaar, wanneer de
auto rijdt.
N.B.
In bepaalde situaties kan de stuurbekrachti-
ging te warm worden en moet deze dan tijde-
lijk worden gekoeld - gedurende die periode
werkt de stuurbekrachtiging met een geredu-
ceerd vermogen en het draaien aan het stuur-
wiel kan dan wat zwaarder gaan.
Op het moment dat de stuurhulp tijdelijk
gereduceerd is, verschijnt er een melding op
het instrumentenpaneel.
Gerelateerde informatie
MY CAR (p. 121)
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - algemeen
De stabiliteitsregeling ESC ((Electronic Stability
Control)) helpt u voorkomen dat de wielen door-
slippen en verbetert de tractie van de auto.
Tijdens het afremmen kunnen de
ingrepen van de ESC waarneembaar
zijn in de vorm van pulserende gelui-
den. Tijdens het gas geven kan de auto
langzamer optrekken dan u verwacht.
WAARSCHUWING
De stabiliteitsregeling ESC is slechts een
aanvullend hulpmiddel en kan niet alle situ-
aties en alle wegomstandigheden aan.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en dat u zich aan de geldende ver-
keersregels en voorschriften houdt.
De ESC bestaat uit de volgende functies:
Antislipregeling
Antispinregeling
Tractieregeling
Motorremregeling, EDC
Corner Traction Control - CTC
Trailer Stability Assist (TSA)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 199
Antislipregeling
Deze regeling controleert de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om
de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven wie-
len tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan-
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Motorremregeling, EDC
EDC (Engine Drag Control) voorkomt ongewen-
ste blokkering van de wielen, zoals na terugscha-
keling of bij gladheid tijdens het afremmen op de
motor in een lage versnelling.
Een van de gevolgen van ongewenste blokkering
van de wielen is dat u de auto moeilijk onder con-
trole kunt houden.
Corner Traction Control - CTC*
CTC zorgt voor compensatie van eventueel
onderstuur in een bocht en maakt het mogelijk
om sneller op te trekken dan normaal zonder dat
het binnenste wiel doorslipt zoals bij een gebo-
gen oprit om zo sneller in te kunnen voegen in de
verkeersstroom.
Trailer Stability Assist* - TSA1
Het TSA (p. 328) heeft tot taak de auto met een
aanhanger/caravan te stabiliseren, wanneer de
combinatie de neiging tot pendelbewegingen ver-
toont. Voor meer informatie, zie Rijden met een
aanhanger* (p. 322).
N.B.
De functie wordt gedeactiveerd als u de
Sport-stand kiest.
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) -
bediening (p. 199)
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) -
symbolen en meldingen (p. 201)
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - bediening
Niveau kiezen, Sport-modus
De ESC is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet
mogelijk.
U kunt echter de Sport-modus
kiezen voor een actievere rijer-
varing.
De Sport-modus is te kiezen in
het menusysteem MY CAR.
Voor een beschrijving van het
menusysteem, zie MY CAR (p. 121).
In de Sport-modus registreert het systeem of de
gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het
bochtenwerk als actiever dan normaal aan te
merken zijn, waarna het systeem toestaat dat de
achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen
vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabili-
seert.
Als u de gecontroleerde vorm van slippen bijvoor-
beeld beëindigt door het gaspedaal te bedienen,
grijpt de ESC in om de auto te stabiliseren.
De Sport-modus maakt tevens maximale aandrij-
ving mogelijk, als de auto is blijven steken of over
een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke
laag sneeuw) rijdt.
1Trailer Stability Assist is inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
200
Wanneer de Sport-modus actief is,
brandt dit symbool op het instrumen-
tenpaneel continu totdat u de functie
deactiveert of totdat de motor wordt
afgezet – een volgende keer dat de motor wordt
gestart is de normale stand van de ESC opnieuw
van kracht.
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) -
algemeen (p. 198)
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) -
symbolen en meldingen (p. 201)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
201
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - symbolen en meldingen
Tabel
Symbool Melding Betekenis
ESC Tijdelijk UIT Wegens een te hoge temperatuur van de remschijven gelden er tijdelijk beperkingen voor het ESC-systeem. Het
systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld.
ESC Service vereist Het ESC-systeem is defect.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
en
‘Melding’ Er staat een melding op het instrumentenpaneel (p. 72) - lees deze!
Brandt 2 seconden lang
continu.
Systeemtest bij het starten van de motor.
Knippert. Het ESC-systeem grijpt in.
Brandt continu. De Sport-stand is geactiveerd.
NB In deze stand is het ESC niet helemaal uitgeschakeld – er gelden bepaalde beperkingen.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
202
Gerelateerde informatie
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) -
algemeen (p. 198)
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) -
bediening (p. 199)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
205
Trap het gaspedaal volledig in.
> Op het instrumentenpaneel staat de
opgeslagen maximumsnelheid met een
gekleurde markering (5) en u kunt de
ingestelde maximumsnelheid tijdelijk over-
schrijden – de markering (5) verkleurt dan
van GROEN naar WIT.
De snelheidsbegrenzer wordt automatisch
opnieuw geactiveerd nadat u het gaspe-
daal hebt losgelaten en de auto is afge-
remd tot een snelheid lager dan de geko-
zen/opgeslagen maximumsnelheid. De
markering (5) op het display verkleurt van
WIT naar GROEN waarna de maximum-
snelheid van de auto opnieuw van kracht
is.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - beknopte bedienings-
instructies (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen
(p. 204)
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 206)
Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding
snelheid (p. 205)
Snelheidsbegrenzer - alarm
overschrijding snelheid
Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te
beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol
– u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl
de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per onge-
luk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid over-
schrijdt.
Op steile aflopende hellingen volstaat de motor-
rem van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet,
zodat de gekozen maximumsnelheid wordt over-
schreden. U wordt in dat geval hierop geatten-
deerd door een geluidssignaal.
Het signaal is hoorbaar totdat u de auto hebt
afgeremd tot een snelheid lager dan de gekozen
maximumsnelheid.
N.B.
Het alarm wordt pas na 5 seconden geacti-
veerd, als u de snelheid met minimaal 3 km/h
(2 mph) overschrijdt en u de afgelopen 30
seconden geen van de toetsen of
bedient.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen
(p. 204)
Snelheidsbegrenzer - beknopte bedienings-
instructies (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en
stand-bystand (p. 204)
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 206)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
206
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen
Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te
beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol
– u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl
de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per onge-
luk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid over-
schrijdt.
Om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen:
Druk op de stuurtoets .
> Op het instrumentenpaneel doven het
symbool voor de snelheidsbegrenzer (6)
en de markering voor de ingestelde snel-
heid (5) – de ingestelde/opgeslagen
snelheid worden gewist en zijn daarna
niet te hervatten bij een druk op de toets
.
U kunt daarna weer zonder beperkingen
de snelheid regelen met het gaspedaal.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - beknopte bedienings-
instructies (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en
stand-bystand (p. 204)
Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding
snelheid (p. 205)
Cruisecontrol*
De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u
een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt
voor een comfortabeler rijervaring op lange ritten
op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met
een gelijkmatige verkeersstroom.
Overzicht
Stuurknoppen en instrumentenpaneel bij een auto zon-
der cruisecontrol2.
Stuurknoppen en instrumentenpaneel bij een auto net
cruisecontrol2.
Cruisecontrol – Aan/Uit.
De stand-bystand wordt beëindigd en de
ingestelde snelheid wordt hervat.
Stand-by zetten
Activeren en snelheid aanpassen.
Gekozen snelheid (GRIJS = stand-bystand).
Cruisecontrol actief - WIT symbool (GRIJS =
stand-bystand).
2Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 207
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de cruisecontrol geen passende
snelheid en/of afstand aanhoudt.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 207)
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-
bystand (p. 208)
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervat-
ten (p. 208)
Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 209)
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Cruisecontrol* - snelheid regelen
U kunt een snelheid activeren, instellen en een
opgeslagen snelheid wijzigen.
Activeren en snelheid instellen
Om de cruisecontrol te starten:
Druk op de stuurknop CRUISE (zonder
snelheidsbegrenzer) of op (met snel-
heidsbegrenzer).
> Op het instrumentenpaneel gaat het
symbool (6) voor de cruisecontrol branden –
de cruisecontrol staat stand-by.
Om de cruisecontrol in te schakelen:
Druk bij de gewenste snelheid op de stuur-
knop of .
> De actuele snelheid wordt in het geheugen
opgeslagen, de markering (5) op het instru-
mentenpaneel gaat branden de ingestelde
snelheid en het symbool (6) verkleurt van
GRIJS naar WIT – de auto houdt de inge-
stelde/opgeslagen snelheid aan.
N.B.
De cruisecontrol is niet in te schakelen bij
snelheden lager dan 30 km/h (20 mph).
Opgeslagen snelheid wijzigen
U wijzigt de opgeslagen snelheid door de stuur-
knop of kort of lang in te drukken.
Om aan te passen met 5 km/h (5 mph):
Kort indrukken - elke keer drukken komt
overeen met 5 km/h (5 mph).
Om aan te passen met 1 km/h (1 mph):
Houd de knop ingedrukt en laat los bij de
gewenste snelheid.
De laatst verrichte aanpassing wordt in het
geheugen opgeslagen.
Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal
voordat u de / -knop indrukt, wordt de
actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het
indrukken van de knop.
Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling
van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat
de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het
gaspedaal loslaat.
N.B.
Als u een knop van de cruisecontrol meer-
dere minuten ingedrukt houdt, wordt de
cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld.
Om de cruisecontrol weer te kunnen active-
ren, moet de auto stilstaan en de motor wor-
den herstart.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* (p. 206)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 209
Cruisecontrol* - uitschakelen
Hier volgt een beschrijving van hoe u het sys-
teem uitschakelt.
De cruisecontrol wordt uitgeschakeld met de
stuurtoets (1) of bij het afzetten van de motor: de
ingestelde/opgeslagen snelheid wordt daarbij
gewist waarna deze niet meer te hervatten is met
de toets .
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* (p. 206)
Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 207)
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-
bystand (p. 208)
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervat-
ten (p. 208)
Afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waar-
schuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger te klein wordt.
Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan
30 km/h (20 mph) en reageert uitsluitend op
voorliggers. Voor voertuigen die langzaam in
tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt
geen afstandsinformatie gegeven.
Oranje waarschuwingssymbool3.
Er brandt continu een oranje waarschuwingssym-
bool op de voorruit, als de afstand tot de voorlig-
ger gelijk is aan het ingestelde tijdsverschil.
N.B.
De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld,
zolang de adaptieve cruisecontrol actief is.
WAARSCHUWING
Distance Alert reageert alleen, als de afstand
tot voorliggers korter is dan de ingestelde
waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast.
Bediening
Met de knop op de middenconsole kunt u de
functie in- en uitschakelen. Het brandende
lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie
geactiveerd is.
Bij bepaalde combinaties van opties is er geen
plek vrij voor een knop op de middenconsole – in
3NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
210
dat geval is het systeem te bedienen via het
menusysteem MY CAR (p. 121) van de auto - ga
vandaar naar de functie
Afstandswaarschuwing.
Tijdsverschil instellen
Bedieningselementen en symbool voor tijdsverschil.
Tijdsverschil – Verlengen/verkorten.
Tijdsverschil - Aan.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het instrumentenpaneel
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén
streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten
opzichte van de voorligger en 5 streepjes met
zo'n 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
Adaptieve cruisecontrol (p. 214) geactiveerd is.
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt
door de adaptieve cruisecontrol (p. 214).
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* - beperkingen
(p. 210)
Afstandswaarschuwing* - symbolen en mel-
dingen (p. 212)
Afstandswaarschuwing* -
beperkingen
Dit systeem, dat gebruik maakt van dezelfde
radarsensor als de adaptieve cruisecontrol
(p. 213) en de Collision Warning met Auto Brake
(p. 237) heeft bepaalde beperkingen.
N.B.
In de felle zon en bij lichtschitteringen of
grote variaties in de lichtsterkte alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voor-
ruit geprojecteerde waarschuwingslampje
soms moeilijk waar te nemen.
In slechte weersomstandigheden en op slin-
gerende wegen heeft de radarsensor soms
moeite om voorliggers te registreren.
Ook voorliggers met geringe afmetingen
(zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ont-
dekken. Dat kan betekenen dat het geprojec-
teerde waarschuwingslampje pas bij kortere
volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat
branden.
Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat
het lampje door beperkingen in het bereik van
de sensor op kortere afstand oplicht.
Voor meer informatie over de beperkingen van de
radarsensor, zie Radarsensor - beperkingen
(p. 225) en (p. 242).
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 211
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
Afstandswaarschuwing* - symbolen en mel-
dingen (p. 212)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
212
Afstandswaarschuwing* - symbolen
en meldingen
Er kunnen symbolen en meldingen op het instru-
mentenpaneel verschijnen bij een gereduceerde
werking op grond van de systeembeperkingen.
SymboolAMelding Betekenis
Radar afgedekt Zie
instructieboekje
De afstandswaarschuwing werkt tijdelijk niet.
De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige
regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken.
Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 225).
CWS-systeem Service
vereist
De afstandswaarschuwing en Collision Warning met Auto Brake werken niet of gedeeltelijk.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ADe symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
Afstandswaarschuwing* - beperkingen
(p. 210)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 213
Adaptieve cruisecontrol - ACC*
De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive
Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige
snelheid en een bepaalde afstand tot voorliggers
te houden door een tijdsverschil ten opzichte
van de voorligger in te stellen.
De adaptieve cruisecontrol biedt u een comforta-
beler rijervaring op lange ritten op snelwegen en
lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige
verkeersstroom.
U stelt de gewenste snelheid (p. 216) en het
tijdsverschil (p. 218) ten opzichte van de voorlig-
ger. Wanneer de radarsensor een voorligger
registreert die langzamer rijdt dan u, wordt uw
snelheid automatisch aangepast. Wanneer de
weg voor u weer vrij is, hervat de auto de inge-
stelde snelheid.
Als u een voorligger te dicht nadert terwijl de
adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of stand-
by staat (p. 218), wordt u door de afstandswaar-
schuwing (p. 209) geattendeerd op de korte
afstand.
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen
passende snelheid of afstand aanhoudt.
De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor
alle verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
Neem alle hoofdstukken over de adaptieve
cruisecontrol in de gebruikershandleiding
door voor informatie over de systeembeper-
kingen die u moet kennen alvorens het sys-
teem te gebruiken.
De bestuurder is er altijd verantwoordelijk
voor dat de juiste afstand en snelheid worden
aangehouden, ook bij gebruik van de adap-
tieve cruisecontrol.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van
de adaptieve cruisecontrol over aan een
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Na een servicebeurt kan het ACC-systeem
gedurende een bepaalde tijd een enigszins
beperkt bereik hebben. Het systeem wordt tij-
dens het rijden gekalibreerd, zodat het sys-
teem automatisch de maximale functionaliteit
hervat.
Automatische versnellingsbak
Bij auto’s met een automatische versnellingsbak
is de adaptieve cruisecontrol uitgebreid met een
zogeheten file-assistent (p. 220).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen
(p. 216)
Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instel-
len (p. 218)
Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactive-
ring en stand-by (p. 218)
Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig
inhalen (p. 219)
Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen
(p. 220)
Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent
(p. 220)
Radarsensor (p. 225)
Radarsensor - beperkingen (p. 225)
Adaptieve cruisecontrol* - storingen opspo-
ren en verhelpen (p. 222)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 223)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
214
Adaptieve cruisecontrol* - werking
De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een
cruisecontrol die gekoppeld is aan een afstands-
houder.
