Volvo S60 - 2009 Handleiding

Volvo Personenwagen S60 - 2009

Lees hieronder de 📖 handleiding in het Nederlandse voor Volvo S60 - 2009 (298 pagina's) in de categorie Personenwagen. Deze handleiding was nuttig voor 154 personen en werd door 2 gebruikers gemiddeld met 4.5 sterren beoordeeld

Pagina 1/298
P2 (S60); 5; 3 2008-02-22T12:32:14+01:00; Page 1
evastarck
VOLVO S60
Instructieboekje
BESTE VOLVO-BEZITTER,
DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben.
Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw pas-
sagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s
ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende
veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan
om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de
onderhoudsinformatie in dit instructieboekje.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 1
evastarck
Inhoud
2*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
00
00 Inleiding
Belangrijke informatie................................. 8
Volvo en het milieu.................................... 11
01
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels..................................... 16
Airbagsysteem.......................................... 18
Airbags (SRS)............................................ 19
Passagiersairbag (SRS) activeren/deacti-
veren*........................................................ 22
SIPS-airbags (zij-airbags)......................... 24
Opblaasgordijn (IC-systeem).................... 26
WHIPS-systeem........................................ 27
Activering van de veiligheidssystemen..... 29
Kinderen en veiligheid............................... 30
02
02 Instrumenten, schakelaars en
bediening
Overzicht auto’s met het stuur links......... 38
Overzicht auto’s met het stuur rechts....... 40
Instrumentenpaneel.................................. 42
Controle- en waarschuwingslampjes........ 44
Informatiedisplay....................................... 47
Schakelaars op middenconsole................ 49
Verlichtingspaneel..................................... 53
Linker stuurhendel.................................... 55
Boordcomputer*....................................... 56
Rechter stuurhendel.................................. 58
Cruisecontrol*........................................... 60
Stuurwielafstelling, handrem..................... 62
Elektrische aansluiting, aansteker............. 63
Elektrisch bedienbare ruiten..................... 64
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels...... 66
Elektrisch bedienbaar schuifdak*.............. 71
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 2
evastarck
Inhoud
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 3
03
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatrege-
ling............................................................ 76
Handmatige klimaatregeling met aircondi-
tioning, AC................................................ 78
Elektronische klimaatregeling, ECC*........ 80
Luchtverdeling.......................................... 83
Standverwarming op brandstof*............... 84
04
04 Interieur
Voorstoelen............................................... 90
Interieurverlichting..................................... 93
Opbergmogelijkheden in passagiers-
ruimte........................................................ 95
Achterbank................................................ 99
Kofferbak................................................ 100
05
05 Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening................ 104
Vergrendelen en ontgrendelen................ 107
Kinderslot................................................ 111
Alarm*...................................................... 112
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 3
evastarck
Inhoud
4*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06
06 Starten en rijden
Algemene informatie............................... 118
Brandstof tanken.................................... 120
Motor starten.......................................... 122
Handgeschakelde versnellingsbak......... 124
Automatische versnellingsbak................ 125
Vierwielaandrijving, AWD* (All Wheel
Drive)....................................................... 128
Remsysteem........................................... 129
Stabiliteits- en tractieregelsysteem*....... 132
Actief chassis (FOUR-C)*........................ 134
Park Assist*............................................. 135
Slepen en bergen.................................... 137
Starten met een hulpaccu....................... 139
Rijden met een aanhanger...................... 140
Trekhaak*................................................ 142
Afneembare trekhaak*............................ 144
Lading op het dak................................... 148
Lichtbundel aanpassen........................... 150
BLIS (Blind Spot Information System)*... 157
07
07 Wielen en banden
Algemene informatie............................... 164
Bandenspanning..................................... 167
Gevarendriehoek* en reservewiel........... 169
Bandenspanningscontrolesysteem*....... 171
Wielen verwisselen.................................. 173
Noodreparatie banden*........................... 175
08
08 Verzorging
Schoonmaken......................................... 182
Lakschade herstellen.............................. 186
Roestwering............................................ 187
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 4
evastarck
Inhoud
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5
09
09 Onderhoud en service
Volvo Service.......................................... 190
Onderhoud.............................................. 191
Motorkap en motorruimte....................... 193
Dieselolie................................................. 195
Oliën en vloeistoffen............................... 196
Wisserbladen.......................................... 201
Accu........................................................ 202
Gloeilampen vervangen.......................... 204
Zekeringen.............................................. 211
10
10 Infotainment
Audiosysteem HU-450............................ 224
Audiosysteem HU-650............................ 225
Audiosysteem HU-850............................ 226
Audiofuncties HU-450/650/850.............. 227
Audiofuncties HU-450............................. 229
Audiofuncties HU-650/850..................... 230
Radiofuncties HU-450/650/850.............. 232
Radiofuncties HU-450............................ 234
Radiofuncties HU-650/850..................... 235
Radiofuncties HU-450/650/850.............. 236
Cassettedeck HU-450............................ 242
Cd-speler HU-650................................... 244
Interne cd-wisselaar HU-850.................. 245
Externe cd-wisselaar HU-450/650/850*. 246
Dolby Surround Pro Logic II HU-850...... 248
Technische gegevens............................. 250
Telefoonfuncties*.................................... 251
Bel-opties................................................ 254
Geheugenfuncties................................... 257
Menu’s.................................................... 259
Overige informatie................................... 264
11
11 Specificaties
Typeaanduidingen.................................. 268
Maten en gewichten................................ 270
Motorspecificaties................................... 272
Motorolie................................................. 274
Vloeistoffen en smeermiddelen............... 276
Brandstof................................................ 278
Katalysator.............................................. 281
Elektrisch systeem.................................. 282
Typegoedkeuring.................................... 284
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 5
evastarck
Inhoud
6
12
12 Alfabetisch register
Alfabetisch register................................. 285
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 6
evastarck
Inhoud
7
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 7
evastarck
Inleiding
Belangrijke informatie
8
Instructieboekje lezen
Inleiding
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt
u tips hoe u het beste in verschillende situaties
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti-
maal gebruik kunt maken van alle mogelijkhe-
den die uw auto biedt. Besteed ook aandacht
aan de veiligheidsinstructies in het boekje.
De in het instructieboekje beschreven uitrus-
ting is niet op alle auto’s aanwezig . Als aan-
vulling op de standaarduitrusting worden in dit
instructieboekje ook de opties (van fabrieks-
wege gemonteerde uitrusting) en bepaalde
accessoires (ingebouwde extra uitrusting)
beschreven. Neem contact op met de erkende
Volvo-dealer voor informatie over wat tot de
standaarduitrusting behoort en wat tot de
opties/accessoires.
De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt af
van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet-
en regelgeving.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet
bindend. We behouden ons het recht voor om
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
Optie
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje in het instructieboekje.
Het aanbod aan opties kan voor alle auto’s gel-
den, maar soms alleen voor bepaalde uitvoe-
ringen en/of bepaalde markten. De meeste
opties worden in de fabriek gemonteerd en
kunnen niet achteraf worden ingebouwd.
Accessoires worden achteraf ingebouwd.
Neem voor meer informatie contact op met uw
erkende Volvo-werkplaats.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Teksten met het kopje WAARSCHUWING
geven aan dat er gevaar voor letsel bestaat.
BELANGRIJK
Teksten met het kopje BELANGRIJK geven
aan dat er gevaar voor materiële schade
bestaat.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips
en adviezen die het gebruik van bepaalde
mogelijkheden en functies vergemakkelij-
ken.
Voetnoot
In het instructieboekje komt informatie voor in
de vorm van een voetnoot onder aan de
pagina. Deze informatie vormt een aanvulling
op de tekst waar het nummer van de voetnoot
naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een
tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats
van cijfers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop mel-
dingen kunnen worden weergegeven. Deze
displaymeldingen worden in het instructie-
boekje in iets groter formaat en in het grijs
weergegeven. Voorbeelden daarvan vindt u in
de menuteksten en displaymeldingen van het
informatiedisplay (bijvoorbeeld Audio-
instellingen).
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de
auto om belangrijke informatie op een simpele
en duidelijke manier over te dragen. De stickers
in de auto zijn van de onderstaande aflopende
waarschuwings-/informatiegraad.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 8
evastarck
Inleiding
Belangrijke informatie
9
Gevaar voor lichamelijk letsel
G031590
Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Gevaarlijke situatie die, als de situ-
atie niet vermeden wordt, zal resulteren in ern-
stig letsel met mogelijk dodelijke afloop.
Gevaar voor materiële schade.
G031592
Witte ISO-symbolen in een zwart symboolveld,
witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld.
Zo nodig dient de sticker blauw van kleur te
zijn. Gevaarlijke situatie die, als de situatie niet
vermeden wordt, kan resulteren in lichte of
matige materiële schade.
Informatie
G031593
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart tekstveld.
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in een
bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd,
staan genummerd in het instructieboekje.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 9
evastarck
Inleiding
Belangrijke informatie
10
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbe-
horende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet rele-
vant is, worden de instructies voorafge-
gaan door letters.
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen op de standaardmanier
genummerd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde
cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij
de afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in het instructieboekje wordt
gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Zie ommezijde
`` Dit symbool staat rechts onderaan wanneer
een hoofdstuk wordt voortgezet op de vol-
gende pagina.
Vastlegging van gegevens
Er kunnen een of meer computers in uw Volvo
zitten die gedetailleerde informatie kunnen
vastleggen. Deze informatie is bestemd voor
onderzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in bepaalde
autosystemen. De informatie kan gegevens
bevatten over zaken als het gebruik van de vei-
ligheidsgordel door de bestuurder en de pas-
sagier(s), gegevens over de werking van ver-
schillende autosystemen en -modulen en
informatie over de status van de motor, gas-
klep, besturing, remmen en andere systemen.
De informatie kan tevens gegevens bevatten
over de rijstijl van de bestuurder. Dit met inbe-
grip van (maar niet beperkt tot) de rijsnelheid,
het gebruik van het rem- of gaspedaal en de
stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie
kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden,
tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk
worden vastgelegd. Volvo Car Corporation zal
de vastgelegde informatie niet zonder uw toe-
stemming vrijgeven. Volvo Car Corporation
kan echter op last van de nationale wetgeving
gedwongen worden om bepaalde informatie te
verstrekken. Voor het overige geldt dat alleen
Volvo Car Corporation de informatie kan uitle-
zen en gebruiken.
Accessoires en opties
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires kan een nadelige invloed hebben
op de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken
alleen, wanneer de bijbehorende software in de
computersystemen van de auto wordt gela-
den. Neem daarom altijd contact op met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u acces-
soires monteert die in verbinding staan met of
van invloed zijn op het elektrische systeem.
Informatie op internet
Op www.volvocars.com vindt u meer informa-
tie over uw auto.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 10
evastarck
Inleiding
Volvo en het milieu
11
Milieubeleid van Volvo Car Corporation
G000000
Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden
van Volvo Car Corporation die van invloed zijn
op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat
onze klanten onze zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. Volvo Car Corporation is
gecertificeerd volgens de milieunorm ISO
14001 voor alle fabrieken en de meeste andere
eenheden. We eisen bovendien van onze
samenwerkingspartners dat ze systematisch
aan milieuzorg doen.
Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een
milieuverklaring (EPI of Environmental Product
Information). Daarin staat de impact aangege-
ven die de auto gedurende zijn hele levenscy-
clus op het milieu heeft.
Lees meer op: www.volvocars.com/EPI.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas-
gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen
aan een verlaging van het brandstofverbruik.