Functie-overzicht
Functie-overzicht4.
Waarschuwingssymbool – afremmen noodza-
kelijk
Stuurknoppen (p. 215)
Radarsensor (p. 225)
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u
merkt dat het systeem een voorligger niet
registreert.
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
voetgangers of dieren noch op kleinere voer-
tuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Lage
aanhangers, tegenliggers, langzaam rijdende
en stilstaande voertuigen of vaste obstakels
worden eveneens genegeerd.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in
stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen,
bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of
slecht zicht en evenmin op weggedeelten met
een dikke laag water of sneeuwmodder, op
bochtige wegen of op op- en afritten.
De afstand tot voorliggers (p. 218) wordt hoofd-
zakelijk gemeten met een radarsensor (p. 225).
De cruisecontrol regelt de snelheid door de stand
van de gasklep aan te passen en zo nodig af te
remmen. Het is volkomen normaal dat de rem-
men enige geluiden produceren, wanneer de
adaptieve cruisecontrol ze aanspreekt.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het
door u ingestelde tijdsverschil (p. 218) ten
opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan
te houden. Als de radarsensor geen voorligger
registreert, houdt de auto in plaats daarvan de
snelheid aan die op de cruisecontrol werd inge-
steld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de
voorligger de ingestelde snelheid overschrijdt.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snel-
heid zo weinig mogelijk aan te passen. In situ-
aties waarin krachtig moet worden geremd, dient
u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij grote snelheidsverschillen of als de
voorligger krachtig remt. Door beperkingen van
de radarsensor (p. 225) is het mogelijk dat er
onverwachts of helemaal niet wordt geremd.
De adaptieve cruisecontrol is te activeren om een
tijdsverschil aan te houden ten opzichte van een
voorligger bij snelheden vanaf 30 km/h5
(20 mph) tot een maximumsnelheid van
200 km/h (125 mph). Als de snelheid tot onder
30 km/h (20 mph) daalt of als het motortoeren-
tal te laag wordt, wordt de cruisecontrol stand-by
(p. 218) gezet, waarna er niet langer automatisch
wordt afgeremd – u moet dan zelf remmen om
een veilige afstand te houden tot voorliggers.
Waarschuwingssymbool – afremmen
noodzakelijk
Het remvermogen van de adaptieve cruisecontrol
is meer dan zo'n 40% van de totale remcapaciteit
van de auto.
4NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
5De file-assistent (p. 220) (auto's met een automatische versnellingsbak) kan een interval aan van 0–200 km/h (0–125 mph).
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 215
Audiovisueel waarschuwingssignaal wanneer een bot-
sing dreigt6.
Als de auto harder moet worden afgeremd dan
de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt zelf
niet bij, dan wordt u er middels het waarschu-
wingslampje van Collision Warning (p. 237) en
een geluidssignaal op attent gemaakt dat u
onmiddellijk moet ingrijpen.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruise control waarschuwt
alleen voor door de radareenheid gedetec-
teerde voertuigen – het kan dan ook voorko-
men dat een waarschuwing vertraagd of hele-
maal niet wordt weergegeven. Wacht een
waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig
is.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste
instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op
vlakke weggedeelten. De cruisecontrol heeft
mogelijk moeite om de juiste volgafstand ten
opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten
op steile aflopende wegen, bij vervoer van zware
belading of met een aanhanger/caravan achter
de auto – blijf dan extra alert en rem zo nodig
zelf.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen
(p. 220)
Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig
inhalen (p. 219)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht
De bediening van de adaptieve cruisecontrol en
de stuurknoppenset varieert, afhankelijk van of
de auto wel of niet met een snelheidsbegrenzer7
is uitgerust.
Adaptieve cruisecontrol met
snelheidsbegrenzer
Cruisecontrol – Aan/Uit.
De stand-bystand wordt beëindigd en de
ingestelde snelheid wordt hervat.
Stand-by zetten
Tijdsverschil – Verlengen/verkorten.
Activeren en snelheid aanpassen.
6NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
7Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
216
Groene markering bij opgeslagen snelheid
(WIT = stand-by).
Tijdsverschil
ACC is actief bij GROEN symbool (WIT =
stand-by).
Adaptieve cruisecontrol zonder
snelheidsbegrenzer
De stand-bystand wordt beëindigd en de
ingestelde snelheid wordt hervat.
Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand.
Tijdsverschil – Verlengen/verkorten.
Activeren en snelheid aanpassen.
(Wordt niet gebruikt)
Groene markering bij opgeslagen snelheid
(WIT = stand-by).
Tijdsverschil
ACC is actief bij GROEN symbool (WIT =
stand-by).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 223)
Adaptieve cruisecontrol* - snelheid
regelen
Adaptieve cruisecontrol met snelheidsbegrenzer8.
Adaptieve cruisecontrol zonder snelheidsbegrenzer8.
Om de ACC te starten:
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
218
Adaptieve cruisecontrol* -
tijdsverschil instellen
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het instrumentenpaneel
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén
streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten
opzichte van de voorligger en 5 streepjes met
zo'n 3 seconden.
Om het tijdsverschil in te stellen/te wijzigen:
Draai aan het duimwiel van de stuurknoppen-
set (p. 215) (of gebruik de knoppen /
bij een auto zonder snelheidsbegrenzer).
Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de
adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in
bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het
tijdsverschil toe.
Let erop dat korte tijdsverschillen u bij plotselinge
wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd
geven om te reageren en in te grijpen.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
afstandswaarschuwing (p. 209) geactiveerd is.
N.B.
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Als de adaptieve cruisecontrol bij activering
niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat
de volgtijd ten opzichte van de voorligger een
snelheidstoename belet.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 216).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen
(p. 220)
Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke
deactivering en stand-by
De adaptieve cruisecontrol is tijdelijk te deactive-
ren en stand-by te zetten.
Tijdelijke deactivering/stand-bystand –
met snelheidsbegrenzer
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop
Dit symbool en de markering van de
opslagen snelheid verkleuren dan van
GROEN naar WIT.
Tijdelijke deactivering/stand-bystand -
zonder snelheidsbegrenzer
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop
Stand-bystand door actief ingrijpen van
uw kant
De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeac-
tiveerd en automatisch stand-by gezet in de vol-
gende gevallen:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N (automati-
sche versnellingsbak)
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 219
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling
ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgesla-
gen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
andere systemen, zoals Stabiliteitsregeling ESC
(p. 198). Als een van deze systemen niet meer
werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij automatische deactivering klinkt er een waar-
schuwingssignaal en op het instrumentenpaneel
verschijnt de melding Adaptieve cruise control
geannuleerd. U moet in dat geval zelf ingrijpen
om de snelheid en afstand ten opzichte van de
voorligger aan te passen.
Automatische deactivering is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
u opent het portier
u neemt de veiligheidsgordel los
het toerental van de motor wordt te laag/
hoog
de snelheid is gedaald tot onder zo'n
30 km/h9 (20 mph)
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
de remmen hebben een hoge temperatuur
de radarsensor wordt gehinderd door natte
sneeuw of hevige regenval (de radargolven
worden geblokkeerd).
Ingestelde snelheid hervatten
Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te
activeren bij een druk op de stuurknop – in
dat geval wordt de laatst opgeslagen snelheid
hervat.
N.B.
Nadat de snelheid weer met is hervat, kan
er een markante snelheidstoename volgen.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Cruisecontrol* (p. 206)
Adaptieve cruisecontrol* - een
ander voertuig inhalen
Als u achter een voorligger rijdt en u met de rich-
tingaanwijzer10 aangeeft te willen inhalen, helpt
de cruisecontrol door de auto kort te versnellen
ten opzichte van de voorligger.
Het systeem werkt bij snelheden hoger dan
70 km/h (43 mph).
WAARSCHUWING
Let erop dat deze functie bij meer situaties
dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv.
als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het
wisselen van rijbaan of een afslag naar een
andere weg aan te geven. De auto accele-
reert dan kort.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
9Geldt niet voor een auto met File-assistent – bij een dergelijke auto werkt het systeem tot aan stilstand.
10 Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
220
Adaptieve cruisecontrol* -
uitschakelen
Knoppenset met snelheidsbegrenzer
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld
met de stuurknop op de knoppenset van het
stuurwiel (p. 215): de ingestelde/opgeslagen
snelheid wordt daarbij gewist waarna deze niet
meer te hervatten is met de toets .
Knoppenset zonder
snelheidsbegrenzer
Bij kort indrukken van de stuurknop zet u de
adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 218). Bij
nogmaals kort indrukken vindt uitschakeling
plaats: de ingestelde/opgeslagen snelheid wordt
daarbij gewist waarna deze niet meer te hervat-
ten is met de toets .
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 223)
Adaptieve cruisecontrol* - File-
assistent
De file-assistent is een aanvulling op de adap-
tieve cruisecontrol die ook bij snelheden lager
dan 30 km/h (20 mph) werkt.
De adaptieve cruisecontrol is aangevuld met de
functie File-assistent (ook wel "Queue Assist"
genoemd).
De file-assistent biedt de volgende functies:
Uitgebreid snelheidsinterval - ook bij snelhe-
den lager dan 30 km/h (20 mph) en bij stil-
stand
Van doelvoertuig veranderen
Beëindiging automatische remfunctie bij stil-
stand
Automatische activering parkeerrem.
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in
te stellen is – ook al kan de adaptieve cruisecon-
trol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het
kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de
genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk.
Groter snelheidsinterval
N.B.
Om de adaptieve cruisecontrol te kunnen
activeren moet u het bestuurdersportier heb-
ben gesloten en de veiligheidsgordel hebben
omgedaan.
De adaptieve cruisecontrol kan een voorligger
volgen met een snelheid tot 200 km/h
(125 mph).
N.B.
Om de cruisecontrol te kunnen activeren bij
een snelheid lager dan 30 km/h (20 mph)
mag er binnen redelijke afstand geen voorlig-
ger te bekennen zijn.
Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeers-
lichten wordt de functie automatisch hervat, als
de stop korter was dan zo'n 3 seconden – duurt
het langer voordat een voorligger weer gaat rij-
den, dan wordt de adaptieve cruisecontrol in de
stand-bystand met automatische remfunctie
gezet. U dient deze vervolgens op een van de vol-
gende manieren opnieuw te activeren:
Druk op de stuurknop
...of...
Trap het gaspedaal in.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 221
> De adaptieve cruisecontrol zal dan de voor-
ligger opnieuw volgen.
N.B.
De File-assistent kan de auto maximaal
4 minuten stilhouden – daarna wordt de par-
keerrem aangezet, waarna de Adaptieve
cruisecontrol wordt uitgeschakeld.
Om de Adaptieve cruisecontrole te kun-
nen heractiveren moet u eerst de par-
keerrem lossen.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het
gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe
doelvoertuig wordt.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende
voorligger volgt bij snelheden lager dan 30 km/h
(20 mph), van doelvoertuig verandert en vervol-
gens een stilstaand voertuig volgt, zal de adap-
tieve cruisecontrol het stilstaande voertuig nege-
ren.
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rij-
dende voorligger volgt bij snelheden hoger
dan 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig ver-
andert en vervolgens een stilstaand voertuig
volgt, zal de adaptieve cruisecontrol het stil-
staande voertuig negeren en de opgeslagen
snelheid aanhouden.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij
wijziging van doelvoertuig
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld
en stand-by gezet:
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(5 mph) en de adaptieve cruisecontrol niet
kan registreren of het doelobject een stil-
staand voertuig is of een ander object, zoals
een verkeersdrempel.
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(5 mph) en de voorligger afslaat, zodat de
adaptieve cruisecontrol geen voorligger meer
heeft om te volgen.
Annulering automatisch remmen bij
stilstand
In bepaalde situaties annuleert de File-assistent
de automatische remfunctie bij stilstand. Dat
betekent dat de remmen worden gelost en de
auto mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrij-
pen en zelf remmen om de auto stil te houden.
De File-assistent los in de volgende gevallen de
remmen en zet de adaptieve cruisecontrol stand-
by:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in stand P, N of R
u de adaptieve cruisecontrol stand-by zet.
Automatische activering parkeerrem
In bepaalde situaties zet de File-assistent de par-
keerrem aan om te zorgen dat de auto blijft stil-
staan.
Dit vindt plaats in de volgende gevallen:
u opent het bestuurdersportier of maakt de
veiligheidsgordel los
u haalt het ESC uit de Normal-modus en zet
het in de Sport-modus
de File-assistent heeft de auto al meer dan
4 minuten lang stilgehouden
de motor wordt afgezet
de remmen zijn oververhit geraakt.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
222
Adaptieve cruisecontrol* - storingen
opsporen en verhelpen
Als op het instrumentenpaneel de melding
Radar afgedekt Zie instructieboekje ver-
schijnt, betekent dit dat de radarsensor (p. 225)
van de adaptieve cruisecontrol geen voorliggers
kan ontdekken.
Deze melding geeft aan dat de Afstandswaar-
schuwing (p. 209) of Collision Warning met Auto
Brak (p. 237) evenmin werken.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs.
De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet.
De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwar-
relende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw
werkt de radar soms niet.
De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft dat de
radarsignalen niet langer worden geblokkeerd.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 223)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 223
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen
en meldingen
Soms kan de adaptieve cruisecontrol een sym-
bool en/of een melding weergeven. Hier ziet u
een paar voorbeelden - volg in die gevallen het
gegeven advies op:
Symbool Melding Betekenis
Het symbool is GROEN De auto houdt de opgeslagen snelheid aan.
Het symbool is WIT De adaptieve cruisecontrol staat stand-by.
De traditionele cruisecontrol is handmatig gekozen.
Stel ESC in op Normaal voor
activering ACC
De adaptieve cruisecontrol is pas te activeren als de Stabiliteitsregeling (p. 198) in de normale stand is gezet.
Adaptieve cruise control
geannuleerd
De adaptieve cruisecontrol werd gedeactiveerd – u dient zelf uw snelheid aan te passen.
Adaptieve cruise control
control niet beschikbaar
De adaptieve cruisecontrol kan niet worden geactiveerd.
Dit kan onder meer gebeuren in de volgende gevallen:
de remmen hebben een hoge temperatuur
de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen.
Radar afgedekt Zie instruc-
tieboekje
De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet.
De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd
door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken.
Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 225).
Adaptieve cruise control
Service vereist
De adaptieve cruisecontrol werkt niet.
Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
224
Symbool Melding Betekenis
Remmen om stil te blijven
staan + geluidssignaalA
De auto staat stil en de cruisecontrol lost de rem, zodat de parkeerrem verder kan remmen en de auto stil kan
houden. Door een storing in de parkeerrem zal de auto echter spoedig in beweging komen.
U moet zelf remmen. De melding blijft staan en het geluidssignaal klinkt, totdat u het rempedaal of gas-
pedaal bedient.
Onder 30 km/h Voorligger
vereistA
Verschijnt wanneer u de adaptieve cruisecontrol probeert te activeren bij een snelheid lager dan 30 km/h
(20 mph) en er geen voorligger binnen de activeringsafstand te bekennen is.
AAlleen auto met File-assistent.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 215)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 225
Radarsensor
De radarsensor dient om personenauto’s of gro-
tere voertuigen te registreren die in dezelfde
richting als u en in dezelfde rijstrook rijden.
De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
Collision Warning met Auto-Brake en fiet-
sers- & voetgangersdetectie*
BELANGRIJK
Bij zichtbare schade aan de grille van de auto
of het vermoeden dat de radarsensor bescha-
digd is:
Neem contact op met een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Als de grille, de radarsensor of de console
ervan beschadigd of losgeraakt is, kan de
functie ervan geheel of gedeeltelijk wegvallen
of storingen vertonen.
Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk
dat het gebruik ervan onwettig wordt.
Gerelateerde informatie
Radarsensor - beperkingen (p. 225)
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Collision Warning* (p. 237)
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
Radarsensor - beperkingen
Een radarsensor (p. 225) heeft bepaalde beper-
kingen die onder meer terug te voeren zijn op
het beperkte blikveld.
De adaptieve cruisecontrol heeft veel meer
moeite om een voorligger te ontdekken, als:
als de snelheid van de voorligger veel afwijkt
van die van uw eigen auto
als de radarsensor gehinderd wordt door bij-
voorbeeld hevige regenval of als sneeuw-
modder of andere verontreinigingen de
radarsensor afdekken.
N.B.
Houd het oppervlak vóór de radarsensor
schoon - zie het gedeelte ‘Onderhoud’
(p. 241).
Blikveld
De radarsensor heeft een beperkt bereik. In
bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ont-
dekt of later dan verwacht.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
226
Blikveld van de ACC.
Soms kan de radarsensor een voertuig op
korte afstand pas laat registreren, bijvoor-
beeld als een inhalend voertuig invoegt tus-
sen u en uw voorligger.
Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of
voertuigen die niet in het midden van de rijst-
rook rijden, kunnen onopgemerkt blijven.
In bochten kan de radarsensor op het ver-
keerde voertuig reageren of een eerder
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen
passende snelheid of afstand aanhoudt.
De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor
alle verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
Neem alle hoofdstukken over de adaptieve
cruisecontrol in de gebruikershandleiding
door voor informatie over de systeembeper-
kingen die u moet kennen alvorens het sys-
teem te gebruiken.
De bestuurder is er altijd verantwoordelijk
voor dat de juiste afstand en snelheid worden
aangehouden, ook bij gebruik van de adap-
tieve cruisecontrol.
WAARSCHUWING
Accessoires of andere voorwerpen, zoals bijv.
verstralers, mogen niet vóór de grille worden
gemonteerd.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u
merkt dat het systeem een voorligger niet
registreert.
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
voetgangers of dieren noch op kleinere voer-
tuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d.
Tegenliggers, langzaam rijdende en stil-
staande voertuigen of vaste obstakels worden
eveneens genegeerd.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in
stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen,
bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of
slecht zicht en evenmin op weggedeelten met
een dikke laag water of sneeuwmodder, op
bochtige wegen of op op- en afritten.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Collision Warning* (p. 237)
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
227
Typegoedkeuring - radarsysteem
De typegoedkeuringen voor de radareenheden
van de auto staan in de volgende tabel.
Markt ACCABLISBSymbool Typegoedkeuring
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra
interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo e não pode causar interferência
a sistemas operando em caráter primário.
Modelo: L2C0038TR
1071-10-3451
EAN: 07897843800248
Modelo: L2C0055TR
1500-15-8065
EAN: 07897843840978
Europa ✓ ✓
Hereby, Delphi Electronics & Safety declares that L2C0038TR / L2C0055TR are in
compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive
1999/5/EC.
The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E.
Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA
Verenigde Arabische
Emiraten
TRA
REGISTERED No: 0018923/09
DEALER No: DA37380/15
TRA
REGISTERED No: ER37357/15
DEALER No: DA37380/15
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
228
Markt ACCABLISBSymbool Typegoedkeuring
Indonesië 14785/POSTEL/2010 1982
38806/SDPPI/2015 4927
Jordanië
Type Approval No.: TRC/LPD/2009/87
Equipment type: Low Power Device (LPD)
Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Korea
Certification No.
DPH-L2C0038TR
Certification No.
MSIP-CMI-DPH-L2C0055TR
Marokko
AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numero d'agrement : MR 4838 ANRT 2009
Date d'agrement : 22/05/2009
AGREE PAR L’ANRT MAROC
NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014
DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014
Moldavië ✓ ✓ 1024
BESTUURDERSONDERSTEUNING
229
Markt ACCABLISBSymbool Typegoedkeuring
Singapore ✓ ✓ Complies with IDA Standards DA105753
Zuid-Afrika
TA-2009/163
APPROVED
TA-2014/2390
APPROVED
Taiwan
CCAB09LP4590T3
CCAB15LP0680T0
AACC = Adaptive Cruise Control
BBLIS = Blind Spot Information
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 225)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
230
City Safety
City Safety is een hulpmiddel om u te helpen
een botsing te voorkomen tijdens filerijden en
dergelijke, waarbij plotselinge wijzigingen in het
verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid
tot bijna-ongelukken kunnen leiden.
Het City Safety dat actief is bij een snelheid tot
50 km/h (30 mph) helpt u door automatisch te
remmen, wanneer het gevaar voor een botsing
met een voorligger reëel is en u zelf niet snel
genoeg remt en/of uitwijkt.
City Safety wordt geactiveerd in situaties waar
u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen,
zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
City Safety is erop gebouwd om zo laat moge-
lijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen
te voorkomen.
Gebruik City Safety niet om uw rijgedrag aan te
passen – als u er blind op vertrouwt dat City
Safety remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij
een botsing.
U en eventuele passagiers zullen normaal alleen
merken dat City Safety actief is, wanneer een
botsing dreigt.
Bij auto's met Collision Warning met Auto Brake
(p. 237)* vullen de beide systemen elkaar aan.
BELANGRIJK
Onderhoud en vervanging van onderdelen in
City Safety mogen uitsluitend door een
werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
City Safety werkt niet in alle rijsituaties, ver-
keers-, weers- en wegomstandigheden.
City Safety reageert niet op voertuigen die
in een andere richting dan de eigen auto rij-
den, op kleine voertuigen, op motorfietsen of
op mensen en dieren.
City Safety kan botsingen voorkomen bij
een snelheidsverschil lager dan 15 km/h
(9 mph) - bij een groter snelheidsverschil kan
de impactsnelheid alleen worden geredu-
ceerd. Voor maximale remwerking moet u zelf
het rempedaal intrappen.
Wacht nooit af totdat City Safety ingrijpt. U
bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de juiste afstand en snelheid aanhoudt.
Gerelateerde informatie
City Safety - beperkingen (p. 232)
City Safety - werking (p. 230)
City Safety - bediening (p. 231)
City Safety - lasersensor (p. 234)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 236)
City Safety - werking
City Safety registreert het verkeer vóór de auto
middels een lasersensor boven aan de voorruit.
Wanneer het gevaar voor een aanrijding reëel is,
zal City Safety automatisch remmen, wat aan-
doet als een krachtige remmanoeuvre.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
231
Zend- en ontvangstoog van de lasersensor11.
Bij een snelheidsverschil van 4–15 km/h
(3–9 mph) ten opzichte van de voorligger kan
City Safety een aanrijding geheel voorkomen.
City Safety start een korte, krachtige remma-
noeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net
achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel
bestuurders die dit niet gewend zijn is een derge-
lijke remmanoeuvre onprettig.
Bij een snelheidsverschil groter dan 15 km/h
(9 mph) tussen de voertuigen kan City Safety
een aanrijding niet geheel op eigen kracht voor-
komen – voor het maximale remvermogen dient u
zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is
het ook bij snelheidsverschillen groter dan
15 km/h (9 mph) mogelijk een aanrijding te voor-
komen.
Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt
op het instrumentenpaneel de displaymelding dat
het systeem actief is/was.
N.B.
Als City Safety remt, gaan de remlichten
branden.
Gerelateerde informatie
City Safety - beperkingen (p. 232)
City Safety (p. 230)
City Safety - bediening (p. 231)
City Safety - lasersensor (p. 234)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 236)
City Safety - bediening
City Safety is een hulpmiddel om u te helpen
een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d.,
waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer
vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-
ongelukken kunnen leiden.
Aan en Uit
N.B.
City Safety wordt bij het starten van de
motor automatisch gestart.
Soms is het handig om City Safety uit te kun-
nen schakelen, bijvoorbeeld wanneer bebladerde
takken langs de motorkap en voorruit kunnen
schampen.
City Safety is te bedienen in het menusysteem
MY CAR (p. 121) en na een motorstart is het
systeem als volgt uit te schakelen:
Ga in MY CAR naar Rijondersteuning en
kies Uit bij City Safety.
De volgende keer dat de motor wordt gestart
is de functie echter weer actief, ook al stond
het systeem uit toen de motor werd afgezet.
11 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
232
WAARSCHUWING
De lasersensor geeft ook laserlicht af, wan-
neer u City Safety handmatig uitgeschakeld
hebt.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 230)
City Safety - beperkingen (p. 232)
City Safety - werking (p. 230)
City Safety - lasersensor (p. 234)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 236)
MY CAR (p. 121)
City Safety - beperkingen
De City Safety-sensor is erop gebouwd om
auto's en andere voertuigen vóór u te ontdekken,
zowel overdag als 's nachts.
Er gelden echter bepaalde beperkingen voor het
systeem.
Door de beperkingen van de sensor werkt City
Safety minder goed – of helemaal niet – bij
hevige sneeuw- of regenval, in dichte mist of in
dikke stofwolken of stuifsneeuw. Ook condens,
vuil, sneeuw en ijs op de voorruit kunnen voor
storingen in de werking zorgen.
Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels
die uitstekende lading markeren of accessoires
zoals verstralers en frontbars die boven de motor-
kap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen.
Het laserlicht van de sensor in City Safety meet
hoe het licht reflecteert. De sensor kan geen
obstakels met een gering reflecterend vermogen
waarnemen. De achterkant van voertuigen weer-
kaatst veelal voldoende licht dankzij de kenteken-
plaat en de achterlichtreflectoren.
Bij gladheid is de remweg langer waardoor City
Safety minder goed in staat is aanrijdingen te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het
ABS12 en ESC13 voor het maximale remvermo-
gen zorgen met behoud van de stabiliteit.
Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk
gedeactiveerd.
City Safety wordt niet geactiveerd op lage snel-
heden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat
het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een
voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens
het parkeren.
De commando's die u zelf geeft hebben altijd
voorrang, wat betekent dat City Safety niet
ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke comman-
do's geeft via stuurwiel of gaspedaal, zelfs al is
een aanrijding onvermijdelijk.
Nadat City Safety een aanrijding met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto
wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger,
wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid
als die van de voorligger.
Bij een auto met een handgeschakelde versnel-
lingsbak slaat de motor af wanneer City Safety de
auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor
het koppelingspedaal weet te bedienen.
12 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem.
13 (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
235
WAARSCHUWING
Als u de instructies in deze handleiding niet
opvolgt, bestaat er gevaar voor oogletsel!
Kijk nooit van een afstand van 100 mm of
minder in de lasersensor (waaruit uiteen-
lopende, onzichtbare laserstralen komen)
met vergrotende optiek zoals een ver-
grootglas, microscoop, objectief of soort-
gelijke optische instrumenten.
Laat tests, reparaties, demontage, afstel-
ling en/of vervanging van de lasersensor
of delen ervan alleen uitvoeren door een
erkende werkplaats – geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
Stel de lasersensor niet bij en voer geen
onderhoud uit dat niet uitdrukkelijk in
deze handleiding staat aangegeven om
blootstelling aan schadelijke straling
tegen te gaan.
De reparateur dient de speciaal opge-
stelde werkplaatsinformatie voor de
lasersensor te volgen.
Demonteer de lasersensor niet (en ver-
wijder de lenzen evenmin). Een gedemon-
teerde lasersensor is een laserproduct
klasse 3B volgens de IEC-norm
60825-1. Een laserproduct klasse 3B is
niet veilig voor de ogen en houdt dan ook
een gevaar voor oogletsel in.
Koppel de connector van de lasersensor
los voordat u deze van de voorruit demon-
teert.
Zorg dat de lasersensor op de voorruit
gemonteerd is alvorens de connector aan
te sluiten.
De lasersensor zendt laserlicht uit wan-
neer de transpondersleutel in sleutel-
stand II (p. 87) staat, ook al is de motor
afgezet.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 230)
City Safety - beperkingen (p. 232)
City Safety - werking (p. 230)
City Safety - bediening (p. 231)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 236)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
238
Collision Warning* - werking
Functie-overzicht15.
Audiovisueel waarschuwingssignaal wanneer
een botsing dreigt.
Radarsensor16
Camerasensor
Collision Warning met Auto Brake vervult drie
functies in de volgende volgorde:
1. Collision Warning
2. Brake Support16
3. Auto Brake16
Collision Warning en City Safety (p. 230) vullen
elkaar aan.
1 – Collision Warning
Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende
aanrijding.
Collision Warning kan voetgangers, fietsers of
voertuigen voor uw auto ontdekken, die stilstaan
of in dezelfde richting als u rijden.
Bij gevaar voor een aanrijding met een voetgan-
ger, fietser of voertuig, wordt uw aandacht
getrokken met een rood knipperend waarschu-
wingssymbool (1) en een akoestisch signaal.
2 - Brake Support16
Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision
Warning verder is toegenomen, treedt de Brake
Support in werking.
Dit betekent dat het systeem de nodige voorbe-
reidingen treft voor een snelle remmanoeuvre,
waarna de remmen licht worden aangezet. Dit is
te merken aan een lichte schok.
Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid
bedient, wordt het maximale remvermogen gele-
verd.
Brake Support helpt u eveneens bij het remmen,
als het systeem ervan uitgaat dat de remma-
noeuvre alleen niet voldoende is om een botsing
te voorkomen.
3 - Auto Brake16
Op het laatste moment wordt de automatische
remfunctie geactiveerd.
Als u in deze fase nog steeds niet aan een uit-
wijkmanoeuvre bent begonnen en het aanrij-
dingsgevaar urgent is, schakelt de automatische
remfunctie in, ongeacht of u remt of niet. De auto
wordt daarbij maximaal afgeremd om de bots-
snelheid te beperken of zoveel als nodig is om
een aanrijding te voorkomen. Voor fietsers wordt
mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of
gelijktijdig gewaarschuwd en geremd.
15 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
16 Alleen met een systeem in uitvoering 2.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 239
WAARSCHUWING
Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties,
verkeers-, weers- en wegomstandigheden.
Collision Warning reageert niet op naderende
tegenliggers of fietsers noch op dieren.
Er wordt alleen gewaarschuwd, wanneer het
risico van een botsing groot is. In het onder-
deel "Functie" en "Beperkingen" wordt geïn-
formeerd over de beperkingen die u als
bestuurder moet kennen, voordat u de Colli-
sion Warning met Auto Brake gebruikt.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 80 km/h (50 mph).
In het donker en in tunnels kan niet worden
gewaarschuwd noch geremd voor voetgan-
gers en fietsers – zelfs al brandt de straatver-
lichting.
Auto Brake kan een botsing geheel voorko-
men of de botssnelheid verlagen. Bedien voor
een maximale remwerking altijd het rempe-
daal – ook al wordt er automatisch geremd.
Wacht nooit een waarschuwingssignaal van
de Collision Warning af. U bent er altijd ver-
antwoordelijk voor om de juiste afstand en
snelheid aan te houden – ook bij gebruik van
de Collision Warning met Auto Brake.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
Collision Warning* - detectie van
fietsers
Het systeem ‘ziet’ alleen de achterkant van fietsers die
zich in dezelfde richting als uw auto bewegen.