Lees voor meer informatie de tekst onder het
kopje Spaar het milieu.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
“Schoon aan binnen- en buitenkant” – een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënte uit-
laatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaat-
gasemissies ver onder de geldende normen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 11
evastarck
Inleiding
Volvo en het milieu
12 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-
len niet via de luchtinlaatopening in de passa-
giersruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor
dat de lucht die de passagiersruimte binnen-
komt schoner is dan de lucht buiten in het
verkeer.
Het systeem bestaat uit een elektronische sen-
sor en een koolstoffilter. De binnenkomende
lucht wordt continu gecontroleerd en als het
gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals
koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de lucht-
inlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voor-
doen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of
tunnels.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi-
den, laaghangend ozon en koolwaterstoffen
niet binnendringen.
Textielnorm
Het interieur van een Volvo werd dusdanig
vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel
is – ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Er is extra veel aandacht besteed aan
de selectie van milieuvriendelijke materialen.
Ze voldoen dan ook aan de eisen van de norm
Öko-Tex 100 1 – een enorme stap op weg naar
een gezonder milieu in de passagiersruimte.
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-
beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
en de gebruikte stoffen. De leren bekledings-
varianten zijn chroomvrij gelooid met plantaar-
dige stoffen en voldoen aan de gestelde
certificeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en
een laag brandstofverbruik. Op die manier
draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer
u de reparaties en het onderhoud aan de auto
toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo,
wordt de auto een onderdeel van ons systeem.
We stellen duidelijke milieu-eisen aan de outil-
lage van onze werkplaatsen om te voorkomen
dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het
milieu. Het personeel in de werkplaatsen van
Volvo beschikt over de kennis en het gereed-
schap om optimale zorg voor het milieu te kun-
nen garanderen.
Spaar het milieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te
beschermen door bijvoorbeeld zuinig te rijden
en de auto te (laten) onderhouden aan de hand
van de aanwijzingen in het instructieboekje.
Hieronder volgen nog meer tips voor hoe u het
milieu kunt ontzien:
Verlaag het brandstofverbruik door de
zogeheten ECO-bandenspanning aan te
houden (zie pagina 167).
Lading op het dak en een skibox resulteren
in een grotere luchtweerstand waardoor
het brandstofverbruik toeneemt. Verwijder
ze daarom meteen na gebruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belasting van de auto, des
te hoger het brandstofverbruik.
Gebruik vóór een koude start altijd de
motorverwarming, als de auto hiermee is
uitgerust. Hierdoor nemen het brandstof-
verbruik en de uitstoot af.
Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
Rijd in de hoogst mogelijke versnelling.
Een lager toerental zorgt voor een lager
verbruik.
Rem af op de motor.
Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat.
Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor
het milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een
1Meer informatie staat op www.oekotex.com
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 12
evastarck
Inleiding
Volvo en het milieu
13
milieuvriendelijke manier. Neem contact
op met een erkende Volvo-werkplaats, als
u niet zeker weet hoe u dergelijk afval moet
verwerken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Bij hoge snelheden neemt het verbruik
aanzienlijk toe vanwege de grotere lucht-
weerstand. Bij een verdubbeling van de
snelheid neemt de luchtweerstand met een
factor vier toe.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of op het rijplezier. U
ontziet uw auto, bespaart geld en gebruikt min-
der van de hulpbronnen op aarde.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 13
evastarck
G020871
14 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Veiligheidsgordels................................................................................... 16
Airbagsysteem........................................................................................ 18
Airbags (SRS).......................................................................................... 19
Passagiersairbag (SRS) activeren/deactiveren*...................................... 22
SIPS-airbags (zij-airbags)........................................................................ 24
Opblaasgordijn (IC-systeem).................................................................. 26
WHIPS-systeem...................................................................................... 27
Activering van de veiligheidssystemen................................................... 29
Kinderen en veiligheid............................................................................. 30
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 14
evastarck
01
VEILIGHEID
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 15
evastarck
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
01
16
Draag altijd een veiligheidsgordel
G020104
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben. Voor optimale bescherming
van de veiligheidsgordel is het van belang dat
de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de
rugleuning niet te ver achteroverhellen. De vei-
ligheidsgordel biedt de beste bescherming bij
een normale rijhouding.
Veiligheidsgordel omdoen
±Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en
maak deze vast door de borglip in de slui-
ting te steken. Een duidelijke “klik” geeft
aan dat de veiligheidsgordel vastzit.
Veiligheidsgordel losmaken
±Druk op de rode knop van de sluiting en
laat het oprolmechanisme de veiligheids-
gordel naar binnen trekken. Als de veilig-
heidsgordel niet volledig wordt opgerold,
moet u de gordel handmatig zo ver terug-
rollen dat deze niet langer slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en
kan niet verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Let erop dat:
u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
er geen slagen in de veiligheidsgordel zit-
ten en dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel moet laag zitten (niet over
de buik)
u de heupgordel over de heupen spant
door aan de diagonale schoudergordel te
trekken zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bestemd ter
bescherming van slechts één persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats. Als een veilig-
heidsgordel aan grote krachten heeft bloot-
gestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u
de veiligheidsgordel in zijn geheel vervan-
gen. De veiligheidsgordel kan een deel van
zijn beschermende eigenschappen hebben
verloren, zelfs als de veiligheidsgordel
ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang
de veiligheidsgordel ook als deze versleten
of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgor-
del moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor
montage op dezelfde positie als de vervan-
gen veiligheidsgordel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 16
evastarck
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
01
17
Veiligheidsgordel en zwangerschap
G020105
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
u de veiligheidsgordel draagt. Nog belangrijker
is het dat u de veiligheidsgordel dan op de
juiste manier draagt. De veiligheidsgordel moet
strak langs de schouder lopen, waarbij het dia-
gonale deel van de veiligheidsgordel tussen de
borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen
liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen.
Het mag nooit over de buik omhoog kunnen
glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak
mogelijk over het lichaam lopen zonder onno-
dige speling. Controleer ook of de gordel ner-
gens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Gordelwaarschuwing
G027049
Er gaat een waarschuwingslampje branden en
er worden geluidssignalen afgegeven wanneer
inzittenden de gordel niet dragen. Of er
geluidssignalen klinken, hangt af van de snel-
heid (op lage snelheden) en in bepaalde geval-
len van de tijd (tijdens het starten). De waar-
schuwingslampjes zitten in de plafondconsole
en op het instrumentenpaneel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 17
evastarck
01 Veiligheid
Airbagsysteem
01
18
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van
de gordel midden achter) hebben gordelspan-
ners. Dit is een mechanisme dat bij een vol-
doende krachtige aanrijding de veiligheidsgor-
del rond het lichaam spant. De veiligheidsgor-
del kan de passagier daarmee beter in de stoel
gedrukt houden.
Waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel
G027284
Het airbagsysteem 1 wordt continu gecontro-
leerd door de regelmodule. Het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, wanneer u de contactsleutel naar
stand I,II of III draait. Het lampje dooft na ca.
6 seconden, wanneer de regelmodule heeft
vastgesteld dat het airbagsysteem1 geen sto-
ringen vertoont.
Behalve het brandende waarschu-
wingslampje verschijnt er, in die
gevallen waarin dat nodig is, een
melding op het display. Als het
waarschuwingslampje niet werkt,
gaat het waarschuwingsdrie-
hoekje branden en verschijnt er
SRS-AIRBAG SERVICE SPOED
op het informatiedisplay. Neem zo
spoedig mogelijk contact op met een erkende
Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den korte tijd oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats.
1Omvat SRS en gordelspanners, SIPS en IC.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 18
evastarck
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
``
19
Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde
G020108
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental Restraint
System) in het stuurwiel. De airbag zit opge-
vouwen in het midden van het stuurwiel. Het
stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS
AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
Airbag (SRS) aan de passagierszijde
G020109
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passa-
giersairbag 1 die ligt opgevouwen in een ruimte
boven het dashboardkastje. Het paneel is
voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij het opblazen van
de airbags te beperken, moeten de passa-
giers zo rechtop mogelijk zitten met hun
voeten op de vloer en hun rug tegen de rug-
leuning. De veiligheidsgordel moet goed
vastzitten.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag (SRS) geactiveerd is. 2
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m
mogen nooit op de passagiersstoel plaats-
nemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren voor het kind.
1Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan de passagierszijde. Dit is afhankelijk van de vraag of de airbag besteld werd tijdens het verkoopproces.
2Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS) (zie pagina 22).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 19
evastarck
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
20
SRS-systeem
G020111
SRS-systeem, auto met het stuur links
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sen-
soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna één of meer air-
bags worden opgeblazen. Daarbij worden de
airbags warm. Om de klap op te vangen loopt
de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag
raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto
op. Dit is volkomen normaal. Het totale ver-
loop, van het opblazen tot het leeglopen van de
airbag, neemt enkele tienden van een seconde
in beslag.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het SRS-systeem kunnen sto-
ringen in de werking veroorzaken en leiden
tot ernstige letsels.
G020110
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
gen of niet. Het is dan ook mogelijk dat er
bij ongelukken slechts één (of geen enkele)
van de airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering
van een of meerdere airbags daarop af.
N.B.
De airbags werken dusdanig dat de capa-
citeit ervan wordt afgestemd op de bots-
kracht waaraan de auto blootstaat.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 20
evastarck
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
21
G027331
Positie van de airbag aan de passagierszijde in een
auto met het stuur links of rechts
G032243
Positie van sticker voor airbag aan passagierzijde,
auto met stuur links
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de pas-
sagiersairbag is aangebracht.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 21
evastarck
01 Veiligheid
Passagiersairbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
22 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
PACOS deactiveren met sleutel
Algemene informatie
De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin
kan gedeactiveerd worden met een schakelaar
als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger
Airbag Cut Off Switch). Zie de tekst onder het
kopje Activeren/deactiveren voor informatie
over de wijze van activeren/deactiveren.
Schakelaar voor deactivering met sleutel
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag zit aan de passagierszijde
aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen (zie
onder het volgende kopje Activering/deactive-
ring).
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat. Volvo adviseert u het sleutelblad
te gebruiken om de stand te wijzigen.
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties
opleveren.
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag (SRS)
aan de passagierszijde maar geen PACOS
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de passagiersairbag geactiveerd
is. Het niet opvolgen van deze aanbeveling
kan levensgevaarlijke situaties opleveren
voor het kind.
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de melding op de
achteruitkijkspiegel aangeeft dat de airbag
(SRS) aan die kant gedeactiveerd is. Het
duidt op een ernstige storing. Bezoek zo
spoedig mogelijk een erkende Volvo-werk-
plaats.
Activeren/deactiveren
G019678
Locatie van de schakelaar voor activering/deacti-
vering van de passagiersairbag
De airbag is geactiveerd. Met de schake-
laar in deze stand kunnen passagiers gro-
ter dan 1,40 m aan de passagierszijde op
de voorstoel zitten, maar kinderen in een
kinderzitje of op een kussen beslist niet.
De airbag is gedeactiveerd. Met de scha-
kelaar in deze stand kunnen kinderen in
een kinderzitje of op een kussen aan de
passagierszijde op de voorstoel zitten,
maar passagiers groter dan 1,40 m beslist
niet.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 22
evastarck
01 Veiligheid
Passagiersairbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 23
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag geactiveerd is. Laat
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Personen groter dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel plaatsnemen, als de air-
bag gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren.
Melding
G027050
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan
de passagierszijde gedeactiveerd is
Een melding op de achteruitkijkspiegel geeft
aan dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde
voorin gedeactiveerd is (zie voorgaande
afbeelding).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 23
evastarck
01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
01
24
SIPS-airbags (zijairbags)
G020118
Positie van de SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel
van de botskracht door het SIPS-systeem
(Side Impact Protection System) over balken,
stijlen, vloer, dak en andere delen van de car-
rosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de
bestuurders- en de passagierszijde bescher-
men de borstkas en de heupen en vormen een
belangrijk onderdeel van het systeem. De
SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleu-
ningframes van de voorstoelen.