Optimaal voorbeeld van wat het systeem als een fietser
beschouwt – met duidelijke lichaams- en fietscontouren,
recht van achteren gezien en in het verlengde van de
hartlijn door de auto.
Voor optimale prestaties van het systeem dient
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van fietsers zo uniform mogelijke
informatie over de lichaams- en fietscontouren
ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schou-
ders, benen, borstkas en buik moeten kunnen
worden waargenomen evenals een bewegingspa-
troon dat voor fietsers als normaal te beschou-
wen is.
Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de
camera grote delen van het lichaam van de fiet-
ser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen.
Het systeem kan alleen volwassen fietsers
ontdekken die op een dames- of herenfiets
zitten.
De fiets moet aan de achterkant zijn voorzien
van een rode reflector die goed zichtbaar en
goedgekeurd17 is en op minstens 70 cm
boven het wegdek zit.
Het systeem kan fietsers alleen recht van
achteren ontdekken en alleen als deze zich
in dezelfde richting als uw auto bewegen –
niet schuin van achteren of van opzij.
Fietsers die dicht op de denkbeeldige snijlij-
nen door de zijkanten van uw auto fietsen
17 De reflector moet voldoen aan de aanbevelingen en voorschriften van de verkeersinstantie in het desbetreffende land.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
240
(links of rechts ervan) worden mogelijk laat
of helemaal niet ontdekt.
Bij zonsondergang en -opgang kan het sys-
teem fietsers minder goed registreren – ver-
gelijkbaar met het menselijke oog.
Het systeem is niet in staat fietsers te regis-
treren bij ritten in het donker of in tunnels –
zelfs al brandt de straatverlichting.
Voor optimale fietsersdetectie moet het sys-
teem City Safety zijn geactiveerd, zie City
Safety (p. 230).
WAARSCHUWING
Collision Warning met Auto Brake en voet-
gangers- en fietserdetectie is een hulpmiddel.
Fietserdetectie is niet mogelijk:
in alle situaties en het systeem heeft bij-
voorbeeld moeite met gedeeltelijk zicht-
bare fietsers;
bij fietsers in kleding die de lichaamscon-
touren verhult of fietsers die van de zij-
kant komen;
bij fietsen waar achterop geen reflector
zit;
bij fietsen waarop grote voorwerpen wor-
den vervoerd.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt afhankelijk van de rij-
snelheid.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
Collision Warning* - detectie van
voetgangers
Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers
met herkenbare lichaamscontouren beschouwt.
Voor optimale prestaties van het systeem dient
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van voetgangers zo uniform moge-
lijke informatie over de lichaamscontouren ont-
vangen – dat houdt in dat kenmerkende
lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders,
benen, borstkas en buik moeten kunnen worden
waargenomen evenals een bewegingspatroon
dat voor mensen als normaal te beschouwen is.
Het systeem kan voetgangers niet ontdekken, als
de camera grote delen van het lichaam niet kan
waarnemen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 241
Een voetganger is alleen te ontdekken wan-
neer deze helemaal zichtbaar is en een
lengte heeft van minimaal 80 cm.
Bij zonsondergang en -opgang kan de came-
rasensor voetgangers minder goed registre-
ren – vergelijkbaar met het menselijke oog.
De camerasensor is niet in staat voetgangers
te registreren bij ritten in het donker of in
tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting.
WAARSCHUWING
‘Collision Warning met Auto Brake en fiet-
sers- en voetgangsdetectie’ is een hulpmid-
del. Het systeem kan niet altijd alle voetgan-
gers detecteren en heeft bijvoorbeeld moeite
met:
slechts gedeeltelijk zichtbare voetgan-
gers, voetgangers die gekleed gaan in
kleding die de lichaamscontouren verhult
of voetgangers met een lengte tot korter
dan 80 cm;
voetgangers die grote voorwerpen dra-
gen.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt afhankelijk van de rij-
snelheid.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
Collision Warning* - bediening
Waarschuwingssignalen Aan en Uit
1. Akoestisch en visueel waarschuwingssignaal wanneer
een botsing dreigt18.
U kunt aangeven of de geluidssignalen en het
geprojecteerde waarschuwingslampje voor de
Collision Warning moeten zijn in- of uitgescha-
keld.
Bij het starten van de motor geldt automatisch de
instelling die actief was toen de motor werd afge-
zet.
N.B.
De functies Brake Support en Auto Brake zijn
altijd actief – ze kunnen niet uitgeschakeld
worden.
Via het menusysteem MY CAR op het display van
de middenconsole zijn instellingen voor de Colli-
sion Warning te verrichten, zie (p. 121).
Waarschuwingslampje en geluidssignaal
Wanneer het waarschuwingslampje en het
geluidssignaal zijn ingeschakeld, wordt het waar-
schuwingslampje (nr. [1] op de voorgaande
afbeelding) bij iedere motorstart getest door de
verschillende lichtpunten korte tijd te laten bran-
den.
Na het starten van de motor zijn zowel het waar-
schuwingslampje als het geluidssignaal uit te
schakelen:
Ga naar Botswaarschuwing in
Rijondersteuning in het menusysteem MY
CAR (p. 121) - vink de functie daar uit.
Geluidssignaal
Na het starten van de motor is het geluidssignaal
apart in/uit te schakelen:
Ga naar Signaaltoon in
Botswaarschuwing in het menusysteem
MY CAR (p. 121) - kies daar Aan of Uit.
Vervolgens vindt de Collision Warning alleen met
lichtsignalen plaats.
Waarschuwingsafstand instellen
De waarschuwingsafstand is de afstand waarbij
een visueel signaal en een geluidssignaal worden
afgegeven.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
242
Ga naar Waarschuwingsafstand in
Botswaarschuwing in het menusysteem
MY CAR (p. 121) - kies daar Lang, Normaal
of Kort.
De waarschuwingsafstand is bepalend voor de
gevoeligheid van het systeem. Bij de waarschu-
wingsafstand Lang wordt eerder gewaarschuwd.
Ga altijd uit van de instelling Lang, maar als deze
instelling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in
bepaalde situaties als hinderlijk kan worden erva-
ren) kunt u overgaan op de waarschuwingsaf-
stand Normaal.
Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij
dynamisch rijden gebruik van de waarschuwings-
afstand Kort.
N.B.
Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol
worden het waarschuwingslampje en de
waarschuwingszoemer door de cruisecontrol
gehanteerd, ook al hebt u de Collision War-
ning gedeactiveerd.
De Collision Warning waarschuwt u bij gevaar
voor een botsing, maar het systeem is niet in
staat de reactietijd te verkorten.
Voor een optimale werking van de Collision
Warning dient u de Afstandswaarschuwing
(p. 209) altijd in te stellen op tijdsverschil 4-5.
N.B.
Ook als u de waarschuwingsafstand hebt
ingesteld op Lang, kunnen de waarschuwin-
gen voor uw gevoel soms laat worden afge-
geven. Bijvoorbeeld bij grote snelheidsver-
schillen of als de voorligger krachtig remt.
WAARSCHUWING
Geen enkel automatisch systeem kan in alle
situaties een 100 % feilloze werking garande-
ren. Test Collision Warning met Auto Brake
daarom nooit uit op mensen of voertuigen -
dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige
schade en levensgevaarlijke situaties leiden.
Instellingen controleren
De actuele instellingen zijn te controleren via het
display van de middenconsole en in het menu-
systeem (p. 121) MY CAR.
Onderhoud
Camera- en radarsensor19.
De sensoren werken alleen naar behoren wan-
neer u vuil, ijs en sneeuw verwijdert en ze regel-
matig schoonmaakt met water en autoshampoo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken,
neemt de functie af en kan meten onmogelijk
worden gemaakt.
18 De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
19 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 243
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
Collision Warning* - beperkingen
Het systeem heeft bepaalde beperkingen – zo is
het systeem pas actief bij snelheden van zo'n
4 km/h (3 mph) en hoger.
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voorruit
geprojecteerde waarschuwingslampje voor de
Collision Warning (zie (1) op de afbeelding
(p. 238)) soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook
mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de
waarschuwingszoemer daarom altijd ingescha-
keld.
Bij gladheid is de remweg langer waardoor het
systeem minder goed in staat is aanrijdingen te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS
en de ESC (p. 198) voor het maximale remver-
mogen zorgen met behoud van de stabiliteit.
N.B.
Het visuele waarschuwingssignaal kan korte
tijd buiten werking worden gesteld, wanneer
de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld
door de felle zon te hoog is opgelopen. Als dit
gebeurt, wordt er een waarschuwingszoemer
afgegeven ook al hebt u deze uitgeschakeld
via het menusysteem.
Waarschuwingen kunnen eveneens uit-
blijven bij een zeer geringe afstand tot de
voorligger of bij relatief grote stuur- en
pedaalbewegingen zoals bij een zeer
actieve rijstijl.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
244
WAARSCHUWING
Als de gecombineerde camera en radarsen-
sor op grond van de verkeerssituatie of
anderszins problemen heeft voetgangers,
voorliggers of fietsers te ontdekken, is het
mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht
of helemaal geen waarschuwing geeft en
remt.
De sensoren hebben een beperkt bereik voor
voetgangers en fietsers20, zodat het systeem
voor dergelijke weggebruikers efficiënt waar-
schuwt en remingrepen verricht bij rijsnelhe-
den tot 50 km/h (30 mph). Voor stilstaande
of langzaam rijdende voorliggers wordt effici-
ent gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden
tot 70 km/h (43 mph).
In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk
niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of
stilstaande voorliggers.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 80 km/h (50 mph).
De Collision Warning maakt gebruik van dezelfde
radarsensor als die van de adaptieve cruisecon-
trol (p. 213). Lees meer over de beperkingen van
de radarsensor (p. 225).
Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en
de signalen als storend ervaart, kunt u de waar-
schuwingsafstand verkleinen (p. 241). Het sys-
teem waarschuwt dan minder snel en minder
vaak.
Met geactiveerde achteruitversnelling is de Colli-
sion Warning met Auto Brake tijdelijk gedeacti-
veerd.
Collision Warning met Auto Brake wordt niet
geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h
(3 mph)), wat betekent dat het systeem niet
ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst
langzaam nadert zoals tijdens het parkeren.
In situaties waarin u actief en bewust rijgedrag
laat zien, wordt Collision Warning minder actief.
Nadat Auto Brake een aanrijding met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto
wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger,
wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid
als die van de voorligger.
Bij een auto met een handgeschakelde versnel-
lingsbak slaat de motor af wanneer Auto Brake
de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daar-
voor het koppelingspedaal weet te bedienen.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
Collision Warning* - beperkingen
van de camerasensor
"Collision Warning met Auto Brake en voetgan-
gers- en fietsersdetectie" is een hulpmiddel dat
bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het
gevaar bestaat dat u op een voetganger of ach-
ter op een (stilstaande of rijdende) fietser of
voorligger botst.
Het systeem maakt gebruik van de camerasen-
sor van de auto, die bepaalde beperkingen
heeft.
De camerasensor van de auto wordt naast de
Collision Warning met Auto Brake ook gebruikt
door de functies:
Automatisch groot licht (p. 100)
Verkeersbordinformatie (p. 253)
Driver Alert Control - DAC (p. 256)
Rijbaanassistent (p. 259)
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer came-
ra’s voor het systeem hierdoor slechter of niet
meer werken.
20 Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 245
De camerasensor kent ongeveer dezelfde beper-
kingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat de
sensor minder goed "ziet" bij hevige regen- of
sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke
omstandigheden kunnen functies die gebruik
maken van de camera grote beperkingen onder-
vinden of tijdelijk gedeactiveerd worden.
Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek,
besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde
of onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aan-
leiding geven tot grote beperkingen voor de func-
ties die van de camera gebruik maken om bij-
voorbeeld het wegdek af te tasten en andere
voertuigen en voetgangers te ontdekken.
Het blikveld van de camerasensor is beperkt,
zodat voetgangers, fietsers en voertuigen in
bepaalde situaties niet kunnen worden geregis-
treerd of later worden ontdekt dan verwacht.
Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera de
eerste ca. 15 minuten na het starten van de
motor niet om de camerafunctie te ontzien.
Storingen opsporen en verhelpen
Als op het display de melding Voorruitsensoren
afgedekt Zie instructieboek staat, betekent dit
dat de camerasensor afgedekt is en geen voet-
gangers, fietsers, voertuigen of rijstrookmarkerin-
gen vóór de auto kan ontdekken.
Dit betekent tevens dat, naast Collision Warning
met automatisch remmen, de volgende functies
evenmin volledig werken:
Automatisch groot licht
Driver Alert Control
Rijbaanassistent
Verkeersbordinformatie
In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
van het verschijnen van de melding en passende
maatregelen.
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak
vóór de camera is
vuil of bedekt met
sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitop-
pervlak vóór de
camera van vuil,
sneeuw en ijs.
Bij dichte mist en
hevige regen- of
sneeuwval heeft de
camera een minder
goed zicht.
Valt niets aan te doen.
Bij hevige neerslag
werkt de camera soms
niet.
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak
vóór de camera is
schoongemaakt,
maar de melding
blijft.
Wacht even. Het kan
enige minuten duren
voordat de camera het
zicht opnieuw heeft
gemeten.
Er is vuil tussen de
binnenkant van de
voorruit en de
camera gekomen.
Bezoek een werk-
plaats om de binnen-
kant van de voorruit
achter de camerabe-
huizing te laten
schoonmaken – gead-
viseerd wordt een
erkende Volvo-werk-
plaats.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
246
Collision Warning* - symbolen en
meldingen
"Collision Warning met Auto Brake en voetgan-
gers- en fietsersdetectie" is een hulpmiddel dat
bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het
gevaar bestaat dat u op een voetganger of ach-
ter op een (stilstaande of rijdende) fietser of
voorligger botst.
SymboolAMelding Betekenis
Collision warning sys-
tem UIT
Collision Warning is uitgeschakeld.
Verschijnt bij het starten van de motor.
De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de OK-knop drukt.
CWS-systeem niet
beschikbaar
Het is niet mogelijk Collision Warning te activeren.
Verschijnt wanneer u de functie toch probeert te activeren.
De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de OK-knop drukt.
Remassistent geacti-
veerd
De Auto Brake was actief.
De melding verdwijnt na bediening van de OK-knop.
Voorruitsensoren afge-
dekt Zie instructieboek
De camerasensor werkt tijdelijk niet.
Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit.
Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon.
Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 244).
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 247
SymboolAMelding Betekenis
Radar afgedekt Zie
instructieboekje
Collision Warning met Auto Brake werkt tijdelijk niet.
De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige
regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken.
Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 225).
CWS-systeem Service
vereist
Collision Warning met Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ADe symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 237)
Collision Warning* - werking (p. 238)
Collision Warning* - detectie van voetgan-
gers (p. 240)
Collision Warning* - detectie van fietsers
(p. 239)
Collision Warning* - bediening (p. 241)
Collision Warning* - beperkingen (p. 243)
Collision Warning* - beperkingen van de
camerasensor (p. 244)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
251
kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers
worden ontdekt.
CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en
wordt automatisch geactiveerd als de achteruit-
versnelling wordt geactiveerd.
Een geluidssignaal waarschuwt als CTA ont-
dekt dat iets vanaf de zijkant nadert - het
geluid komt uit de linker of rechter luidspre-
kers, afhankelijk van uit welke richting het
object nadert.
CTA waarschuwt ook doordat de BLIS-lamp-
jes gaan branden.
Er wordt ook een waarschuwing gegeven
met een brandend pictogram in de grafische
PAS-voorstelling (p. 263) op het beeld-
scherm.