WAARSCHUWING
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd de veilig-
heidsgordel.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in de SIPS-airbags kunnen storin-
gen in de werking veroorzaken en leiden tot
ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of
stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd
zijn. Andere stoelhoezen kunnen de SIPS-
airbags in hun werking hinderen.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
De SIPS-airbags beïnvloeden de bescher-
mende werking van kinderzitje en/of comfort-
kussen niet negatief.
Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen
op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de
passagierszijde niet is uitgerust met een geac-
tiveerde 1 airbag.
SIPS-airbag
G025315
Bestuurdersplaats, auto met stuur links
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-
ding reageren de sensoren, die op hun beurt
de gasgeneratoren activeren.
1Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS) (zie pagina 22).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 24
evastarck
01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
01
25
G025316
Passagiersplaats, auto met het stuur links
De SIPS-airbags worden vervolgens opgebla-
zen tussen de inzittende en het portierpaneel.
Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van
de aanrijding op voor de inzittende, waarna de
airbags weer leeglopen. De SIPS-airbag wordt
normaal gesproken alleen opgeblazen aan de
kant van de aanrijding.
G032246
Positie van sticker voor SIPS-airbag aan bestuur-
derszijde, auto met stuur links
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 25
evastarck
01 Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
01
26
Eigenschappen
G027218
De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Infla-
table Curtain) vormen een aanvulling op het
SIPS-systeem en de airbags. Ze zitten verbor-
gen achter de plafondbekleding langs beide
zijden van de auto en beschermen inzittenden
op de buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een
voldoende krachtige aanrijding reageren de
sensoren, die op hun beurt de opblaasgordij-
nen activeren. Het systeem helpt voorkomen
dat de bestuurder en eventuele passagiers bij
een botsing met hun hoofd tegen de binnen-
kant van de auto slaan.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit iets aan de handgre-
pen aan het plafond. De haak is alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstuk-
ken (en niet voor harde voorwerpen zoals
paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de zij-
panelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen,
worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd de veilig-
heidsgordel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 26
evastarck
01 Veiligheid
WHIPS-systeem
01
``
27
Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS
G020347
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende rug-
leuningen en speciaal voor het systeem ont-
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor-
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de
hoek waaronder en de snelheid waarmee het
achteropkomende voertuig de auto raakt en de
materiaaleigenschappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordels. Draag altijd de vei-
ligheidsgordel.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het
WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
WHIPS-systeem en kinderzitjes/
comfortkussens
Het WHIPS-systeem beïnvloedt de bescher-
mende werking van kinderzitje en/of comfort-
kussen niet negatief.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zo veel moge-
lijk in het midden van de stoel plaatsnemen en
de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun
zo klein mogelijk houden.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 27
evastarck
01 Veiligheid
WHIPS-systeem
01
28
Zorg dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet nadelig beïnvloedt
G020125
WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat
u de werking van het WHIPS-systeem niet
beïnvloedt.
G020126
WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het neergeklapte ruggedeelte van de ach-
terbank aankomt.
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van ach-
teren, moet u het WHIPS-systeem laten
controleren bij een erkende Volvo-werk-
plaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten contro-
leren, ook na een lichte aanrijding van
achteren.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 28
evastarck
01 Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
01
29
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing.
Airbags (SRS) Bij een frontale botsing. A
SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zijA
Opblaasgordijn (IC-systeem) Bij een aanrijding in de zijA
WHIPS-systeem Bij een aanrijding van achteren.
AHet is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de
auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto.
Wanneer de airbags werden opgeblazen, advi-
seert Volvo u het volgende:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats. Rijd niet met opgeblazen air-
bags.
Laat het vervangen van de onderdelen van
de veiligheidssystemen in de auto over aan
een erkende Volvo-werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
N.B.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel-
spanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.
WAARSCHUWING
De regelmodule van het airbagsysteem zit
in de middenconsole. Als de middencon-
sole doorweekt geraakt is, moet u de accu-
kabels loskoppelen. Probeer de auto niet te
starten, omdat de airbags daarbij geacti-
veerd kunnen worden. Sleep de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen
bij het opblazen van de airbags kan oog- en
huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie
met koud water. De snelheid waarmee de
airbags/gordijnen worden opgeblazen kan
in combinatie met de toegepaste materialen
resulteren in schaaf- en brandwonden aan
de huid.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 29
evastarck
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
30
Kinderen moeten comfortabel en veilig
kunnen zitten
Het gewicht en de lengte van het kind zijn
bepalend voor de plaats van het kind in de auto
en de vereiste uitrusting. Voor meer informatie
(zie pagina 31).
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land
van kracht zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Door het gebruik van originele Volvo-
onderdelen bent u er zeker van dat de beves-
tigingspunten en bevestigingsonderdelen op
de juiste wijze zijn aangebracht en sterk
genoeg zijn.
N.B.
Bij problemen tijdens de montage van kin-
derveiligheidsproduct kunt u contact opne-
men met de fabrikant voor nadere inlichtin-
gen over de montage
Kinderzitjes
G020128
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen
die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest is.
N.B.
Bij gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare kinderveiligheidsproducten is het van
belang dat u de bijgeleverde montage-
instructies zorgvuldig doorleest en nauw-
keurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
rails of balken onder de stoel. Door scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigd raken. Laat de rugleuning van het
kinderzitje tegen het dashboard steunen. Dit
geldt voor auto’s zonder passagiersairbag of
auto’s waarvan de passagiersairbag gedeacti-
veerd is.
Positie van kinderzitjes
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje/comfortkussen op de pas-
sagiersstoel, zolang de airbag aan de pas-
sagierszijde gedeactiveerd 1 is;
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan de passagierszijde geactiveerd is.
1Voor informatie over het activeren/deactiveren van de airbag (SRS), zie pagina 22
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 30
evastarck
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
``
31
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind
aan de passagierszijde ernstig letsel oplopen.
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geacti-
veerde 2 airbag aan de passagierszijde Bij
problemen tijdens de montage van kinder-
veiligheidsproduct kunt u contact opnemen
met de fabrikant voor nadere inlichtingen
over de montage
WAARSCHUWING
Gebruik geen comfortkussens/kinderzitjes
met stalen beugels of andere constructies
die tegen de ontgrendelingsknop van de
gordelsluiting kunnen aankomen. Dit om te
voorkomen dat de veiligheidsgordels plot-
seling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-
kant tegen de voorruit aankomt.
Sticker airbag
Sticker op zijwand dashboard
Aanbevolen veiligheidszitjes 3
Gewicht (leef-
tijd)
Voorstoel ABuitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
Groep 0
<10 kg
(tot 9 maanden)
Volvo kinderzitje – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigings-
band.
Typegoedkeuring: E5 03135
Volvo kinderzitje – achterstevoren gemon-
teerd kinderzitje bevestigd met veilig-
heidsgordel, bevestigingsband en steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Volvo kinderzitje – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel, bevestigingsband en
steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Baby Safe Plus – achterstevo-
ren gemonteerd babyzitje bevestigd
met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 03301146
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren
gemonteerd babyzitje bevestigd met ISO-
FIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 03301146
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren
gemonteerd babyzitje bevestigd met
veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 03301146
2
3Om andere zitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 31
evastarck
Voor informatie over het activeren/deactiveren van de passagiersairbag (SRS), zie pagina 22.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
32
Gewicht (leef-
tijd)
Voorstoel ABuitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
Groep 1
9–18 kg
(9–36 maanden)
Volvo kinderzitje – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigings-
band.
Typegoedkeuring: E5 03135
Volvo kinderzitje – achterstevoren gemon-
teerd kinderzitje bevestigd met veilig-
heidsgordel, bevestigingsband en steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Volvo kinderzitje – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel, bevestigingsband en
steun.
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Fixway – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met
ISOFIX-systeem en bevestigings-
band.
Typegoedkeuring: E5 03171
Britax Fixway – achterstevoren gemon-
teerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-
systeem en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03171
Groep 2/3
15–36 kg
(3 –12 jaar)
Volvo comfortkussen – met of zonder
rugleuning.
Typegoedkeuring: E5 03139
Volvo comfortkussen – met of zonder rug-
leuning.
Typegoedkeuring: E5 03139
Volvo comfortkussen – met of zonder
rugleuning.
Typegoedkeuring: E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje van Volvo – als
optie verkrijgbaar.
Typegoedkeuring: E5 03140
AVoor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS) (zie pagina 22).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 32
evastarck
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 33
Geïntegreerde kinderzitjes*
G027211
Het geïntegreerde kinderzitje van Volvo op de
middelste zitplaats achterin is speciaal ontwor-
pen om kinderen maximale bescherming te
bieden. In combinatie met de aanwezige vei-
ligheidsgordel is het geïntegreerde kinderzitje
goedgekeurd voor kinderen met een gewicht
van 15 tot 36 kg.
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen
G027209
1. Klap het geïntegreerde kinderzitje omlaag.
2. Haal de klittenband los.
3. Klap het bovenste gedeelte weer op.
Zorg dat:
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt, nergens slap
hangt of verdraaid is en dat de veiligheids-
gordel goed over de schouder ligt;
de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden;
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt.
Stel de stand van de hoofdsteun zorgvul-
dig af op de lengte van het kind.
WAARSCHUWING
Reparatie of vervanging dient alleen te wor-
den uitgevoerd door een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht zelf geen wijzigingen in
of aanpassingen aan het geïntegreerde kin-
derzitje.
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgestaan zoals tijdens
een aanrijding, moet u het geïntegreerde
kinderzitje in zijn geheel vervangen. Ook al
ziet het geïntegreerde kinderzitje er intact
uit, kunnen er toch beschermende eigen-
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-
greerde kinderzitje moet ook worden ver-
vangen als het erg versleten is.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 33
evastarck
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
34 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Geïntegreerd kinderzitje opklappen
G027210
Klap het bovenste gedeelte omlaag.
Bevestig het stuk klittenband.
Klap het geïntegreerde kinderzitje in het
ruggedeelte van de achterbank op.
N.B.
Zorg dat de beide delen van het geïnte-
greerde kinderzitje met de klittenband (B)
zijn vastgezet, voordat u het zitje opklapt.