Beperkingen
Het CTA werkt niet in alle situaties optimaal,
maar heeft zijn beperkingen – zo kunnen de
CTA-sensoren niet ‘door’ andere geparkeerde
voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren
heen kijken.
Hier volgen enkele voorbeelden van situaties
waar het ‘blikveld’ van het CTA aanvankelijk
beperkt is, zodat naderende voertuigen pas op
het laatste moment geregistreerd worden:
Uw auto staat ver naar achteren in een parkeervak.
Dode hoek CTA.
Detectiegebied/‘blikveld’ CTA.
In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto
mogelijk helemaal binnen de dode hoek van het CTA.
Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de
hoek ten opzichte van de auto/het obstakel
die/dat in de weg zit, zodat de dode hoek snel in
grootte afneemt.
Voorbeelden van andere beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken. CTA kan der-
gelijke beperkende omstandigheden niet
detecteren.
CTA wordt gedeactiveerd als een aanhanger
op het elektrische systeem van de auto wordt
aangesloten.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Onderhoud
De sensoren voor de BLIS- en CTA-systemen zit-
ten aan de binnenkant van beide hoeken van
achterspatbord/bumper.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
264
Displayweergave - toont linksvoor en rechtsachter een
obstakel.
Op het display van de middenconsole verschijnt
een schematische weergave van de onderlinge
posities van de auto en een eventueel obstakel.
De gemarkeerde sector(en) geeft/geven aan
welke van de vier sensoren een obstakel heeft/
hebben waargenomen. De gemarkeerde sector
ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de
afstand tussen de auto en het waargenomen
obstakel kleiner is.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto
nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen
elkaar op. Wanneer u ondertussen het audiosys-
teem beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk
verlaagd.
Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluidssig-
naal uit een ononderbroken toon en is de sensor-
sector die het dichtst bij de auto ligt geheel
gevuld. Als er zowel voor als achter de auto
obstakels binnen deze afstand zijn waargenomen,
wisselen de geluidssignalen uit de luidsprekers
voor- en achterin elkaar af.
BELANGRIJK
Obstakels zoals kettingen, smalle glanzende
palen of lage obstakels kunnen "afgescha-
duwd" worden en worden in dat geval tijdelijk
niet geregistreerd door de sensoren – het
onderbroken geluidssignaal kan dan plotse-
ling wegvallen in plaats van over te gaan in
het verwachte ononderbroken geluidssignaal.
De sensoren kunnen geen hoge obstakels
ontdekken, zoals uitstekende laadperrons.
Wees in dergelijke gevallen extra voor-
zichtig en bedien/verrijd de auto erg
langzaam of breek de parkeermanoeuvre
af – er bestaat groot gevaar voor materi-
ele schade aan de auto of de omgeving,
aangezien de informatie afkomstig van de
sensoren in dergelijke situaties niet altijd
betrouwbaar is.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 263)
Park Assist* - aan de voorzijde (p. 265)
Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 265)
Park Assist* - sensoren schoonmaken
(p. 267)
Park Assist* - storingsindicatie (p. 266)
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 265
Parkeerhulp* - aan de achterzijde
Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens
het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op
het display van de middenconsole geven de
afstand aan tot een waargenomen obstakel.
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter
de auto. Bij obstakels achter de auto komen de
geluidssignalen uit een van de luidsprekers ach-
terin.
Parkeerhulp aan de achterzijde wordt geactiveerd
bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aan-
hanger achter de auto wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld – anders reageren de
sensoren op de aanhanger.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger
achter de auto of een fietsdrager op de trek-
haak – zonder een originele aanhangerkabel
van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk
handmatig uitschakelen om te voorkomen dat
de sensoren erop reageren.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 263)
Park Assist* - functie (p. 263)
Park Assist* - aan de voorzijde (p. 265)
Park Assist* - sensoren schoonmaken
(p. 267)
Park Assist* - storingsindicatie (p. 266)
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
Park Assist* - aan de voorzijde
Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens
het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op
het display van de middenconsole geven de
afstand aan tot een waargenomen obstakel.
Bij het starten van de motor wordt Park Assist
automatisch geactiveerd - het lampje in de Aan/
Uit-knop brandt. Wanneer u Park Assist met deze
knop uitschakelt, dooft het lampje.
Het meetbereik strekt tot zo'n 0,8 m recht voor
de auto. Bij obstakels voor de auto komen de
geluidssignalen uit een van de luidsprekers
voorin.
Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelhe-
den tot 10 km/h (6 mph).
Als de Park Assist wordt gedeactiveerd door een
te hoge snelheid – 11 km/h (7 mph) of hoger –
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
266
wordt het systeem hervat wanneer de snelheid
daalt tot onder 10 km/h (6 mph).
N.B.
De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wanneer
u de parkeerrem aanzet of als u bij een auto
met automatische versnellingsbak de keuze-
hendel in stand P zet.
BELANGRIJK
Bij montage van verstralers: Let erop dat deze
de sensoren niet mogen hinderen - de ver-
stralers kunnen dan als obstakel worden
gezien.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 263)
Park Assist* - functie (p. 263)
Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 265)
Park Assist* - sensoren schoonmaken
(p. 267)
Park Assist* - storingsindicatie (p. 266)
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
Park Assist* - storingsindicatie
Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens
het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op
het display van de middenconsole geven de
afstand aan tot een waargenomen obstakel.
Als op het instrumentenpaneel het
informatiesymbool continu brandt en
de displaymelding Park Assist-
systeem Service vereist verschijnt, dan is Park
Assist defect.
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan het par-
keerhulpsysteem ten onrechte waarschu-
wingssignalen afgeven. Dit komt door externe
geluidsbronnen met ultrasone geluidssigna-
len van dezelfde frequentie als de sensoren
van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn
onder andere claxons, natte banden op asfalt,
pneumatische remmen en uitlaatgeluid van
motorfietsen.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 263)
Park Assist* - sensoren schoonmaken
(p. 267)
Park Assist* - functie (p. 263)
Park Assist* - aan de voorzijde (p. 265)
Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 265)
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 267
Park Assist* - sensoren
schoonmaken
Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens
het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op
het display van de middenconsole geven de
afstand aan tot een waargenomen obstakel.
De sensoren werken alleen naar behoren, wan-
neer u ze regelmatig schoonmaakt met water en
autoshampoo.
Positie van de voorste sensoren.
Positie van de achterste sensoren.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
aanleiding geven tot onterechte waarschu-
wingssignalen, tot systeembeperkingen of
ervoor zorgen dat het systeem niet meer
werkt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 263)
Park Assist* - functie (p. 263)
Park Assist* - aan de voorzijde (p. 265)
Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 265)
Park Assist* - storingsindicatie (p. 266)
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
Parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera is een ondersteunend
systeem dat geactiveerd wordt bij inschakeling
van de achteruitversnelling.
De cameraweergave verschijnt op het display van
de middenconsole.
N.B.
Wanneer het elektrische systeem van de auto
is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de
uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend
bij het meten van de parkeerruimte.
WAARSCHUWING
De parkeercamera is alleen bedoeld als
hulpmiddel en zodat de bestuurder eind-
verantwoordelijk blijft tijdens het achter-
uitrijden.
De camera kent dode hoeken waarin
registratie van obstakels niet mogelijk is.
Houd mensen en dieren in de buurt van
de auto in de gaten.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 269
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhan-
ger/caravan geven de lijnen op het
scherm de baan van de auto aan – niet
die van de aanhanger/caravan.
Er verschijnen geen lijnen op het scherm,
wanneer er een aanhanger/caravan is
aangesloten op het elektrische systeem
van de auto.
De Park Assist-camera wordt automa-
tisch uitgeschakeld, wanneer u een aan-
hanger/caravan achter de auto hebt han-
gen die met originele trekhaakbedrading
van Volvo aangesloten is.
BELANGRIJK
Let erop dat op het beeldscherm alleen het
gebied achter de auto wordt weergegeven,
als u voor de achterzichtcamera hebt gekozen
– let in dat geval goed op de zijkanten en
voorkant van de auto wanneer u tijdens het
achteruitrijden het stuurwiel verdraait.
Grenslijnen
De verschillende lijnen van het systeem.
Grenslijn vrije achteruitrijzone
"Wielsporen"
De onderbroken lijn (1) grenst een zone af die tot
ca. 1,5 m achter de achterbumper strekt. Het
vormt tegelijkertijd de grens voor de uitstekende
delen van de auto, zoals buitenspiegels en hoe-
ken – ook tijdens het maken van een bocht.
De brede "wielsporen" (2) tussen de zijlijnen
geven aan waar de wielen zich zullen bevinden
en kunnen tot ca. 3,2 m achter de achterbumper
reiken zolang er geen obstakel in de weg staat.
Auto's met parkeerhulpsensoren
achter*
De afstand wordt aangegeven met gekleurde velden
(voor elke sensor één).
Als de auto tevens uitgerust is met parkeerhulp
(p. 263) wordt voor iedere sensor die een obsta-
kel waarneemt de afstand met gekleurde velden
weergegeven.
De kleur van de velden verandert naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt – van lichtgeel
via oranje in rood.
Kleur Afstand (meter)
Lichtgeel 0,7–1,5
Oranje 0,5–0,7
Oranje 0,3–0,5
Rood 0–0,3
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
270
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 270)
Park Assist-camera - beperkingen (p. 271)
Parkeerhulp* (p. 263)
Parkeerhulpcamera - instellingen
Uitgeschakelde camera activeren
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
start de camera automatisch, maar de camera is
ook handmatig te activeren en wel als volgt:
Druk op CAM - het beeldscherm geeft de
actuele camerabeelden weer.
Instelling wijzigen
U kunt de instellingen van de parkeercamera wij-
zigen, wanneer camerabeelden op het beeld-
scherm worden weergegeven:
1. Druk op OK/MENU wanneer camerabeelden
worden weergegeven - op het beeldscherm
wordt een menu geopend met verschillende
alternatieven.
2. Scrol naar de gewenste optie met TUNE.
3. Markeer de optie van uw keuze door op
OK/MENU te drukken en verlaat het menu
met EXIT.
Trekhaak
De camera leent zich bij uitstek voor het aankop-
pelen van een aanhanger/caravan. Op het display
kan een hulplijn verschijnen voor de geplande
"baan" van de trekhaak naar de aanhanger,
net als voor de "wielsporen".
U kunt kiezen uit weergave van de "wielsporen"
of de baan van de trekhaak - beide opties kun-
nen niet tegelijkertijd worden weergegeven.
1. Druk op OK/MENU wanneer een camera-
weergave getoond wordt.
2. Scrol naar de optie Richtlijn traject
trekhaak met TUNE.
3. Markeer de optie van uw keuze door op
OK/MENU te drukken en verlaat het menu
met EXIT.
Zoomen
Voor nauwkeurig manoeuvreren kunt u als volgt
inzoomen op de camerabeelden:
Druk op CAM of draai aan TUNE
- bij nogmaals indrukken/draaien springt u
terug naar de normaalweergave.
Eventuele andere opties liggen in een lus
- druk/draai totdat de gewenste camerabeelden
verschijnen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 271
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
Parkeerhulp* (p. 263)
Park Assist-camera - beperkingen
N.B.
Fietsdragers of andere accessoires achter op
de auto kunnen het blikveld van de camera
blokkeren.
Waar u op moet letten
Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er
op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke,
verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat
obstakels pas worden geregistreerd wanneer u er
bijna bovenop zit.
Houd de cameralens vrij van vuil, sneeuw en
ijs.
Maak de cameralens regelmatig schoon met
lauw water en autoshampoo – wees voor-
zichtig om geen krassen in de lens te maken.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 267)
Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 270)
Parkeerhulp* (p. 263)
STARTEN EN RIJDEN
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
274
Motor starten
De motor is te starten en uit te schakelen met
behulp van de transpondersleutel en de knop
START/STOP ENGINE.
Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/inge-
duwd en knop START/STOP ENGINE.
BELANGRIJK
De transpondersleutel niet verkeerd om inste-
ken – pak de sleutel beet aan het uiteinde
met het afneembare sleutelblad, zie Afneem-
baar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen
(p. 178).
1. Plaats de transpondersleutel in het contact-
slot en duw deze tot aan de aanslag naar
binnen.
2. Trap het rempedaal volledig in1.
3. Druk op de knop START/STOP ENGINE en
laat deze vervolgens los.
Bij het starten van de motor blijft de startmotor
draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de
beveiliging tegen oververhitting in werking treedt.
Bij motorstart in normale omstandigheden wordt
doorgaans de elektrische aandrijving gebruikt –
de dieselmotor blijft uitgeschakeld. Dit betekent
dat de elektromotor na een druk op de knop
START/STOP ENGINE "gestart" is, zodat de
auto rijklaar is. Ter bevestiging dat de elektromo-
tor is gestart, doven de controlelampjes op het
instrumentenpaneel en gaat het gekozen thema
branden (zie Instrumentenpaneel, digitaal - over-
zicht (p. 73)).
Er zijn echter situaties waarbij de dieselmotor
start, zoals bij een te lage buitentemperatuur of
als de hybride-accu moet worden opgeladen.
BELANGRIJK
Als de motor na 3 pogingen niet gestart is,
wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe
poging doet. Het startvermogen neemt toe
als de startaccu zich kan herstellen.
WAARSCHUWING
Haal na een motorstart of als de auto wordt
gesleept nooit de transpondersleutel uit het
contactslot.
WAARSCHUWING
Haal altijd de transpondersleutel uit het con-
tactslot als u uit de auto stapt en zorg ervoor
dat de sleutelstand 0 is, in het bijzonder als er
kinderen in de auto aanwezig zijn. Zie voor
informatie over hoe u dit doet Sleutelstanden
(p. 87).
N.B.
Voor bepaalde motortypen kan het stationaire
toerental bij een koude start duidelijk hoger
dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaat-
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de
normale bedrijfstemperatuur te krijgen waar-
door de uitlaatgasemissies afnemen en het
milieu wordt ontzien.
Passieve start (Keyless Drive)*
Loop de punten 2–3 door om de motor passief
(p. 182) te starten.
1Als de auto rolt, is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten.
STARTEN EN RIJDEN
276
Starthulp met andere accu
Als de startaccu (p. 390) uitgeput is, kunt u de
auto starten met stroom van een hulpaccu.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt
geadviseerd de volgende stappen aan te houden
om kortsluiting en andere schade te voorkomen:
1. Zet het elektrische systeem van de auto in
de sleutelstand 0, zie contactslotstanden -
functies in verschillende standen (p. 87).
BELANGRIJK
Na sleutelstand 0: Wacht ca. 2 minuten voor-
dat u de hulpaccu aansluit, zodat het stuur-
systeem de vereiste parameters kan instellen.
2. Controleer of de hulpaccu een spanning van
12 V levert.
3. Als de hulpaccu in een andere auto is
gemonteerd, moet u de motor van die auto
afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's
elkaar niet raken.
4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel
aan de pluspool (1) van de hulpaccu.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de
startkabels om kortsluiting met andere onder-
delen in de motorruimte te voorkomen.
5. Haal de clips op de voorste dekplaat van
de uitgeputte accu los en verwijder de dek-
plaat.
6. Bevestig de andere klem van de rode start-
kabel aan de pluspool (2) van de auto.
7. Bevestig de ene klem van de zwarte startka-
bel aan de minpool (3) van de hulpaccu.
8. Bevestig de andere klem aan een massa-
punt, zoals een van de hefogen (4) op de
motor.