Anders kan het bovenste gedeelte (A) in het
ruggedeelte van de achterbank (C) blijven
steken, wanneer u het geïntegreerde kin-
derzitje een volgende keer opnieuw uitklapt.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes*
G015268
Achter de onderkant van de ruggedeelten op
de beide buitenste zitplaatsen van de achter-
bank gaan de bevestigingspunten voor het
ISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeel-
ten (zie bovenstaande afbeelding) geven de
positie van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag
om bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-
zitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vast-
zet.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 34
evastarck
01 Veiligheid
01
35
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 35
evastarck
G020901
36 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Overzicht auto’s met het stuur links....................................................... 38
Overzicht auto’s met het stuur rechts..................................................... 40
Instrumentenpaneel................................................................................ 42
Controle- en waarschuwingslampjes...................................................... 44
Informatiedisplay..................................................................................... 47
Schakelaars op middenconsole.............................................................. 49
Verlichtingspaneel................................................................................... 53
Linker stuurhendel................................................................................... 55
Boordcomputer*...................................................................................... 56
Rechter stuurhendel................................................................................ 58
Cruisecontrol*......................................................................................... 60
Stuurwielafstelling, handrem................................................................... 62
Elektrische aansluiting, aansteker........................................................... 63
Elektrisch bedienbare ruiten................................................................... 64
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels.................................................... 66
Elektrisch bedienbaar schuifdak*............................................................ 71
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 36
evastarck
02
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 37
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links
02
38
HU-403
DOLBYBNR
COMFORT ADVANCED
SPORT
G027220
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 38
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links
02
39
G029581
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Mistlampen
Koplampen, stadslichten/parkeerlichten
vóór en achterlichten
Mistachterlicht
Richtingaanwijzers, schakelaarhendel
groot licht/dimlicht
Cruisecontrol
Claxon
Instrumentenpaneel
Toetsenset voor telefoon/audiosysteem
Ruitenwissers
Handrem
Schakelaarpaneel
Klimaatregeling
Audiosysteem
Elektrische aansluiting, aansteker
Alarmlichten
Dashboardkastje
Blaasmond
Display
Temperatuurmeter
Kilometerteller, dagteller, cruisecontrol
Snelheidsmeter
Richtingaanwijzers
Toerenteller
Buitentemperatuurmeter, klok, schakel-
standindicatie
Brandstofmeter
Controle- en waarschuwingslampjes
Blaasmonden
Instrumentenverlichting
Koplamphoogteregeling
Verlichtingspaneel
Leeslampjes
Interieurverlichting
Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak
Gordelwaarschuwing
Achteruitkijkspiegel
Vergrendelingsknop, simultaanvergrende-
ling alle portieren
Blokkeerknop ruitbediening achterportie-
ren
Knop, elektrisch bedienbare ruiten
Knop, buitenspiegels
Actief chassis, FOUR-C
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 39
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
40
G027221
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 40
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
41
G029581
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Mistachterlicht
Koplampen, stadslichten/parkeerlichten
vóór en achterlichten
Mistlampen
Ruitenwissers
Toetsenset voor telefoon/audiosysteem
Claxon
Instrumentenpaneel
Cruisecontrol
Richtingaanwijzers, schakelaarhendel
groot licht/dimlicht
Handrem
Elektrische aansluiting, aansteker
Klimaatregeling
Audiosysteem
Schakelaarpaneel
Alarmlichten
Dashboardkastje
Blaasmond
Controle- en waarschuwingslampjes
Brandstofmeter
Buitentemperatuurmeter, klok, schakel-
standindicatie
Toerenteller
Richtingaanwijzers
Snelheidsmeter
Kilometerteller, dagteller, cruisecontrol
Temperatuurmeter
Display
Blaasmonden
Verlichtingspaneel
Koplamphoogteregeling
Instrumentenverlichting
Leeslampjes
Interieurverlichting
Knop, elektrisch bedienbaar schuifdak
Gordelwaarschuwing
Achteruitkijkspiegel
Vergrendelingsknop, simultaanvergrende-
ling alle portieren
Blokkeerknop ruitbediening achterportie-
ren
Knop, elektrisch bedienbare ruiten
Knop, buitenspiegels
Actief chassis, FOUR-C
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 41
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
02
42
G026973
Temperatuurmeter – Geeft de temperatuur
in het koelsysteem van de motor aan. Op
het display verschijnt een melding, als de
temperatuur abnormaal hoog is en de
naald tot in het rode gebied uitslaat. Let
erop dat bijvoorbeeld verstralers voor de
luchtinlaat bij een hoge buitentemperatuur
en een zware belasting van de motor het
koelvermogen verminderen.
Display – Op het display worden informa-
tieve meldingen en waarschuwingsmeldin-
gen weergegeven.
Snelheidsmeter – Geeft de snelheid van de
auto aan.
Dagtellers, T1 en T2 – De dagtellers dienen
om kortere afstanden op te meten. Het
rechter cijfer geeft de afstand in honderden
meters aan. U kunt de dagtellers op nul
zetten door de knop langer dan 2 secon-
den in te drukken. Wissel van dagteller
door de knop korte tijd in te drukken.
Aanduiding voor cruisecontrol – Voor meer
informatie (zie pagina 60).
Kilometerteller – De kilometerteller geeft
het totale aantal kilometers aan dat er met
de auto is gereden.
Grootlichtindicatie
Waarschuwingslampje – Als er een storing
optreedt, licht het waarschuwingslampje
op en verschijnt er een melding op het dis-
play.
Toerenteller – Geeft het motortoerental aan
in duizenden toeren per minuut. Laat de
naald van de toerenteller niet tot in het rode
gebied uitslaan.
Aanduiding voor automatische versnel-
lingsbak – Hier ziet u welke schakelstand
er actief is. Als u een automatische ver-
snellingsbak met Geartronic hebt en het
handmatige schakelprogramma gebruikt,
ziet u hier welke versnelling u hebt inge-
schakeld.
Buitentemperatuurmeter – Geeft de bui-
tentemperatuur aan. Wanneer de tempe-
ratuur in het interval van 5 °C tot +2 °C ligt,
verschijnt er een sneeuwvlokje op het dis-
play. Het symbool wijst op het gevaar voor
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 42
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
02
43
gladheid. Wanneer de auto stilstaat of
geparkeerd gestaan heeft, kan de buiten-
temperatuurmeter een te hoge waarde
aangeven.
Klok – Draai aan de knop om de klok gelijk
te zetten.
Wanneer het lampje op het hoofdinstru-
ment gaat branden is het brandstofpeil te
laag. Tank dan zo spoedig mogelijk. Zie
ook de boordcomputer (pagina 56).
Controle- en waarschuwingslampjes
Indicatorlampjes richtingaanwijzers, links/
rechts
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 43
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
44
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes 1
gaan branden, wanneer u de contactsleutel
voor het starten naar stand II draait. De werking
van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle
lampjes moeten weer uitgaan als de motor is
aangeslagen, behalve het lampje voor de
handrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de
handrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen 5 secon-
den aanslaat, gaan alle lampjes uit
behalve de lampjes voor storingen
in het uitlaatgasreinigingssysteem
van de auto en een te lage oliedruk.
Afhankelijk van de uitrusting van
de auto is het mogelijk dat
bepaalde lampjes geen functie
hebben.
Waarschuwingslampje midden op
instrumentenpaneel
G026977
Het waarschuwingslampje licht
rood of oranje op afhankelijk van
de ernst van de geregistreerde sto-
ring.
Rood lampje
1. Stop de auto zo spoedig mogelijk. Rijd niet
verder met de auto.
2. Lees de informatie op het display.
3. Verhelp het probleem aan de hand van de
aanwijzingen of neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje lampje
1. Lees de melding op het display.
2. Verhelp de storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een
druk op de knop READ (zie pagina 47). Wan-
neer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de dis-
playtekst automatisch.
Wanneer de melding TIJD VOOR REG.
SERVICE verschijnt, kunt u het waarschu-
wingslampje laten doven en de melding ver-
wijderen met de knop READ. De melding
verdwijnt automatisch als u 2 minuten niets
doet.
Controlelampjes
Storing in ABS
Als het lampje brandt, is het sys-
teem defect. Het normale remsys-
teem van de auto werkt dan nog
wel, zij het zonder ABS-regeling.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
1Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding (zie pagina 196).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 44
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
``
45
3. Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het ABS-sys-
teem te laten controleren.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en controleer het peil in het rem-
vloeistofreservoir (zie pagina 199).
2. Als het peil lager is dan het MIN-merkje van
het reservoir, kunt u beter niet verder rijden
met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de waarschuwingslampjes
voor het remsysteem en ABS tege-
lijkertijd branden, kan er een sto-
ring in de remkrachtverdeling zijn
opgetreden.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
Als de beide lampjes weer doven, was er
geen sprake van een werkelijke storing.
Als de waarschuwingslampjes echter blij-
ven branden, moet u het peil in het rem-
vloeistofreservoir controleren (zie
pagina 199).
Als de vloeistof lager staat dan het MIN-
streepje van het remvloeistofreservoir
dient u niet verder te rijden met de auto.
Laat de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats slepen om het remsysteem te laten
controleren.
Als de lampjes echter blijven branden
ondanks dat het peil in het remvloeistofpeil
in orde is, moet u de auto uiterst voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-
werkplaats rijden om het remsysteem te
laten controleren.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd oplichten,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen.
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels brandt, zolang
de bestuurder de gordel niet heeft
omgedaan.
Te lage oliedruk 2
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk
af en controleer het motoroliepeil.
Als het lampje oplicht ondanks dat
het oliepeil in orde is, dient u de auto tot stil-
stand te brengen en contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-
nigingssysteem kan het lampje
gaan branden. Rijd de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats om
het systeem te laten controleren.
2Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding (zie pagina 196).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 45
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
46
Storing in SRS-systeem
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing in het SRS-systeem (de air-
bags) geregistreerd. Rijd de auto
zo spoedig mogelijk naar een
erkende Volvo-werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake
van een storing in het elektrische
systeem. Bezoek een erkende
Volvo-werkplaats.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje licht op wanneer de
voorgloeifunctie van de motor
actief is. Wanneer het lampje
dooft, kunt u de motor starten.
Geldt alleen voor dieselmodellen.
Handrem aangetrokken
Het lampje brandt, wanneer de
handrem is aangetrokken. Haal de
handremhendel bij het aantrekken
altijd volledig omhoog.
N.B.
Het lampje geeft alleen aan dát u de hand-
rem hebt aangetrokken maar niet hoe hard!
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert, wan-
neer u de richtingaanwijzers op de
auto en op de aanhanger gebruikt.
Als het lampje niet knippert, is een
van de richtingaanwijzers op de
auto of op de aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC/DSTC
De verschillende functies en lamp-
jes van het systeem staan
beschreven op pagina 132.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren of het kofferdeksel niet
goed afgesloten is, wordt u daarop attent
gemaakt.
Lage snelheid
Als de auto met een snelheid van maximaal
7 km/h rijdt, gaat het informatielampje branden
en verschijnt een van de volgende meldingen
op het display: BESTUURDERSPORTIER
OPEN, PASSAGIERSPORTIER OPEN,
ACHTERPORTIER LINKS OPEN of
ACHTERPORTIER RECHTS OPEN. Breng
de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en
sluit het portier dat of de motorkap die open-
staat.
Hoge snelheid
Als de auto sneller rijdt dan
7 km/h, gaat het lampje branden
en wordt tegelijkertijd een van de
meldingen uit de vorige alinea op
het display weergegeven.
Waarschuwing kofferdeksel
Als het kofferdeksel open is, verschijnt
KOFFERBAKDEKSEL OPEN op het display.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 46
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
02
``
47
Displaytekst
G026979
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een mel-
ding op het display. Wanneer u de melding
gelezen en begrepen hebt, kunt u op de knop
READ (A) drukken. De melding wordt dan van
het display gewist en in een geheugen opge-
slagen. Meldingen blijven in het geheugen
opslagen, totdat u de onderliggende storing
hebt laten verhelpen.
Meldingen die duiden op zeer ernstige storin-
gen kunt u niet van het display wissen. De
meldingen blijven op het display staan, totdat
u de onderliggende storing hebt laten verhel-
pen.
Meldingen die in het geheugen liggen opge-
slagen kunt u op een later tijdstip nogmaals
doorlezen. Druk op de knop READ (A), als u de
opgeslagen meldingen wilt bekijken. U kunt de
opgeslagen meldingen doorbladeren door op
de knop READ (A) te drukken.
Druk nogmaals op de knop READ om de mel-
dingen weer in het geheugen op te slaan.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl u zich bijvoorbeeld in een
menu van de boordcomputer bevindt of wilt
telefoneren, moet u eerst bevestigen dat u
de melding hebt gezien. U doet dat door op
de knop READ (A) te drukken.
Melding Betekenis
STOP AUTO
Z.S.M.
Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot
stilstand en zet de
motor af. Grote kans
op schade.
ZET DE MOTOR
AF
Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot
stilstand en zet de
motor af. Grote kans
op schade.
Melding Betekenis
SERV. SPOED Laat de auto onmid-
dellijk nakijken door
een erkende Volvo-
werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Lees het instructie-
boekje.