9. Controleer of de aansluitklemmen van de
startkabels goed vastzitten om te voorkomen
dat er tijdens de startpoging vonken ont-
staan.
10. Start de motor van de “hulpauto” en laat deze
enkele minuten draaien op een toerental dat
iets hoger ligt dan normaal,
zo'n 1500 omw/min.
STARTEN EN RIJDEN
}}
277
11. Start de motor van de auto met de uitgeputte
accu met de transpondersleutel geplaatst en
druk op de START/STOP ENGINE-knop, zie
Motor starten (p. 274).
N.B.
Bij motorstart in normale omstandigheden
wordt doorgaans de elektrische aandrijving
gebruikt – de dieselmotor blijft uitgeschakeld.
Dit betekent dat de elektromotor na een druk
op de knop START/STOP ENGINE ‘gestart’
is, zodat de auto rijklaar is. Ter bevestiging dat
de elektromotor is gestart, doven de controle-
symbolen op het instrumentenpaneel en gaat
het gekozen thema branden.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen tussen de kabel en de
auto niet aan tijdens het starten. Er bestaat
namelijk gevaar voor vonkvorming.
12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volg-
orde - eerst de zwarte kabel en daarna de
rode.
> Zorg dat geen van de aansluitklemmen
aan de zwarte startkabel contact kan
maken met de pluspool van de accu of
met de aangesloten klem van de rode
startkabel.
13. Plaats de voorste dekplaat van de opgeladen
accu terug.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 274)
Aandrijving
Deze Plug-in Hybrid is een zogeheten parallelhy-
bride, wat inhoudt dat de auto is uitgerust met
twee afzonderlijke aandrijvingen: een elektromo-
tor en een dieselmotor. Afhankelijk van de geko-
zen rijstand en de beschikbare energie kunnen
de beide aandrijvingen elk afzonderlijk of tegelij-
kertijd worden gebruikt.
Twee aandrijvingen
Een geavanceerd regelsysteem benut de eigen-
schappen van de beide aandrijvingen in verschil-
lende omstandigheden om optimaal rendement
te realiseren.
Hybride-accu
Hoogvoltgenerator3
||
STARTEN EN RIJDEN
278
Dieselmotor
Elektromotor
De elektromotor zorgt voornamelijk voor aandrij-
ving op lage snelheden en de verbrandingsmotor
op hogere snelheden bij een actievere rijstijl.
Zowel de verbrandingsmotor als de elektromotor
kan de wielen direct aandrijven. De verbrandings-
motor kan bovendien de hybride-accu van de
elektromotor opladen middels een speciale hoog-
voltgenerator.
Gerelateerde informatie
Aandrijving - rijmodi (p. 278)
Energiestroom (p. 281)
Aandrijving - symbolen en meldingen
(p. 282)
Aandrijving - rijmodi
De beide aandrijvingen van de auto worden
apart of parallel gebruikt. Tijdens het rijden hebt
u de keuze uit verschillende rijmodi. Ongeacht
de gekozen rijmodus zorgt het systeem altijd
voor de optimale combinatie van rijeigenschap-
pen, rijbeleving, milieu-impact en brandstofver-
bruik voor de desbetreffende rijmodus.
Als activering van een rijmodus niet mogelijk is,
geeft een displaymelding op het instrumentenpa-
neel aan waarom niet.
N.B.
De bestuurder kan niet de 'verkeerde' rijstand
instellen: als in een bepaalde situatie niet aan
een bepaalde parameter is voldaan, kiest het
systeem automatisch een andere, meer
geschikte rijstand.
Knoppen voor rijmodi.
WAARSCHUWING
Laat de auto niet met geactiveerde rijstand in
een ongeventileerde ruimte en uitgescha-
kelde brandstofmotor staan - de motor start
automatisch bij een laag energieniveau in de
hybride-accu en de uitlaatgassen kunnen dan
ernstig letsel veroorzaken bij mensen en die-
ren.
3Gecombineerde hoogvoltgenerator en startmotor - ISG (Integrated Starter Generator).
STARTEN EN RIJDEN
}}
279
– HYBRID
Deze stand is de standaard-
stand bij het starten van de
auto. Het regelsysteem maakt
dan gebruik van de elektromo-
tor en de verbrandingsmotor –
ieder afzonderlijk of allebei
tegelijk – en berekent de opti-
male gebruiksfactoren gelet op prestaties, brand-
stofverbruik en comfort.
Het hangt van de ladingstoestand van de
hybride-accu af in hoeverre het mogelijk is alleen
de elektromotor te gebruiken in de rijmodus
HYBRID. Bij een hoge ladingstoestand is het
gebruik van alleen de elektromotor identiek aan
dat in de rijmodus PURE – wat wil zeggen dat
alleen elektrische aandrijving mogelijk is (hoge
stroomafname mogelijk).
Bij een geringe ladingstoestand (hybride-accu
bijna leeg) moet ook de ladingstoestand van de
accu worden hersteld, wat betekent dat de ver-
brandingsmotor vaker aanslaat.
Om weer alleen op de elektromotor te kunnen rij-
den in de rijmodus HYBRID:
Laad de hybride-accu met de laadkabel op
aan een 230VAC-stopcontact (zie Laad-
stroom (p. 311)) of activeer de stand SAVE.
– PURE
In deze stand genieten elektri-
sche aandrijving en een laag
energieverbruik de voorkeur
voor een maximale actieradius
van de hybride-accu.
Omdat de actieradius bij elek-
trische aandrijving afhangt van het totale energie-
verbruik van de auto, gelden er beperkingen voor
de functies die de actieradius beperken en de kli-
maatregeling en de rijdynamiek regelen. Voor
een optimale actieradius staat de airconditioning
(p. 142) uit – u kunt de airco zo nodig echter
inschakelen met de knop AC.
N.B.
Druk als de ruiten beslaan op de knoppen
AC, AUTO of op de ontwasemingsknop.
Waar u op moet letten
U kunt deze rijmodus alleen kiezen, wanneer de
ladingstoestand van de hybride-accu voldoende
is.
In bepaalde gevallen vindt er een auto-start van
de verbrandingsmotor plaats, ondanks dat u de
rijmodus PURE hebt gekozen, bijvoorbeeld:
als de snelheid is hoger dan 125 km/h
(78 mph)
als de elektrische aandrijving de door u
gewenste aandrijfkracht niet kan leveren
als de hybride-accu een te geringe ladings-
toestand heeft en moet worden opgeladen
bij systeem-/onderdeelbeperkingen door bij-
voorbeeld een lage buitentemperatuur, zie
Energiestroom (p. 281).
Waar u op moet letten
Ook bij een hoge ladingstoestand van de
hybride-accu slaat de verbrandingsmotor
mogelijk aan, bijvoorbeeld om te helpen bij
de verwarming/koeling van het interieur.
– POWER
Deze stand levert de beste res-
pons en prestaties van de auto
op doordat de elektromotor en
de verbrandingsmotor continu
allebei in gebruik zijn. De auto
vertoont een sportiever gedrag
en reageert sneller op het gas-
pedaal.
Bij sportief rijden wordt de voorkeur gegeven aan
lagere versnellingen, zodat er met enige vertra-
ging wordt opgeschakeld.
Waar u op moet letten
De verbrandingsmotor draait continu.
De auto wordt aangedreven op zowel de
voor- als de achterwielen.
Deze rijmodus houdt een verhoogd brand-
stofverbruik in.
||
STARTEN EN RIJDEN
280
– AWD
Deze stand activeert de vier-
wielaandrijving, wat de grip en
rijeigenschappen van de auto
ten goede komt. De stand is
voornamelijk bestemd voor
gebruik op lage snelheid bij
gladheid, maar de vierwielaan-
drijving werkt ook stabiliserend bij hogere snelhe-
den.
Waar u op moet letten
De verbrandingsmotor draait continu.
Deze rijmodus houdt een verhoogd brand-
stofverbruik in.
– SAVE
Deze stand start de oplading
van de hybride-accu en zorgt
ervoor dat de ladingstoestand
van de hybride-accu niet onder
een niveau daalt overeenko-
mend met een afstand van
zo'n 20 km op de elektromotor.
Dit om energie te besparen voor situaties die zich
beter lenen voor elektrische aandrijving zoals
stadsritten.
Als bij het indrukken van de knop SAVE blijkt dat
de ladingstoestand van de hybride-accu te gering
is, zal de verbrandingsmotor de ladingstoestand
eerst verhogen tot een niveau overeenkomend
met ca. 20 km op de elektromotor.
Bij ritten op stroom bespaart u meer brandstof op
lage snelheden dan op hoge. Gebruik daarom lie-
ver SAVE, wanneer de ladingstoestand van de
hybride-accu hoog is en u bij de komende rit
eerst een langer stuk op hoge snelheden aflegt
(zoals op een snelweg) en daarna een stuk op
lage snelheid op de elektrische motor.
Wanneer u de knop SAVE indrukt bij een
ladingstoestand van de hybride-accu overeenko-
mend met een afstand van meer dan 20 km op
de elektromotor, wordt de actuele ladingstoe-
stand van de hybride-accu gehandhaafd.
Ongeacht de gekozen rijmodus start op de ach-
tergrond een tijdelijke oplading van de hybride-
accu – vergelijkbaar met de functie van de SAVE-
modus – tijdens een automatische regeneratie
van het roetfilter (DPF (p. 308)).
Waar u op moet letten
Deze rijmodus houdt een verhoogd brand-
stofverbruik in.
Nadat de verbrandingsmotor de hybride-accu
heeft opgeladen tot het SAVE-niveau, zal het
regelsysteem de verbrandingsmotor desge-
wenst stoppen/starten zoals het geval is bij
een geringe ladingstoestand in de rijmodus
HYBRID.
Rijmodi in MY CAR
In het menusysteem (p. 121) van de auto vindt u
korte beschrijvingen van de verschillende rijmodi.
1. Ga naar MY CAR HYBRID Rijmodi.
2. Kies daarna uit PURE, HYBRID, POWER,
AWD of SAVE en bevestig uw keuze met
OK.
Start/Stop-systeem
De regeling bepaalt wanneer de verbrandingsmo-
tor kan worden gestopt en hoelang. Dit is verge-
lijkbaar met het Start/Stop-systeem van conven-
tionele auto's met een verbrandingsmotor.
Rijstatistieken
De auto slaat statistieken (p. 129) op over het
stroom-/brandstofverbruik in verhouding tot de
afgelegde afstand.
De rijstatistiek is behalve via de boordcomputer
ook te bereiken via het menusysteem MY CAR:
Ga naar MY CAR Verbruiksinfo en
bevestig uw keuze met OK.
Gerelateerde informatie
Aandrijving (p. 277)
Aandrijving - symbolen en meldingen
(p. 282)
Energiestroom (p. 281)
STARTEN EN RIJDEN
281
Energiestroom
Op het beeldscherm van de middenconsole kan
grafisch worden weergegeven welke motor de
auto aandrijft en in welke richting de energie
stroomt - er wordt bijvoorbeeld weergegeven of
de hybride-accu wordt opgeladen of stroom
levert aan de elektromotor.
De functie Energiestromen tonen wordt geacti-
veerd in het menusysteem MY CAR:
Ga naar HYBRID Stroomtoevoer en
bevestig uw keuze met OK.
Gerelateerde informatie
Aandrijving (p. 277)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
284
Versnellingsbakken
Een V60 Twin Engine rijdt en gedraagt zich als
een auto met een conventionele verbrandings-
motor en automatische versnellingsbak.
Wanneer de keuzehendel in de stand voor hand-
matig schakelen staat (+/-), draait de verbran-
dingsmotor continu. U moet dan handmatig scha-
kelen en bij het loslaten van het gaspedaal remt
de auto af op de motor, zie Automatische ver-
snellingsbak - Geartronic (p. 285).
BELANGRIJK
Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn
te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur
van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij
gevaar voor oververhitting gaat een waarschu-
wingssymbool op het instrumentenpaneel
branden en verschijnt er een displaymelding –
volg in dat geval het gegeven advies.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak - Geartronic
(p. 285)
Schakelindicator*
De schakelindicator geeft aan, wanneer u het
beste kunt opschakelen of terugschakelen.
Belangrijk voor een milieubewuste rijstijl is het
kiezen van de juiste versnelling en tijdig schake-
len.
Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een indi-
cator - GSI (Gear Shift Indicator) - die aangeeft,
wanneer u moet opschakelen of terugschakelen
om het brandstofverbruik minimaal te houden.
Met het oog op eigenschappen als de prestaties
en een trillingsvrije motorloop is het soms beter
op iets hogere toeren te schakelen. Het omcir-
kelde cijfer geeft de actuele versnelling aan.
Automatische versnellingsbak
Instrumentenpaneel ‘Digital’ met schakelindicator.
Het omcirkelde cijfer geeft de actuele versnelling
aan.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak - Geartronic
(p. 285)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire. 285
Automatische versnellingsbak -
Geartronic
De versnellingsbak Geartronic heeft twee scha-
kelstanden - Automatisch en Handmatig.
D: automatisch schakelen. +/–: handmatig schakelen. S:
Sport-modus*4.
Het instrumentenpaneel (p. 72) geeft de stand
van de keuzehendel aan met behulp van de vol-
gende tekens: P, R, N, D, S*, 1, 2, 3 enzovoort.
Schakelstanden
De automatische schakelstan-
den worden rechts op het
instrumentenpaneel getoond.
(Er brandt maar één lampje
tegelijk - dat van de actuele
keuzehendelstand.)
Parkeerstand - P
Selecteer stand P, wanneer u de motor start of
de auto parkeert.
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen,
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen, zie contactslotstanden - functies in
verschillende standen (p. 87).
N.B.
Iedere motorstart vindt er een automatische
functietest van het remsysteem plaats, wan-
neer de bestuurder het rempedaal bedient
om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen. Tijdens een functietest is de pedaal-
weg iets groter dan bij normaal remmen.
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Activeer voor de zekerheid ook de
parkeerrem (p. 293), wanneer de auto gepar-
keerd staat.
N.B.
De keuzehendel moet in de P-stand staan om
de auto te kunnen vergrendelen en op alarm
te zetten.
BELANGRIJK
De auto moet stilstaan als stand P wordt
gekozen.
WAARSCHUWING
Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op
een hellende ondergrond - de P-stand van de
automatische versnellingsbak is niet vol-
doende om de auto in alle situaties vast te
houden.
Achteruitrijstand - R
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in
stand R zet.
Neutraalstand - N
In deze stand kunt u de motor starten en er is
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuze-
hendel in stand N staat.
Om de keuzehendel vanuit stand N in een andere
schakelstand te zetten, moet u in contactslot-
stand II het rempedaal bedienen, zie contactslot-
standen - functies in verschillende standen
(p. 87).
Rijstand - D
Stand D is de normale rijstand. De versnellings-
bak schakelt automatisch op en terug afhankelijk
van de stand van het gaspedaal en de snelheid.
4Niet mogelijk met V60 Twin Engine.
||
STARTEN EN RIJDEN
286
Zorg ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de
keuzehendel vanuit stand D in stand R zet.
Geartronic - Handmatig schakelen
(+S–)
Wanneer de keuzehendel in de stand voor hand-
matig schakelen "+S-" staat, draait de verbran-
dingsmotor continu. U moet dan handmatig scha-
kelen en bij het loslaten van het gaspedaal remt
de auto af op de motor.
U activeert de handmatige schakel-
stand door de hendel zijwaarts vanuit
de stand D naar de eindstand bij "+S-"
te bewegen. Het symbool "+S-" op het
instrumentenpaneel verkleurt van WIT naar
ORANJE en de cijfers 1, 2, 3 enzovoort worden
in een kader getoond en komen overeen met de
zojuist ingeschakelde versnelling.
Duw de hendel naar voren naar de + (plus)
om een hogere versnelling in te schakelen
en laat deze weer los – de hendel veert terug
naar de neutrale stand tussen + en .
of
Trek de hendel naar achteren naar de ""
(min) om een lagere versnelling in te schake-
len en laat deze weer los.
Handmatig schakelen "+S–" is tijdens het rijden
op elk moment te activeren.
Om schokken en afslaan van de motor te voorko-
men, schakelt Geartronic automatisch terug als u
langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen
versnelling gepast is.
Om de automatische rijstand te hervatten:
Zet de hendel helemaal naar links in stand D.
Geartronic - Winterstand
Om bij gladheid gemakkelijker weg te kunnen
komen is het soms beter handmatig de 3e ver-
snelling in te schakelen.
1. Bedien het rempedaal en haal de keuzehen-
del vanuit stand D helemaal naar stand
"+S–". Het symbool D op het instrumenten-
paneel verandert in het cijfer 1.
2. Schakel op naar de 3e versnelling door de
hendel twee keer naar voren naar de + (plus)
te duwen – op het display verandert de 1 in
een 3.
3. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig
gas.
Bij activering van de "winterstand" van de ver-
snellingsbak rijdt de auto met een lager motor-
toerental en minder kracht op de aandrijfwielen
weg.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de
normale volgasstand), schakelt de versnellings-
bak automatisch terug naar een lagere versnel-
ling. Dit is de zogeheten kickdown.
Als u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat,
schakelt de versnellingsbak automatisch op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Beveiligingsfunctie
Om overtoeren van de motor te voorkomen is het
stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien
van een terugschakelblokkering, waardoor de
zogeheten kickdown niet mogelijk is.
Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown
toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat
de motor kan worden beschadigd. Als u bij hoge
motortoeren toch probeert een dergelijke kick-
down uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft
in de oorspronkelijke versnelling rijden.
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het
motortoerental één of meer versnellingen terug-
schakelen. Om schade aan de motor te voorko-
men schakelt de auto op wanneer de motor het
maximumtoerental heeft bereikt.
Slepen
Als de auto moet worden weggesleept - zie de
belangrijke informatie in paragraaf Slepen
(p. 329).
Gerelateerde informatie
Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid
(p. 429)
Versnellingsbakken (p. 284)
STARTEN EN RIJDEN
}}
287
Keuzehendelblokkering
De keuzehendelblokkering is verkrijgbaar in twee
uitvoeringen: een mechanische en een automati-
sche.
Mechanische keuzehendelblokkering
G021351
M: Handmatig schakelen5 - "+/-" - of "Sportstand"6.
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de standen N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te zetten,
moet u een blokkering opheffen door op de blok-
keerknop op de keuzehendel te drukken.
Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel
vooruit of achteruit bewegen tussen de standen
P, R, N en D.
Automatische keuzehendelblokkering
De automatische versnellingsbak kent enkele bij-
zondere beveiligingsfuncties:
Parkeerstand (P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de
keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering, Shiftlock
parkeerstand (P)
Om de keuzehendel vanuit stand P in een andere
schakelstand te zetten, moet u in contactslot-
stand (p. 87) II het rempedaal bedienen.
Schakelblokkering, vrijstand (N)
Als de keuzehendel in stand N staat en de auto
heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de
motor nu draait of niet), is de keuzehendel
geblokkeerd.
Om de keuzehendel vanuit stand N in een andere
schakelstand te zetten, moet u in contactslot-
stand (p. 87) II het rempedaal bedienen.
Automatische schakelblokkering
deactiveren
Als er niet met de auto kan worden gereden
zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u
de keuzehendel uit stand P halen voordat u de
auto kunt verslepen.
Neem de rubbermat in het vak achter de
middenconsole uit te auto en zoek onder in
het vak het gat7 voor het sleutelblad (p. 178)
p.
Lokaliseer met het sleutelblad de verende
knop onder in het gat, druk met het blad de
knop omlaag en houd deze ingedrukt.
Haal de keuzehendel uit stand P en verwijder
het sleutelblad.
5De afbeelding is schematisch.
6Niet bij de V60 Twin Engine.
7U treft mogelijk 2 gaten aan – een voor het sleutelblad en een voor bevestiging van de rubbermat.
||
STARTEN EN RIJDEN
294
Parkeerrem lossen
Handgreep parkeerrem – lossen.
Handmatig lossen
1. Plaats de transpondersleutel in het contact-
slot8.
2. Trap het rempedaal stevig in.
3. Trek aan de handgreep.
> De parkeerrem wordt uitgescha-
keld en het symbool op het instrumenten-
paneel dooft.
Automatisch lossen
1. Doe de veiligheidsgordel om.
2. Start de motor.
3. Trap het rempedaal stevig in.
4. Zet de keuzehendel in stand D of R en geef
gas.
> De parkeerrem wordt uitgescha-
keld en het symbool op het instrumenten-
paneel dooft.
N.B.
Om veiligheidsredenen wordt de parkeerrem
alleen automatisch uitgeschakeld, als de
motor loopt en de bestuurder de veiligheids-
gordel draagt. Bij auto’s met automatische
transmissie wordt de parkeerrem onmiddellijk
uitgeschakeld, wanneer u het gaspedaal
bedient terwijl de keuzehendel in stand D of
R staat.
Zware belading op oplopende hellingen
Bij een zware belading zoals een aanhanger is
het mogelijk dat de auto op een steile, oplopende
helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem
automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen
door bij het wegrijden de handgreep ingedrukt te
houden. Laat de handgreep weer los zodra de
koppeling aangrijpt.
Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen vervan-
gen in een werkplaats met het oog op de con-
structie van de elektrische parkeerrem – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Symbolen en meldingen
Voor informatie over het weergeven en wissen
van displaymeldingen op het instrumentenpaneel,
zie Meldingen - functies (p. 121).
8Bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling: Druk op START/STOP ENGINE.
STARTEN EN RIJDEN
}}
295
Symbool Melding Betekenis/Maatregel
"Melding"Lees de melding op het instrumentenpaneel.
Een knipperend symbool houdt in dat de parkeerrem wordt aangezet.
Als het symbool in een andere situatie gaat knipperen, is er sprake van een storing.
Lees de melding op het instrumentenpaneel.
Parkeerrem niet
helemaal gelost
Door een storing kan de parkeerrem niet worden uitgeschakeld:
Probeer of u de rem kunt in- en uitschakelen.
Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt:
Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
NB Er klinkt een waarschuwingssignaal als u doorrijdt met deze foutmelding.
Parkeerrem niet
bekrachtigd
Door een storing kan de parkeerrem niet worden ingeschakeld:
Probeer of u de rem kunt uit- en inschakelen.
Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt:
Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Dezelfde melding verschijnt ook op auto's met een handbak, wanneer er langzaam wordt gereden met het portier open.
De melding maakt u erop attent dat de parkeerrem mogelijk onbedoeld werd gelost.
Parkeerrem Ser-
vice vereist
Er is een storing opgetreden:
Probeer of u de rem kunt in- en uitschakelen.
Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt:
Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u de auto moet parkeren voordat een eventu-
ele storing kan worden verholpen, moet u de wie-
||
STARTEN EN RIJDEN
304
Brandstof tanken
1. Kies een brandstof die is goedgekeurd voor
gebruik in de auto op basis van de aandui-
ding9 aan de binnenkant van de tankvulklep.
Zie de informatie over de goedgekeurde
brandstoffen in het artikel over diesel
(p. 305).
2. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag meteen uit de vulopening te
halen.
N.B.
Een overvolle tank kan bij warm weer over-
stromen.
Bijvullen met jerrycan10
Gebruik voor het bijvullen met een jerrycan de
trechter die onder het vloerluik in de bagage-
ruimte ligt.
Let erop dat u de buis van de trechter goed in de
vulpijp steekt. De vulpijp is voorzien van een te
openen afdekking. U moet de buis van de trech-
ter langs de afdekking naar binnen steken, voor-
dat u kunt bijvullen.
Gerelateerde informatie
Tankvulklep - handmatig openen (p. 303)
Brandstof - gebruik (p. 304)
Brandstof - gebruik
Gebruik geen brandstof met een slechtere kwali-
teit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige
invloed kan hebben op het motorvermogen en
het brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat u geen brandstofdampen
inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt.
Bij brandstof in de ogen eventuele contact-
lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15
minuten lang spoelen met een ruime hoeveel-
heid schoon water en medische hulp inroe-
pen.
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals
benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en die-
selolie zijn uitermate giftig en kunnen bij
inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend
letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep
onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken
van brandstof.
9De aanduiding conform de CEN-norm prEN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en binnenkort (binnen twee jaar) ook op de desbetreffende brandstofpompen en vulpistolen op tankstations in heel
Europa.
10 Geldt alleen voor een auto met een dieselmotor.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
308
BELANGRIJK
Bepaalde speciale toevoegingen verwijderen
de waterafscheiding in het brandstoffilter.
Gerelateerde informatie
Brandstof - gebruik (p. 304)
Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 308)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 434)
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter,
waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging
mogelijk is.
Onder normale rijomstandigheden blijven de roet-
deeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter.
Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te
legen wordt een zogeheten regeneratie gestart.
Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstem-
peratuur hebben.
De regeneratie van het roetfilter vindt automa-
tisch plaats en duurt normaal 10–20 minuten. Bij
een lage gemiddelde snelheid kan dit iets langer
duren. Tijdens de regeneratie kan het brandstof-
verbruik iets stijgen.
Bij regeneratie vindt op de achtergrond een tijde-
lijke oplading van de hybride-accu plaats die ver-
gelijkbaar is met de functie in de SAVE-stand, zie
Aandrijving - rijmodi (p. 278).
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
komt de motor niet voldoende op temperatuur.
Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd
en niet geleegd wordt.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes
gevuld is, licht de oranje waarschuwingsdriehoek
op het instrumentenpaneel op en verschijnt de
melding Roetfilter vol Zie instructieboekje op
het informatiedisplay.
U start de regeneratie van het filter door met de
auto op een secundaire weg of op een snelweg
te rijden tot de motor voldoende op temperatuur
is gekomen. Daarna rijdt u nog 20 minuten ver-
der.
N.B.
Tijdens de regeneratie kan zich het volgende
voordoen:
er kan tijdelijk een geringe beperking van
het motorvermogen te bespeuren zijn
het brandstofverbruik kan tijdelijk toene-
men
er kan sprake zijn van een brandlucht.
Wanneer het filter geregenereerd is, wordt de
waarschuwingsmelding automatisch gewist.
Wanneer u bij koud weer de standverwarming*
inschakelt, bereikt de motor sneller de normale
bedrijfstemperatuur.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het
moeilijk zijn om de motor te starten en het fil-
ter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan
dat het filter moet worden vervangen.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
320
auto en vervolgens uit het 230 VAC-contact19 te
halen.
N.B.
Om de handschoen van de laadkabel los te
kunnen nemen uit de 230 VAC-aansluiting
van de auto, moet de auto eerst worden ont-
grendeld met behulp van de transpondersleu-
tel/PCC.
Ontgrendel de auto met de transpondersleu-
tel/PCC* – de geblokkeerd/vergrendelde
laadkabelstekker wordt vrijgegeven.
Haal de kabel los uit de aansluiting van de
auto, plaats de afdekking terug op de aan-
sluiting en sluit de klep, zie Opladen hybride-
accu - voorbereidingen (p. 312).
Haal de kabel uit het 230VAC-stopcontact.
Plaats de laadkabel terug in de bergruimte
onder de vloer in de bagageruimte.
Oplading met dieselmotor
De hybride-accu is ook op te
laden met de dieselmotor van
de auto, zie Aandrijving
(p. 277).
Gerelateerde informatie
Laadkabel met regeleenheid (p. 313)
Opladen hybride-accu - starten (p. 317)
19 De spanning in het contact kan afhankelijk van de markt variëren.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
322
Rijden met een aanhanger*
Bij het rijden met een aanhanger moet u op
enkele belangrijke dingen letten, zoals de trek-
haak, de aanhanger en hoe u de lading op de
aanhanger aanbrengt.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor uit-
gebreidere informatie, zie Gewichten (p. 422).
Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt
de auto compleet aangeleverd met de benodigde
randuitrusting voor het gebruik van een aanhan-
ger.
De trekhaak van de auto moet van een goed-
gekeurd type zijn.
Bij montage achteraf moet u contact opne-
men met uw erkende Volvo-werkplaats om te
controleren of uw auto van de nodige uitrus-
ting is voorzien om met een aanhanger te
kunnen rijden.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig
dat de druk op de trekhaak de maximale
kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de aanbevo-
len druk bij maximale belading. Voor informa-
tie over de bandenspanning, zie Banden -
goedgekeurde bandenspanning (p. 438).
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hier-
mee totdat de auto ten minste 1000 kilome-
ter heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast dan
normaal. Schakel dan terug naar een lagere
versnelling en pas uw snelheid aan.
Om veiligheidsredenen dient u de toelaat-
bare maximumsnelheid voor auto's met een
aanhanger/caravan niet te overschrijden.
Neem de geldende bepalingen in acht ten
aanzien van de toelaatbare snelheden en
gewichten.
Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange en
steile helling oprijdt.
Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 12 % bij het gebruik van een aan-
hanger.
Trekhaakbedrading
Als de trekhaak van de auto een 13-polige aan-
sluiting heeft en de aanhanger een 7-polige aan-
sluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik een
door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat
de kabel niet over de grond sleept.
Richtingaanwijzers en remlichten op
aanhanger
Als een van de richtingaanwijzers op de aanhan-
ger defect is, knippert het richtingaanwijzersym-
bool op het instrumentenpaneel sneller dan nor-
maal en op het informatiedisplay verschijnt de
tekst Storing knipperlicht aanhanger.
Als een van de remlichten op de aanhanger
defect is, dan verschijnt de tekst Storing
remlicht aanhanger.
Aanhangergewichten
Voor informatie over de toelaatbare aanhange-
rgewichten die Volvo hanteert, zie Trekgewicht en
kogeldruk (p. 423).
N.B.
De vermelde maximaal toegestane aanhange-
rgewichten zijn door Volvo toegestaan. Natio-
nale voertuigvoorschriften kunnen het aan-
hangergewicht en de snelheid verder beper-
ken. De trekhaken zijn mogelijk gecertificeerd
voor hogere trekgewichten dan wat de auto
mag trekken.
WAARSCHUWING
Volg de vermelde aanbevelingen voor het
aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat
de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en
afremmen moeilijk onder controle is te hou-
den.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire. 323
Gerelateerde informatie
Rijden met een aanhanger* - automatische
versnellingsbak (p. 323)
Trekhaak* (p. 324)
Lamp vervangen - algemeen (p. 379)
Rijden met een aanhanger* -
automatische versnellingsbak
Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept
in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk
gevaar voor oververhitting.
Een automatische versnellingsbak kiest altijd
de juiste versnelling voor het motortoerental.
Bij oververhitting gaat op het instrumenten-
paneel een waarschuwingssymbool branden
en verschijnt er een melding op het bestuur-
dersdisplay. Neem het gegeven advies in
acht.
Steile hellingen
Blokkeer een automatische versnellingsbak
niet met een hogere versnelling dan de
motor "aankan" – rijden in een hoge versnel-
ling bij een laag motortoerental is niet altijd
zuinig.