SERVICE VEREIST Laat de auto zo
spoedig mogelijk
nakijken door een
erkende Volvo-
werkplaats.
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens
de volgende servi-
cebeurt controleren.
TIJD VOOR REG.
SERVICE
Het is tijd voor een
servicebeurt bij een
erkende Volvo-
werkplaats. Het
moment hangt af
van de afgelegde
afstand, het aantal
maanden dat sinds
de laatste service-
beurt is verstreken
en het aantal draai-
uren van de motor.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 47
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
02
48
Melding Betekenis
ROETFILTER VOL
ZIE HANDLEIDING
Het roetfilter van
dieselmodellen is
aan regeneratie toe
(zie pagina 121).
STC/DSTC SPIN
CONTROL UIT
Er gelden beperkin-
gen voor het stabili-
teits- en tractiere-
gelsysteem (zie
pagina 132 voor
meer varianten).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 48
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 49
Knop
G027194
N.B.
De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
Actief chassis, FOUR-C*
Druk op de knop om een van de
chassistanden Comfort of
Sport te kiezen (zie
pagina 134). Op het display
verschijnt 10 seconden lang de
actuele stand.
BLIS (Blind Spot Information System)*
Druk op de knop om het sys-
teem te deactiveren of opnieuw
te activeren. Voor meer infor-
matie (zie pagina 157).
DSTC-systeem
Met deze knop kunt u de func-
ties van het DSTC-systeem
beperken of een geldende
beperking opheffen.
Het lampje in de knop licht op om aan te geven
dat het DSTC-systeem actief is (mits er geen
sprake is van een storing).
Om de werking van het DSTC-systeem te
beperken moet u de knop ten minste een halve
seconde ingedrukt houden. Het lampje in de
knop dooft dan en de melding DSTC ANTI-
SKID UIT verschijnt op het display.
Het DSTC-systeem wordt iedere keer dat u de
motor start, automatisch geactiveerd. Voor
meer informatie (zie pagina 132).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 49
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
50 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het DSTC-systeem
uitschakelt.
Elektrische aansluiting/Aansteker*
U kunt de elektrische aanslui-
ting voor verschillende acces-
soires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken,
zoals een mobiele telefoon of
koelbox.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het roodgloei-
ende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan
te steken. Om veiligheidsredenen moet u het
deksel altijd op de aansluiting laten zitten, wan-
neer deze niet in gebruik is. De maximale
stroomsterkte is 10 A.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
omklappen*
Klap de hoofdsteunen niet om,
als er iemand op een van beide
buitenste zitplaatsen van de
achterbank zit.
1. Draai de contactsleutel naar stand I of II.
2. Druk de knop in om de hoofdsteunen van
de achterbank om te klappen en zo een
beter zicht naar achteren te verkrijgen.
U moet de hoofdsteunen na afloop handmatig
weer opklappen.
Als u de beide ruggedeelten van de achterbank
wilt omklappen, moeten de hoofdsteunen
rechtop staan.
Inklapbare buitenspiegels*
Met deze knop kunt u de elek-
trisch bedienbare buitenspie-
gels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als een van de buiten-
spiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
1. Haal de buitenspiegel zo ver mogelijk naar
voren toe.
2. Draai de contactsleutel naar stand II.
3. Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst in en vervolgens opnieuw uit.
De buitenspiegels staan daarna weer in hun
oorspronkelijke stand.
Park Assist*
Het systeem is bij het starten
van de motor altijd geactiveerd.
Druk op de knop om Park
Assist uit te schakelen of
opnieuw in te schakelen (zie
pagina 135).
Kofferdeksel vergrendelen*
Druk op de aangegeven knop
om het kofferdeksel te vergren-
delen. Het kofferdeksel blijft
daarna vergrendeld, ook al ont-
grendelt u de portieren hand-
matig met de hoofdsleutel, de
afstandsbediening daarvan of de servicesleu-
tel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 50
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 51
Safelock-functie en alarmsensoren
deactiveren*
Met deze knop kunt u de Safe-
lock-functie desgewenst uit-
schakelen (Safelock houdt in
dat portieren na vergrendeling
niet meer van de binnenzijde te
openen zijn). Met deze knop
kunt u ook de bewegingsmelder en de niveau-
sensoren van het alarmsysteem* buiten wer-
king stellen – wanneer u bijvoorbeeld met de
auto een veerverbinding neemt. Het lampje in
de knop brandt, wanneer de functies zijn uit-
geschakeld of buiten werking zijn gesteld (zie
pagina 109 en 113).
Verstralers*
Druk op deze knop als u de ver-
stralers van de auto’s tegelijk
met het groot licht wilt voeren
of als u de verstralers wilt uit-
schakelen. Het lampje in de
knop brandt, wanneer de func-
tie actief is.
Actieve Bi-Xenon koplampen, ABL*
De lichtbundels van de ABL-
koplampen draaien met het
stuurwiel mee. De functie wordt
bij het starten van de motor
automatisch geactiveerd en
kan met de bijbehorende knop
worden uitgeschakeld/ingeschakeld. Het
lampje in de knop brandt, wanneer de functie
actief is.
Lichtbundel aanpassen aan links-/
rechtsrijdend verkeer
Houd de knop ten minste vijf seconden lang
ingedrukt. Bij het aanpassen van de lichtbun-
del dient de auto stil te staan.
De melding DIMLICHT V. RECHTSR.
VERKEER of DIMLICHT V. LINKSR.
VERKEER verschijnt op het display. Voor
meer informatie over halogeen- of Bi-
Xenonkoplampen en het aanpassen van de
lichtbundels (zie pagina 150).
Alarmlichten
G027279
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwij-
zers knipperen), wanneer u de auto noodge-
dwongen tot stilstand moet brengen op een
plaats waar deze gevaar of hinder voor het ver-
keer kan opleveren. Druk op de knop om de
functie te activeren.
N.B.
De regels voor het gebruik van de alarm-
lichten verschillen van land tot land.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 51
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
52
Elektrisch verwarmde buitenspiegels en
achterruit
Gebruik de elektrische verwar-
ming om de achterruit en de
buitenspiegels snel te ontwase-
men en te ontdooien.
Wanneer u op de knop drukt,
wordt de verwarming van de
achterruit en de buitenspiegels
geactiveerd. Het lampje in de
knop gaat daarbij branden.
De verwarming wordt na ca. 12
minuten automatisch uitge-
schakeld.
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Voor meer informatie (zie
pagina 78 of 81).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 52
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 53
Koplampen
G027100
Bedieningspaneel verlichting
Mistlampen*
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Mistachterlicht
Duimwiel voor afstelling van de verlichting
van het instrumentenpaneel
Stand Betekenis
Automatisch/uitgeschakeld
dimlicht. Alleen grootlichtsigna-
len.
Stadslichten/parkeerlichten
vóór en achterlichten
Automatisch dimlicht. In deze
stand werken het groot licht en
de grootlichtsignalen.
Automatisch dimlicht*
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de contactsleutel naar stand II draait, behalve
wanneer de verlichtingsdraaiknop (1) in de
middelste stand staat. U kunt het automatische
dimlicht zo nodig in een erkende Volvo-werk-
plaats buiten werking laten stellen.
Automatisch dimlicht, groot licht
1. Draai de contactsleutel naar stand II.
2. U schakelt het dimlicht in door de verlich-
tingsdraaiknop (1) helemaal rechtsom te
draaien.
3. U schakelt het groot licht in door de linker
stuurhendel tot in de eindstand naar het
stuur toe te halen en de hendel weer los te
laten (zie pagina 55).
De verlichting wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de contactsleutel naar stand
I of 0 draait.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
±Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar de
middelste stand.
Met de contactsleutel in stand II staan de
stadslichten/parkeerlichten vóór, de achter-
lichten en de kentekenplaatverlichting altijd
aan.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tege-
moetkomend verkeer mogelijk verblindt. U
kunt dat voorkomen door de koplamphoogte
bij te stellen.
1. Draai de contactsleutel naar stand II.
2. Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar een
van de eindstanden.
3. Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te stel-
len.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 53
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
54 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Auto’s met actieve Bi-Xenonkoplampen of Bi-
Xenonkoplampen* zijn uitgerust met automa-
tische koplamphoogteverstelling, zodat het
duimwiel (3) ontbreekt.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
contactsleutel in stand II staat en de verlich-
tingsdraaiknop (1) in een van de eindstanden.
De verlichting wordt bij daglicht automatisch
gedimd en valt bij donker handmatig te rege-
len.
±Rol het duimwiel (5) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
Mistlichten
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
Mistlampen*
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
±Druk op de knop (2) (zie pagina 53).
Het lampje in de knop brandt, wanneer u de
mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
±Druk op de knop (4) (zie pagina 53).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop branden, wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld.
Actieve Bi-Xenon koplampen, ABL*
G020789
De lichtbundels van de ABL-koplampen
draaien met het stuurwiel mee. De functie
wordt automatisch ingeschakeld bij het starten
van de motor en is te activeren/deactiveren
met de knop op de middenconsole (zie
pagina 51).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 54
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
02
55
Standen stuurhendel
G027178
Korte serie knippersignalen, richtingaan-
wijzers
Onafgebroken serie knippersignalen, rich-
tingaanwijzers
Grootlichtsignalen
Follow-Me-Home-verlichting en wisselen
tussen groot licht en dimlicht
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
±Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
±Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat deze weer los,
waarna de hendel terugveert naar de uit-
gangspositie. U kunt de stuurhendel ook in
stand (2) zetten en daarna meteen terug-
duwen in de uitgangspositie.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De korte serie knippersignalen wordt onmid-
dellijk beëindigd, als u de richtingaanwijzers
gebruikt om te signaleren dat u een bocht in de
tegenovergestelde richting wilt maken.
Wisselen tussen groot licht en dimlicht
De contactsleutel moet in stand II staan om het
groot licht te kunnen inschakelen.
1. Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand (zie pagina 53).
2. Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
±Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als Follow-Me-Home-verlichting dienst te laten
doen na vergrendeling van de auto. De inscha-
kelduur bedraagt 30 seconden 1, maar is te
wijzigen in 60 of 90 seconden.
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1Fabrieksinstelling.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 55
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer*
02
56 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie
G026956
READ - bevestigen
Duimwiel - menu’s en opties binnen de
cruisecontrol-lijst doorbladeren
RESET - op nul stellen
Bedieningsknoppen
Om toegang te krijgen tot de informatie in de
boordcomputer, moet u het duimwiel (B) in
stappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer
u na het laatste menu nogmaals aan het wieltje
draait, keert u terug naar de uitgangspositie.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl de boordcomputer in gebruik
is, moet u de melding bevestigen. Doe dat
door op de knop READ te drukken waarna
u naar de boordcomputerfunctie terugkeert.
Functies
Op de boordcomputer staat de volgende infor-
matie:
GEMIDDELDE SNELHEID
SNELHEID IN MILES PER HOUR*
HUIDIG
GEMIDDELD
KILOMETER TOT LEGE TANK
STC/DSTC, zie pagina 132
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemid-
delde snelheid opgeslagen om als uitgangs-
waarde te dienen bij het vervolg van de rit. U
kunt de waarde op nul zetten met een druk op
de knop RESET op de hendel.
Snelheid in miles per hour*
Bij een snelheidsmeter met een kilometer-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven
in km/h. Bij een snelheidsmeter met een miles-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven
in mph.
Huidig
In het menu voor het actuele brandstofverbruik
wordt het brandstofverbruik voortdurend bij-
gehouden. Het brandstofverbruik wordt een-
maal per seconde berekend. De waarde op het
display wordt om de paar seconden bijge-
werkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het dis-
play “ ----” aan. Tijdens regeneratie 1 van het
roetfilter kan het brandstofverbruik tijdelijk stij-
gen (zie pagina 121).