Op een helling parkeren
1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Zet de keuzehendel in stand P.
4. Haal uw voet van het rempedaal.
Zet de keuzehendel in de parkeerstand P,
wanneer u een automaat met aanhanger
parkeert. Gebruik altijd de parkeerrem.
Gebruik wielblokken, als u een auto met aan-
hanger op een steile helling parkeert.
Op een helling wegrijden
1. Trap het rempedaal in.
2. Zet de keuzehendel in de rijstand D.
3. Los de parkeerrem.
4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg.
Gerelateerde informatie
Automatische versnellingsbak - Geartronic
(p. 285)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
324
Trekhaak*
Een trekhaak maakt het mogelijk om bijvoor-
beeld een aanhanger achter de auto te hangen.
Als de auto is uitgerust met een afneembare/
demontabele trekhaak, moet u de montagevoor-
schriften voor bevestiging van het afneembare/
demontabele deel zorgvuldig in acht nemen, zie
Afneembare trekhaak* - monteren/demonteren
(p. 326).
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met de afneembare
trekhaak van Volvo:
Volg de montage-instructies nauwkeurig
op.
Zorg dat het afneembare gedeelte met
de sleutel vergrendeld is voordat u begint
te rijden.
Controleer of het controlevenster groen
van kleur is.
Belangrijke controlepunten
U moet de kogel van de trekhaak regelmatig
schoonmaken en met vet insmeren.
N.B.
Wanneer een koppeling met trillingsdemper
wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden
gesmeerd.
Dit geldt ook bij montage van een fietsdrager
die rond de trekkogel wordt vastgeklemd.
Gerelateerde informatie
Rijden met een aanhanger* (p. 322)
Afneembare trekhaak* - opbergen
Bewaar de afneembare trekhaak in de bagage-
ruimte.
Opbergruimte trekhaak.
BELANGRIJK
Neem na gebruik altijd de trekhaak los en
berg deze op de daarvoor bestemde plaats
op.
Gerelateerde informatie
Afneembare trekhaak* - specificaties
(p. 325)
Afneembare trekhaak* - monteren/demonte-
ren (p. 326)
Rijden met een aanhanger* (p. 322)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
326
Afneembare trekhaak* - monteren/
demonteren
U kunt de afneembare trekhaak als volgt monte-
ren/demonteren:
Aanbrengen
G018928
Verwijder de afdekking door de pal in te
drukken en de afdekking vervolgens
recht naar achteren te trekken .
G021487
Controleer of het mechanisme in de ontgren-
delde stand staat door de sleutel rechtsom
te draaien.
G021488
Het controlevenster moet rood van kleur zijn.
G021489
Breng de trekhaak aan en duw deze naar
binnen totdat u een klik hoort.
G021490
Het controlevenster moet groen van kleur
zijn.
G000000
Draai de sleutel linksom naar de vergren-
delde stand. Neem de sleutel uit het slot.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
340
3. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in
de wielsleutel* vast, zoals hieronder afge-
beeld.
BELANGRIJK
Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel
te worden gedraaid.
4. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met
het demontagegereedschap.
5. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los
met de wielsleutel*.
WAARSCHUWING
Leg nooit iets tussen de krik en de onder-
grond en evenmin tussen de krik en het krik-
steunpunt van de auto.
6. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszij-
den van de auto. Breng de krik* omhoog,
zodat de flens in de carrosserie in de groef in
de kop van de krik valt.
BELANGRIJK
De ondergrond dient vast en egaal te zijn en
niet te hellen.
7. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt. Verwijder de wielbouten
en til het wiel eraf.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op een krik
staat.
Laat nooit passagiers in de auto zitten als
deze op een krik staat. Bij het verwisselen van
een wiel langs de kant van de weg moeten
eventuele passagiers op een veilige plek gaan
staan.
N.B.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band, monteren van winterbanden/
zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een
krik die voor het desbetreffende model
bestemd is. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg
in dat geval de gebruiksaanwijzing van de
desbetreffende krik.
Gerelateerde informatie
Wielen verwisselen - monteren (p. 341)
Krik* (p. 343)
Gevarendriehoek (p. 342)
Wielbouten (p. 337)
WIELEN EN BANDEN
}}
341
Wielen verwisselen - monteren
Het is belangrijk dat het wiel op de juiste manier
gemonteerd wordt.
Aanbrengen
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op een krik
staat.
Laat nooit passagiers in de auto zitten als
deze op een krik staat. Bij het verwisselen van
een wiel langs de kant van de weg moeten
eventuele passagiers op een veilige plek gaan
staan.
1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en
de naaf.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten ste-
vig aan.
Gebruik geen smeermiddel op de draadwin-
dingen van de wielbouten.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet
meer ongehinderd kan draaien.
4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is
belangrijk dat u de wielbouten stevig aan-
haalt. Haal aan met 140 Nm. Controleer het
aanhaalmoment met een momentsleutel.
5. Plaats de kunststof doppen terug op de wiel-
bouten.
Zorg dat de witte pijl naar de voorkant van de auto wijst.
6. Schroef het sleepoog en de wielsleutel los.
Leg de wielsleutel en de krik in de voorziene
vakjes van de opbergzak. Trek de midden-
riem van de opbergzak stevig aan en zet de
opbergzak met de andere riem vast aan het
achterste verankeringsoog links in de baga-
geruimte. Plaats de opbergzak zo dat deze
niet bekneld raakt bij het sluiten van de ach-
terklep. Zorg dat de witte pijl op de opberg-
zak naar de voorkant van de auto wijst.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
342
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
WAARSCHUWING
Zet de opbergzak dusdanig vast dat de witte
pijl (zie inzet) naar de voorkant van de auto
wijst.
Bij montage van een andere
bandenmaat
Neem bij montage van een andere bandenmaat
altijd contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats voor een update van de software. Bij mon-
tage van een grotere of kleinere bandenmaat en
ook bij het vervangen van zomerbanden door win-
terbanden is mogelijk een update van de soft-
ware vereist.
Gerelateerde informatie
Wielen verwisselen - wielen verwijderen
(p. 338)
Krik* (p. 343)
Gevarendriehoek (p. 342)
Wielbouten (p. 337)
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek wordt gebruikt om andere
verkeersdeelnemers te waarschuwen voor een
stilstaande auto.
Opbergen en uitklappen
Til de vloer in de bagageruimte op en haal de
gevarendriehoek tevoorschijn.
Neem de gevarendriehoek uit de houder,
klap de driehoek uit en bevestig de twee
losse zijden aan elkaar.
Klap de steunpoten van de gevarendriehoek
uit.
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek. Zet de gevarendrie-
hoek op een passend punt achter de auto op om
achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen.
Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na
gebruik stevig in de bagageruimte vastzit.
N.B.
Bij een geactiveerde Privacy locking zijn ach-
terklep en vloerluik niet te openen, zie Privacy
locking* (p. 179).
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
348
Bandenspanningscontrole (TPMS)*8
- adviezen
Adviezen voor bandenspanningscontrole TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System).
Volvo adviseert TPMS-sensoren te laten
monteren op alle wielen (zomer- en winter-
banden) van de auto.
Volvo raadt het af sensoren van het ene wiel
over te zetten op een ander wiel.
Het reservewiel is niet voorzien van een
TPMS-sensor.
Bij gebruik van een reservewiel of ander wiel
zonder TPMS-sensor verschijnt de foutmel-
ding Bandensp.systeem Service vereist
op het instrumentenpaneel.
Controleer het systeem altijd na het verwis-
selen van wielen om er zeker van te zijn dat
de vervangende wielen compatibel zijn met
het systeem.
Bij aanpassing van een van de wielen of ver-
huizing van de TPMS-sensor naar een ander
wiel moeten afdichting, moer en ventielinzet-
stuk worden vervangen.
Bij montage van een TPMS-sensor moet de
auto minstens 15 minuten hebben stilge-
staan, omdat anders een foutmelding op het
instrumentenpaneel verschijnt.
WAARSCHUWING
Houd bij het oppompen van een band met
TMPS het mondstuk recht tegen het ventiel
aan om het ventiel niet te beschadigen.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
N.B.
Als u een andere bandenmaat wilt monteren,
moet het TPMS geherconfigureerd wordt.
Neem voor meer informatie contact op met
een Volvo-dealer.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrole* (p. 345)
Bandenspanningscontrole (TPMS)*9
- bij een lage bandenspanning
Wanneer de bandenspanningscontrole TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System) waarschuwt,
is de bandenspanning in een of meer banden
van de auto te laag.
Als een bandenspanningsmelding is verschenen
en het controlelampje voor TPMS brandt:
1. Controleer met een manometer de banden-
spanning in de aangegeven band(en).
2. Pomp de band(en) op tot de juiste spanning
zoals aangegeven op de bandenspannings-
sticker op de B-stijl aan bestuurderszijde
(tussen voor- en achterportier).
3. Om de melding te verwijderen moet u soms
enkele minuten in de auto rijden op een
snelheid hoger dan 30 km/h (20 mph). In
dat geval dooft het controlelampje voor
TPMS ook.
8Standaard op bepaalde markten.
9Standaard op bepaalde markten.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire. 349
N.B.
Het TPMS hanteert een zogeheten span-
ningswaarde die gecorrigeerd wordt op
basis van de banden- en buitentempera-
tuur. Dit betekent dat de bandenspanning
iets kan afwijken van de aanbevolen
spanningswaarden die staan aangegeven
op de bandenspanningssticker op de B-
stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en
achterportier). Het is mogelijk dat u de
banden tot een iets hogere waarde moet
oppompen om de melding voor een lage
bandenspanning te laten verdwijnen.
Controleer de bandenspanning bij koude
banden om de verkeerde bandenspan-
ning tegen te gaan. Koude banden heb-
ben dezelfde temperatuur als de omge-
ving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele
kilometers rijden worden de banden
warm en loopt de spanning op.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de controle
over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrole* (p. 345)
Bandenspanningscontrole
(TPMS)*10 - runflat-banden*
Als er zogeheten runflat-banden (SST-banden,
Self Supporting run flat Tires)* op de auto zitten,
hebt u ook TPMS (p. 345).
Dergelijke banden zijn voorzien van een speciaal
verstevigde zijwand, zodat u ook als de lucht
geheel of gedeeltelijk uit de band ontsnapt is,
enige tijd kunt blijven rijden. Deze banden zijn op
speciale velgen gemonteerd. (Om dergelijke vel-
gen kunnen ook standaardbanden worden
gelegd.)
Als de bandenspanning van een SST-band daalt,
gaat het oranje TPMS-lampje op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt er een melding
op het bestuurdersdisplay. Houd in dat geval een
snelheid van maximaal 80 km/h (50 mph) aan.
Laat de band zo spoedig mogelijk vervangen.
Rijd voorzichtig omdat het niet altijd duidelijk is
welke band er lek is. Controleer altijd alle vier de
banden om na te gaan welke band er moet wor-
den vervangen.
WAARSCHUWING
Laat de montage van SST-banden over aan
de vakman.
Gebruik SST-banden alleen in combinatie met
TPMS.
Rijd niet sneller dan 80 km/h (50 mph), nadat
er een melding voor een lage bandenspan-
ning is verschenen.
Vervang de lekke band na maximaal 80 kilo-
meter rijden.
Rijd voorzichtig en vermijd snelle afremma-
noeuvres of scherpe bochten.
Vervang een SST-band bij beschadiging of
lekkage.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrole* (p. 345)
||
WIELEN EN BANDEN
354
Land/regio
Tsjechië: Continental tímto prohlašuje, že tento Radio Transmitter je ve shodě se základními požadavky a dalšími příslušnými ustanoveními
směrnice 1999/5/ES.
Denemar-
ken:
Undertegnede Continental erklærer herved, at følgende udstyr Radio Transmitter overholder de væsentlige krav og øvrige
relevante krav i direktiv 1999/5/EF.
Duitsland: Hiermit erklärt Continental, dass sich das Gerät Radio Transmitter in Übereinstimmung mit den grundlegenden Anforderungen
und den übrigen einschlägigen Bestimmungen der Richtlinie 1999/5/EG befindet.
Estland: Käesolevaga kinnitab Continental seadme Radio Transmitter vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist
tulenevatele teistele asjakohastele sätetele.
Groot-Brit-
tannië:
Hereby, Continental declares that this Radio Transmitter is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of
Directive 1999/5/EC.
Spanje: Por medio de la presente Continental declara que el Radio Transmitter cumple con los requisitos esenciales y cualesquiera otras
disposiciones aplicables o exigibles de la Directiva 1999/5/CE.
Grieken-
land:
 Η ΑΑ Continental ΗΩ  Radio Transmitter ΩΑ   Ω ΑΑΗ Α 
  ΑΑ Η ΗΑ 1999/5/.
Frankrijk: Par la présente Continental déclare que l'appareil Radio Transmitter est conforme aux exigences essentielles et aux autres
dispositions pertinentes de la directive 1999/5/CE.
Italië: Con la presente Continental dichiara che questo Radio Transmitter è conforme ai requisiti essenziali ed alle altre disposizioni
pertinenti stabilite dalla direttiva 1999/5/CE.
Letland: Ar šo Continental deklarē, ka Radio Transmitter atbilst Direktīvas 1999/5/EK būtiskajām prasībām un citiem ar to saistītajiem
noteikumiem.
Litouwen: Šiuo Continental deklaruoja, kad šis Radio Transmitter atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas.
Nederland: Hierbij verklaart Continental dat het toestel Radio Transmitter in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere
relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG.
WIELEN EN BANDEN
357
Noodreparatieset voor banden -
overzicht
Overzicht van de onderdelen van de noodrepa-
ratieset, Temporary Mobility Kit (TMK).
De onderdelen liggen onder de bagageruimte-
vloer.
Sticker, toegestane maximumsnelheid
Knop
Voedingskabel
Bushouder (oranje deksel)
Beschermdop
Drukreduceerventiel
Luchtslang
Bus met afdichtmiddel
Manometer
Bus met afdichtmiddel
Vervang de bus met afdichtmiddel voordat de
houdbaarheidsdatum verstreken is en na ieder
gebruik. Behandel de vervangen bus als klein
chemisch afval (KCA).
WAARSCHUWING
De bus bevat 1,2-Ethanol en natuurrubber-
latex.
Gevaarlijk bij inname. Kan bij huidcontact
allergie veroorzaken.
Contact met de huid en ogen vermijden.
Buiten bereik van kinderen bewaren.
WAARSCHUWING
Wanneer de borgvloeistof op de huid
terechtkomt, moet u de vloeistof met een
ruime hoeveelheid water en zeep verwij-
deren.
Wanneer u afdichtvloeistof in uw oog
krijgt, moet u het oog onmiddellijk uit-
spoelen met oogdouchevloeistof of een
ruime hoeveelheid water. Laat het oog bij
aanhoudende irritatie nakijken door een
arts.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden - positie
(p. 356)
Noodreparatieset voor banden (p. 356)


Product specificaties

Merk: Volvo
Categorie: Personenwagen
Model: V60 Twin Engine 2017

Heb je hulp nodig?

Als je hulp nodig hebt met Volvo V60 Twin Engine 2017 stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden




Handleiding Personenwagen Volvo

Handleiding Personenwagen

Nieuwste handleidingen voor Personenwagen

Kia

Kia Cee-d Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens 1 Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens II Handleiding

16 Oktober 2023
Audi

Audi A1 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi Q3 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi S3 Handleiding

5 Oktober 2023