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Gemiddeld
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt
gesteld. U stelt de waarde op nul met
RESET.
1Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 56
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer*
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 57
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming* op brandstof hebt
gebruikt.
Kilometer tot lege tank
De actieradius wordt berekend aan de hand
van het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 30 km en de resterende hoeveelheid
brandstof. Het display geeft de afstand aan die
bij benadering kan worden afgelegd met de
resterende hoeveelheid brandstof in de tank.
Wanneer “ --- kilometer tot lege tank” op het
display staat, zijn geen garanties meer te geven
voor de resterende actieradius. Tank dan zo
spoedig mogelijk.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming* op brandstof hebt
gebruikt of van rijstijl bent veranderd.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 57
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
58 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Ruitenwissers
G026953
Werking wisser-/sproeiersysteem, voorruit
Duimwiel
Regensensor, Aan/Uit
Ruitenwissers uitgeschakeld
De ruitenwissers zijn uitgescha-
keld als de hendel in stand 0 staat.
Enkele slag
Beweeg de hendel omhoog om
een enkele slag te maken.
Intervalstand
U kunt het interval tussen de wis-
slagen zelf instellen. Draai het
duimwiel omhoog voor een korter
wisinterval. Draai het omlaag om
het interval te verlengen.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale
snelheid.
De wissers bewegen op hoge snel-
heid.
BELANGRIJK
Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens
de winter in te schakelen of de wisserbladen
niet zijn vastgevroren en de voorruit
sneeuw- en ijsvrij is.
BELANGRIJK
Spuit een ruime hoeveelheid ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit, wanneer de ruiten-
wissers werken. De voorruit moet nat zijn bij
gebruik van de ruitenwissers.
Regensensor*
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en activeert automatisch
de ruitenwissers op de voorruit. De gevoelig-
heid van de regensensor is in te stellen met het
duimwiel.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid of omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. (De wissers maken een extra slag, als
u het duimwiel omhoog draait.)
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient het con-
tact/de contactsleutel in stand I of II te staan
en de ruitenwisserhendel in stand 0 (niet geac-
tiveerd).
Regensensor activeren:
±Druk op de knop. Het lampje in de knop
gaat branden om aan te geven dat de
regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
Druk op de knop. Het lampje in de knop
dooft.
haal de hendel omlaag naar een ander wis-
programma. Als u de hendel omhoogduwt,
blijft de regensensor actief. De wissers
maken een extra slag en keren terug naar
de regensensorstand, wanneer u de hen-
del laat terugveren naar stand 0.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 58
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 59
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of 5 minuten nadat u het contact hebt
uitgezet.
BELANGRIJK
De ruitenwissers op de voorruit kunnen in
een automatische wasstraat spontaan
inschakelen en daarbij beschadigd raken.
Schakel de regensensor met een druk op
knop (2) uit, als het contactslot in stand I of
II staat.
Ruitensproeiers
U activeert de voorruit- en koplampsproeiers
door de hendel naar het stuurwiel toe te trek-
ken. De wissers maken nog enkele slagen
nadat u de hendel hebt losgelaten.
Koplampsproeiers*
De koplampsproeiers worden automatisch
geactiveerd bij het gebruik van de ruitensproei-
ers.
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei-
stof. Om vloeistof te besparen, worden de
koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de
voorruitsproeiers activeert gesproeid (gere-
kend over een periode van 10 minuten). Wan-
neer er meer dan tien minuten zijn verstreken
sinds de laatste sproeibeurt van de voorruit,
worden ook de koplampen weer gesproeid bij
het activeren van de ruitensproeiers. Wanneer
u de hendel kort naar het stuurwiel haalt, wordt
alleen de voorruit gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer 1 liter ruitensproei-
ervloeistof in het reservoir zit, worden de
koplampen niet langer schoongesproeid. Dit
omdat het sproeifunctie van de voorruit de
voorrang heeft.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 59
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
60 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Inschakelen
G027177
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
1. Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst
CRUISE.
2. Druk op + of - om de snelheid van de auto
vast te zetten. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE ON.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld
bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan
200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
G026949
±U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of - in te drukken. De snel-
heid die de auto heeft op het moment dat
u de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve seconde)
op + of - komt overeen met een snelheidswij-
ziging van 1 km/h.
N.B.
Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de cruisecontrol. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automa-
tisch de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid
blijft na een tijdelijke uitschakeling in het
geheugen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uit-
geschakeld, als:
u het rempedaal of koppelingspedaal
bedient;
de snelheid heuvelop lager wordt dan
25–30 km/h 1;
u de keuzehendel in stand N zet;
als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
een tijdelijke snelheidsverhoging langer
dan 1 minuut heeft geduurd.
1Afhankelijk van het motortype.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 60
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 61
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder
ingestelde snelheid te hervatten.
Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE ON.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 61
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Stuurwielafstelling, handrem
02
62
Stuurwielafstelling
G027308
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de lengte verstellen.
1. Duw de hendel aan de linkerzijde van de
stuurkolom omlaag.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewen-
ste stand.
3. Duw de hendel weer in positie terug om het
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren.
Als dit veel moeite kost, kunt u lichte druk
op het stuurwiel aanbrengen terwijl u de
blokkeerhendel terugduwt.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en
nooit tijdens het rijden. Controleer of het
stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd
staat.
Handrem (parkeerrem)
G027307
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
N.B.
Het brandende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát
u de handrem hebt aangetrokken maar niet
hoe hard!
Handrem aanzetten
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhendel stevig tot in de
eindstand omhoog.
3. Haal uw voet van het rempedaal en con-
troleer of de auto blijft stilstaan.
4. Als de auto wegrolt dient u de handrem-
hendel strakker aan te trekken.
5. Zet de versnellingspook/keuzehendel bij
het parkeren altijd in de 1e versnelling
(handbak) of in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
de wielen van de trottoirband af, als de neus
van de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Handrem lossen
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en
laat de knop weer los.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 62
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrische aansluiting, aansteker
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 63
Elektrische aansluiting achterin
G027173
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken, zoals een mobi-
ele telefoon of koelbox. De aansluiting is
bedoeld om 12 V af te nemen. De maximale
stroomsterkte is 10 A.
De contactsleutel moet ten minste in stand I
staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
WAARSCHUWING
Om veiligheidsredenen moet u het klepje
sluiten, wanneer u de aansluiting niet
gebruikt.
Aansteker*
±Druk op de aansteker om deze te active-
ren.
Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de
knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de
opening en gebruik het roodgloeiende deel om
bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 63
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
64
Bediening
Met de schakelaars op de portieren kunt u de
ruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te
bedienen wanneer de contactsleutel in stand
I of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u
de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de
ruiten nog steeds enige tijd openen en sluiten
zolang geen van de portieren wordt geopend.
Bedien de ruiten altijd onder toezicht.
Zijruit openen:
±Druk het voorste deel van de knop omlaag.
Zijruit sluiten:
±Trek het voorste deel van de knop
omhoog.
N.B.
U kunt de rijwindgeluiden tijdens ritten met
geopende achterportierruiten beperken
door ook de voorportierruiten een stukje te
openen.
WAARSCHUWING
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet
bekneld kunnen raken. Houd de zijruiten in
de achterportieren goed in de gaten, wan-
neer u ze met de knoppen op het bestuur-
dersportier of met de afstandsbediening
sluit.
Bestuurdersportier
G029582
Knoppen voor elektrisch bedienbare zijruiten.
Knop voor elektrisch bedienbare zijruiten
voorin
Knop voor elektrisch bedienbare zijruiten
achterin
Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten
elektrisch bedienen. U kunt de zijruiten op twee
manieren openen en sluiten:
Handmatige bediening
±Druk een van de bedieningsknoppen (A) of
(B) voorzichtig omlaag of trek er één voor-
zichtig omhoog. De elektrisch bedienbare
zijruiten komen steeds verder omhoog of
omlaag zolang u de knoppen bedient.
Automatische bediening
±Druk een van de bedieningsknoppen (A) of
(B) omlaag of trek er één omhoog en laat
deze vervolgens los. De zijruiten gaan dan
automatisch open of dicht. Als een zijruit
door iets worden geblokkeerd, wordt de
op- of neergaande beweging van die zijruit
afgebroken.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar de elektrisch
bedienbare ruiten verbreekt door de con-
tactsleutel uit te nemen.
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet
bekneld kunnen raken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 64
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
65
Elektrisch bedienbare zijruiten in
achterportieren blokkeren
G029583
Elektrisch bedienbare zijruiten blokkeren en elek-
trisch bedienbaar kinderslot*.
U kunt de elektrische bediening van de ruiten
in de achterportieren blokkeren met de knop
op het bedieningspaneel op het bestuurders-
portier.
Het lampje in de knop brandt
De ruiten in de achterportieren zijn alleen vanaf
het bestuurdersportier te bedienen.
Het lampje in de knop is uit
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met
de knoppen op de portieren als met de knop-
pen op het bestuurdersportier te bedienen.
Passagiersstoel, voor
G029585
Met de ruitbedieningsknop op het passagiers-
portier kunt u alleen die ruit bedienen.
Elektrisch bedienbare zijruiten in de
achterportieren
G029586
De zijruiten in de achterportieren zijn met de
knoppen op de achterportieren of met de
knoppen op het bestuurdersportier te bedie-
nen.
Als het lampje brandt in de knop waarmee u de
elektrische bediening van de achterste zijruiten
blokkeert (op het bedieningspaneel op het
bestuurdersportier), zijn de zijruiten in de ach-
terportieren alleen vanaf het bestuurderspor-
tier te bedienen.
U kunt de zijruiten in de achterportieren op
dezelfde manier bedienen als de zijruiten in de
voorportieren.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 65
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
66 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Achteruitkijkspiegel
G026660
Dimfunctie
Normale stand
Dimstand
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u ver-
blinden. Zet de spiegel in de autodimstand,
wanneer u de verlichting van het achteropko-
mend verkeer als hinderlijk ervaart.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd.
N.B.
Het hendeltje is niet aanwezig op spiegels
met autodimfunctie.
Achteruitkijkspiegel met kompas*
G026965
In de linker bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Er worden acht verschillende richtingen met
Engelse afkortingen weergegeven: N (noord),
NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S
(zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noord-
west).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd,
wanneer u het contactslot in stand II zet of
wanneer de motor loopt, tenzij u het kompas
hebt uitgeschakeld.
U kunt het kompas uitschakelen of opnieuw
inschakelen door op het verzonken knopje aan
de achterzijde van de achteruitkijkspiegel te
drukken. Gebruik bijvoorbeeld een rechtgebo-
gen paperclip. Het knopje ligt ca. 2,5 cm diep
in de spiegel.
Juiste magnetische zone instellen voor
kompas
C
A
L
Z
O
N
E
C
A
L
Z
O
N
E
G026950
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas werkt alleen naar behoren als de
juiste zone geselecteerd is.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 66
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
``
67
1. Contactslotstand II.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang
ingedrukt (met een rechtgebogen paper-
clip bijvoorbeeld), totdat de tekst ZONE
verschijnt. Het cijfer van de huidige mag-
netische zone verschijnt.
3. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van het gewenste geografi-
sche gebied (1–15) verschijnt. Enkele
seconden later staat de kompasrichting
weer op het display, wat aangeeft dat er
van zone is gewisseld.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 67
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
68
G026677
Magnetische zones voor kompas.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 68
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 69
Kalibreren
Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-
heid worden gekalibreerd. Schakel voor de
beste resultaten alle grote stroomverbruikers
uit zoals de interieurverlichting, de interieur-
ventilator, de elektrische achterruitverwarming
e.d. en zorg dat er geen metalen of magneti-
sche voorwerpen in de buurt van de spiegel
zijn.
1. Breng de auto op een groot en open terrein
tot stilstand en laat de motor lopen.
2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-
beeld een paperclip), totdat de melding
CAL opnieuw verschijnt (ca. 6 seconden
lang).
3. Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 8 km/h, totdat
de tekst CAL van het display verdwijnt. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is.
Alternatieve kalibratiestap
Rijd op de normale manier weg. CAL verdwijnt
van het display, wanneer de kalibratie is afge-
rond.
Buitenspiegels
G029587
De knoppen waarmee u de twee buitenspie-
gels bedient, vindt u voor op de armleuning van
het bestuurdersportier.
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links
of op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
dooft.
WAARSCHUWING
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
Buitenspiegels met geheugen*
Als er buitenspiegels met geheugen op de auto
zitten, werkt het geheugen synchroon met dat
van de bestuurdersstoel (zie pagina 91).
WAARSCHUWING
De spiegel aan de bestuurderszijde is groot-
hoekig voor optimaal zicht. Voorwerpen
kunnen verder weg lijken dan ze in werke-
lijkheid zijn.
Buitenspiegels resetten (zie pagina 50).
Geheugenfunctie van
afstandsbediening*
Wanneer u de auto met een van de afstands-
bedieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening opge-
slagen. De volgende keer dat u de auto ont-
grendelt met dezelfde afstandsbediening en
het bestuurdersportier binnen vijf minuten na
ontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels in
de opgeslagen positie staan.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 69
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
70 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Gelaagde zijruiten*
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en ach-
terportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en
leveren een verhoogde bescherming tegen
inbraak op.
Water- en vuilafstotende laag*
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn
voorzien van een speciale laag die bij regen
voor een beter zicht zorgen.
Zijruiten en buitenspiegels met de spe-
ciale water- en vuilafstotende laag zijn
voorzien van een klein symbool. Voor informa-
tie over het onderhoud van dergelijke zijruiten
en spiegels (zie pagina 183).
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 78 of 80).
Verwarm de buitenspiegels:
als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
bij hevige regenval of vieze wegen;
bij beslagen spiegels.
BELANGRIJK
Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van
ijs te ontdoen, omdat er daarbij krassen op
het glas kunnen ontstaan en de water- en
vuilafstotende laag beschadigd kan raken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 70
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 71
Openingsstanden
G027325
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-
ten aan het plafond. U kunt het schuifdak in
twee standen openen:
Ventilatiestand, achterkant omhoog.
Schuifstand/comfortstand 1, achteruit/
vooruit.
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto de
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
contactsleutel uit te nemen.
G027010
Sluiten, automatisch
Sluiten, handmatig
Openen, handmatig
Openen, automatisch
Openen, ventilatiestand
Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen:
±Duw de achterkant van de knop (5)
omhoog.
Sluiten:
±Trek de achterkant van de knop (6) omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: trek de
knop achteruit in de eindstand (4) en laat de
knop los.
Schuifstand
Automatische bediening
±Trek de knop door het weerstandspunt (3)
in de achterste eindstand (4) of via het
weerstandspunt (2) in de voorste eind-
stand (1) en laat de knop vervolgens los.
Het schuifdak opent of sluit volledig.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen:
±Trek de knop nogmaals achteruit in de
eindstand (4) en laat de knop vervolgens
los.
1In de comfortstand staat het schuifdak op een kier om de rijwindgeluiden te beperken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 71
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
02
72 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Handmatige bediening
Openen:
±Trek de knop achteruit naar het weer-
standspunt (3). Het schuifdak schuift
steeds verder open zolang u de knop in
deze stand vasthoudt.
Sluiten:
±Duw de knop vooruit naar het weerstands-
punt (2). Het schuifdak schuift steeds ver-
der dicht zolang u de knop in deze stand
vasthoudt.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
Zonnescherm
G020157
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het openen
van het schuifdak. Pak de handgreep vast en
schuif het scherm naar voren om het te sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een voorwerp wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op dat
kinderen niet met hun handen bekneld kun-
nen raken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 72
evastarck
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
02
73
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 73
evastarck
G020906
74 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie over de klimaatregeling......................................... 76
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC............................. 78
Elektronische klimaatregeling, ECC*....................................................... 80
Luchtverdeling......................................................................................... 83
Standverwarming op brandstof*............................................................. 84
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 74
evastarck
03
KLIMAATREGELING
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 75
evastarck
03 Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC
03
78
Bedieningspaneel
G027255
AC – Aan/uit (ON/OFF)
Recirculatie
Luchtverdeling
Elektrisch verwarmde achterruit en buiten-
spiegels
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Temperatuur, rechterzijde
Temperatuur, linkerzijde
Ventilator
Als u de airconditioning wilt inschakelen, moet
u de ventilatorknop uit stand 0 draaien.
Gebruik de airconditioning ook bij lage tempe-
raturen (0–15 °C) om de inkomende lucht van
vocht te ontdoen.
AC, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De bin-
nenkomende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van
vocht ontdaan. OFF: De aircon-
ditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC).
Temperatuur, links/rechts
Draai aan de knop om de tem-
peratuur van de binnenko-
mende lucht te regelen. Koeling
is alleen mogelijk, wanneer de
airconditioning actief is.
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de voorstoel(en)
wenst:
1. Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand – beide lampje in de knop(pen) gaan
branden.
2. Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de lampjes in de knop(pen)
gaat branden.
3. Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-
schakeld – geen van de lampjes in de
knop(pen) gaat branden.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee de
ventilator draait verhogen of
verlagen door aan de knop te
draaien. Als de draaiknop in
stand 0 staat, is de airconditio-
ning niet ingeschakeld.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de ach-
terruit en de buitenspiegels snel
ontdoen van condens of ijs (zie
pagina 52 voor meer informatie
over deze functie).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 78
evastarck
03 Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC
03
79
Recirculatie
U kunt de recirculatie inschake-
len als u vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten wilt
houden. De lucht in de passa-
giersruimte wordt dan gerecir-
culeerd. Er komt met andere
woorden geen lucht van buiten de auto in, wan-
neer deze functie actief is. Bij gebruik van de
recirculatie (in combinatie met de airconditio-
ning) wordt de lucht in de passagiersruimte bij
warm weer sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de bin-
nenkant van de ruiten ontstaan. Met de timer-
functie beperkt u de kans op ijs, wasem en een
slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
1. Druk de knop langer dan 3 seconden in.
Het lampje knippert 5 seconden. De lucht
in de auto wordt afhankelijk van de buiten-
temperatuur 3 tot 12 minuten lang gerecir-
culeerd.
2. Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
±Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. Het lampje gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u
de met stippen gemarkeerde
luchtverdelingsstanden tussen
de verschillende symbolen
gebruiken om de luchtverdeling
precies af te stellen.
Ontwaseming
Zet de knop voor de luchtverdeling in de stand
voor ontwaseming ( ) om de voorruit en
de zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien.
Er stroom dan op hoge snelheid lucht naar de
ruiten.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur
zo veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (AC) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC);
de recirculatie wordt automatisch uitge-
schakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming her-
vat de klimaatregeling de voorgaande instellin-
gen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 79
evastarck
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC*
03
80 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Bedieningspaneel
G028576
AC – Aan/uit (ON/OFF)
Recirculatie/Combifilter met Air Quality
Sensor*
Recirculatie
AUTO
Luchtverdeling
Interieurtemperatuursensor
Ontwaseming voorruit en zijruiten
Elektrisch verwarmde achterruit en buiten-
spiegels
Stoelverwarming – rechterzijde
Stoelverwarming – linkerzijde
Temperatuur – rechterzijde
Temperatuur – linkerzijde
Ventilator
AUTO
Bij activering van de functie
AUTO wordt de klimaatregeling
automatisch dusdanig inge-
steld dat de gekozen tempera-
tuur wordt bereikt. De automa-
tische functie regelt de verwar-
ming, de airconditioning, de Air Quality Sensor,
de ventilatorsnelheid, de recirculatie en de
luchtverdeling. Ook als u een of meer van de
genoemde functies handmatig instelt, worden
de resterende functies nog automatisch gere-
geld. Alle handmatige instellingen worden uit-
geschakeld, wanneer u op AUTO drukt.
Temperatuur
Met de twee draaiknoppen kunt
u de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de passa-
gierszijde instellen. Let erop dat
de passagiersruimte niet sneller
warm of koud wordt, wanneer u
een hogere of lagere temperatuur kiest dan de
gewenste temperatuur.
22
20
18 26
24
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de knop
te draaien. De ventilatorsnel-
heid wordt automatisch gere-
geld, als u AUTO selecteert.
De eerder ingestelde ventila-
torsnelheid wordt dan genegeerd.
N.B.
Als u de knop voor de ventilatorsnelheid zo
ver linksom draait dat alleen het oranje
lampje links boven de knop oplicht, zijn de
ventilator en de airconditioning uitgescha-
keld.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de ach-
terruit en de buitenspiegels snel
ontdoen van condens of ijs (zie
pagina 51 voor meer informatie
over deze functie).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 80
evastarck
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC*
03
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 81
Ontdooien voorruit en zijruiten
U gebruikt de ontwaseming om
de voorruit en de zijruiten snel
te ontwasemen en te ont-
dooien. Er stroom dan op hoge
snelheid lucht naar de ruiten.
Het lampje in de ontwase-
mingsknop brandt, wanneer de functie is inge-
schakeld.
Bij activering van deze functie gebeurt boven-
dien het volgende om de lucht in het interieur
zo veel mogelijk van vocht te ontdoen:
de airconditioning (AC) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC);
de recirculatie wordt automatisch uitge-
schakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voor-
gaande instellingen.
Luchtverdeling
G027267
Lucht naar de ruiten.
Lucht naar hoofd en borstkas.
Lucht naar benen en voeten.
Druk op AUTO, wanneer u de automatische
luchtverdeling weer wilt activeren.
AC, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De bin-
nenkomende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van
vocht ontdaan.
OFF: Uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC).
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de voorstoel(en)
wenst:
1. Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand – beide lampje in de knop(pen) gaan
branden.
2. Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de lampjes in de knop(pen)
gaat branden.
3. Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-
schakeld – geen van de lampjes in de
knop(pen) gaat branden.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 81
evastarck
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC*
03
82 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Recirculatie
U kunt de recirculatie inschake-
len als u vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten wilt
houden. De lucht in de passa-
giersruimte wordt dan gerecir-
culeerd. Er komt met andere
woorden geen lucht van buiten
de auto in, wanneer deze func-
tie actief is.
Als u de recirculatie lang laat
aanstaan, kan er met name in
de winter wasem en ijs op de binnenkant van
de ruiten ontstaan.
MAN AUT
Met de timerfunctie (op modellen met een
combifilter en Air Quality Sensor ontbreekt de
timerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasem
en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
1. Druk de knop langer dan 3 secon-
den in. Het lampje knippert 5 seconden. De
lucht in de auto wordt afhankelijk van de
buitentemperatuur 3 tot 12 minuten lang
gerecirculeerd.
2. Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan lan-
ger dan 3 seconden in. Het lampje gaat 5
seconden branden ter bevestiging van uw
keuze..
Interior Air Quality System*
Het Interior Air Quality System
bestaat uit een combifilter met
een Air Quality Sensor. Het
combifilter ontdoet de binnen-
komende lucht van gassen en
stofdeeltjes en beperkt zo hin-
derlijke geurtjes en verontreinigingen in de
passagiersruimte. Wanneer de sensor een ver-
hoogde concentratie meet, wordt de luchtin-
laat afgesloten zodat de lucht in de passagiers-
ruimte recirculeert.
MAN AUT
Wanneer de Interior Air Quality Sensor actief is,
brandt het groene lampje bij AUT.
Bediening
Druk op AUTO om de Air Quality Sensor te
activeren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door ver-
schillende malen op de knop AUTO te drukken.
Het lampje bij AUT gaat branden. De Air
Quality Sensor is daarmee ingeschakeld.
Geen van de lampjes brandt. De recircula-
tiefunctie is niet ingeschakeld (voor zover
recirculatie niet nodig is om voor verkoe-
ling te zorgen bij warm weer).
Het lampje bij MAN gaat branden. De recir-
culatie is daarmee ingeschakeld.
Let erop dat:
U de Air Quality Sensor altijd hebt inge-
schakeld.
Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
U de Air Quality Sensor uitschakelt, wan-
neer de ruiten beslaan.
Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook de
ontwaseming van de voorruit, de zijruiten
en de achterruit kunt inschakelen (zie
pagina 80).
Raadpleeg het serviceprogramma van Volvo
voor het aanbevolen vervangingsinterval voor
het combifilter. In zeer sterk verontreinigde
gebieden moet u het combifilter mogelijk vaker
vervangen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 82
evastarck
03 Klimaatregeling
Luchtverdeling
03
83
Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing:
Lucht via de blaas-
monden voor- en ach-
terin.
Voor een goede koe-
ling bij warm weer.
Lucht naar de vloer. Er
komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden en
uit de ontwasemings-
openingen voor de
voorruit en de zijrui-
ten.
Voor verwarming van
de voeten.
Lucht naar de ruiten.
In deze stand vindt er
geen luchtrecirculatie
plaats. De airconditio-
ning is altijd ingescha-
keld. Er komt een
bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmon-
den.
Voor het verwijderen
van ijs en wasem. Laat
de ventilator op hoge
snelheid draaien.
Lucht naar de vloer en
de blaasmonden.
Bij zonnig weer en
matige buitentempe-
raturen.
Lucht naar de vloer en
de ruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmon-
den.
Voor een comfortabel
klimaat en een goede
ontwaseming bij
koude weer. Laat de
ventilator niet te lang-
zaam draaien.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 83
evastarck
03 Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof*
03
86 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Extra verwarming (diesel)*
Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijn
om de passagiersruimte voldoende te verwar-
men.
De extra verwarming wordt automatisch inge-
schakeld wanneer er extra warmte nodig is
terwijl de motor loopt. De verwarming wordt
automatisch uitgeschakeld, wanneer het warm
genoeg is of wanneer de motor wordt afgezet.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 86
evastarck
G020908
88
Voorstoelen............................................................................................. 90
Interieurverlichting................................................................................... 93
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte............................................ 95
Achterbank.............................................................................................. 99
Kofferbak............................................................................................... 100
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 88
evastarck
04
INTERIEUR
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 89
evastarck
04 Interieur
Voorstoelen
04
90 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Zithouding
G027214
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld voor een optimale zit- en rij-
houding.
Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
Voorkant zitting hoger/lager zetten –
omhoog-/omlaagpompen*.
Stoel hoger/lager zetten – omhoog-/
omlaagpompen.
Lendensteun wijzigen 1, aan de knop
draaien.
Hellingshoek rugleuning wijzigen – aan de
knop draaien.
Bedieningspaneel voor elektrisch bedien-
bare stoel.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rij-
den.
Controleer of de stoel in zijn stand vergren-
deld staat.
Rugleuning voorstoelen omklappen*
G014805
De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-
den omgeklapt om ruimte te maken voor lange
lading.
1. Schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-
teren.
2. Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
3. Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning tijdens het omklappen naar
voren.
4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de
hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
1Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 90
evastarck
04 Interieur
Voorstoelen
04
92
dersleutel vergrendelt. Een volgende keer dat
de auto met dezelfde transpondersleutel wordt
ontgrendeld en het bestuurdersportier wordt
geopend, nemen de bestuurdersstoel en de
buitenspiegels de vastgelegde standen in.
N.B.
Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk
van de geheugenfunctie van de stoel.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
de schakelaars spelen.
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of
onder de stoel liggen tijdens het verstellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de passa-
giers op de achterbank bekneld kan raken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 92
evastarck
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
``
95
Opbergmogelijkheden
G027219
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 95
evastarck
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
96 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Zonnebrilvak, bestuurderszijde*
Opbergvak
Parkeerkaarthouder
Bekerhouders*
Dashboardkastje
Opbergvak in middenconsole
Vak in portierpaneel
Bekerhouder in armsteun, achterbank
Opbergvak
WAARSCHUWING
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken
om te voorkomen dat ze verwondingen ver-
oorzaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een
bagageband.
Opbergvak in middenconsole
G027215
U kunt het opbergvak achter in de midden-
console gebruiken om bijvoorbeeld cd’s
e.d. in te bewaren. Het opbergvak kan wor-
den voorzien van een handset + houder*.
Voorste opbergvak (voorzien van schuif-
klepje) - Het voorste opbergvak in de mid-
denconsole is uit te rusten met het vol-
gende:
Bekerhouders*
Asbak*
12V-aansluiting
Asbak*
Bekerhouder in achterste opbergvak
voor achterbank
G027216
Druk op de linker knop van de armleuning en
klap het deksel van de middenconsole naar
achteren toe open om bij het opbergvak of de
handset te komen.
Druk op de rechter knop van de armleuning en
klap het bovenste gedeelte van het deksel op
de middenconsole naar achteren toe open om
de bekerhouder te gebruiken. De bekerhouder
en het deksel zijn elk apart te sluiten.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 96
evastarck
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97
Bekerhouder in voorste opbergvak* De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
Duw de bekerhouder naar voren, terwijl u
deze aan de achterkant optilt.
Duw de bekerhouder achteruit, in de uit-
sparing, onder het schuifklepje.
Kantel de voorkant van de bekerhouder
omhoog en verwijder de houder.
Breng de bekerhouder in omgekeerde volg-
orde weer aan.
Bekerhouder in dashboard*
G027225
±Druk op de houder om de bekerhouder uit
te doen schuiven.
±Duw de bekerhouder na gebruik weer in
het dashboard.
N.B.
Gebruik nooit glazen flessen. Let er tevens
op dat warme dranken gevaar voor brand-
wonden opleveren.
Dashboardkastje
G027351
Positie van bijvoorbeeld tankpassen in het dash-
boardkastje.
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld het
instructieboekje, wegenkaarten, pennen en
tankpassen bewaren.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 97
evastarck
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
04
98 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Kledinghaak
G027328
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al
te zware kledingsstukken.
Flessenhouder achterin*
G027222
Doe het volgende om de flessenhouder te
gebruiken:
1. Klap de houder uit.
2. Zet de fles erin.
De flessenhouder is tevens te gebruiken als
prullenbak. Breng van onderaf een afvalzak in
de houder aan en vouw de randen van de zak
om.
N.B.
Er bestaan geen speciale afvalzakken voor
de houder. U kunt gebruik maken van
gewone plastic zakken.
Bekerhouder in armsteun,
achterbank*
G027213
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 98
evastarck
04 Interieur
Achterbank
04
99
Hoofdsteunen achterbank
G028074
Hoogte van hoofdsteun instellen
De middelste hoofdsteun van de achterbank
kunt u in de hoogte afstellen op de lengte van
de passagier. Trek de hoofdsteun zo ver
omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager
wilt zetten, moet u tegelijkertijd de pal achter
de ene poot indrukken (zie afbeelding).
Ruggedeelte achterbank omklappen
8503282m
G027327
U kunt de beide ruggedeelten van de achter-
bank tegelijk of elk apart omklappen. Dit maakt
het vervoer van lange bagage eenvoudiger.
Ga als volgt te werk om de ruggedeelten van
de achterbank voorover te klappen:
1. Controleer eerst of de hoofdsteunen niet
zijn omgeklapt.
2. Trek aan de handgrepen in de kofferbak
zoals aangegeven in de figuur.
3. Klap de ruggedeelten voorover.
G028003
In het rechter ruggedeelte van de achterbank
zit een luik, dat u kunt openen voor het vervoer
van lange bagage zoals ski’s of latten.
U opent het luik als volgt:
1. Klap het linker ruggedeelte en de midden-
armsteun neer.
2. Duw de grendel van het luik omhoog en
klap het luik naar voren toe open.
3. Zet het ruggedeelte weer rechtop met het
luik open.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 99
evastarck
04 Interieur
Kofferbak
04
100 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Doorsteekluik
G028068
Maak gebruik van de veiligheidsgordel om de
lading vast te zetten.
Geïntegreerd kinderzitje
Het deksel op de armsteun/het geïntegreerde
kinderzitje van de achterbank is niet voorzien
van scharnieren. U moet het deksel dan ook
verwijderen voordat u gebruik maakt van het
doorsteekluik.
N.B.
Als de auto is uitgerust met een geïnte-
greerd kinderzitje, moet u dat eerst uitklap-
pen.
Bij verwijderen
1. Verdraai het deksel 30°.
2. Trek het recht omhoog.
Bij aanbrengen
1. Plaats het deksel in de groeven achter de
bekleding terug.
2. Sluit het deksel.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen met iets zachts af.
Zet de motor af en zet de parkeerrem aan
bij het in- en uitladen van lange voorwerpen!
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen
de versnellingspook of keuzehendel aan
komen en zo per ongeluk een versnelling
inschakelen, waarna de auto kan gaan rol-
len.
Houder voor boodschappentassen*
G027223
Open het luik in de kofferbak. Hang of bind de
boodschappentassen vast met de bagage-
band.
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto verminderd met dat van
de gemonteerde accessoires.
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor
90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen e.d. inbegrepen.
De gemonteerde accessoires zoals een trek-
haak, lastdragers, skibox e.d. zijn niet inbegre-
pen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 100
evastarck
04 Interieur
Kofferbak
04
101
Het laadvermogen van de auto moet tevens
worden verminderd met het gewicht van het
aantal inzittenden.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 101
evastarck
102 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Sleutels en afstandsbediening.............................................................. 104
Vergrendelen en ontgrendelen.............................................................. 107
Kinderslot.............................................................................................. 111
Alarm*.................................................................................................... 112
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 102
evastarck
05
SLOTEN EN ALARM
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 103
evastarck
05 Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
05
104
Sleutels
G030179
Hoofdsleutel. De hoofdsleutel past op alle sloten.
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en een
1
zijn inklapbaar en voorzien van een inge-
bouwde afstandsbediening. Met de service-
sleutel valt het dashboardkastje niet te ont-
grendelen.
Verlies van een sleutel
Als u een van de sleutels verliest, moet u con-
tact opnemen met een erkende Volvo-werk-
plaats en alle resterende sleutels van de auto
meenemen. Ter voorkoming van diefstal moet
de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist. Tegelijkertijd moeten
de codesignalen van de resterende sleutels
opnieuw in het systeem worden geprogram-
meerd.
De unieke code van de sleutels is bekend bij de
erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe
sleutels kunnen worden besteld.
Er kunnen maximaal zes afstandsbedieningen/
sleutels voor één en dezelfde auto worden
geprogrammeerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerde
chips. Deze code moet overeenkomen met die
van de lezer (ontvanger) in het contactslot. U
kunt de auto alleen starten, wanneer u een
sleutel met de juiste code gebruikt.
N.B.
Het sleutelblad van de hoofdsleutel (1) moet
volledig zijn uitgeklapt (zoals afgebeeld) bij
het starten van de auto. Anders bestaat het
risico dat de startblokkering in werking
treedt en de motor niet kan worden gestart.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Anders kan de elektroni-
sche startblokkering per ongeluk worden
geactiveerd, zodat de auto niet kan worden
gestart.
Functies afstandsbediening
G027013
Ontgrendelen
Bij eenmaal indrukken van de knop worden alle
portieren, het kofferdeksel en de tankvulklep
ontgrendeld.
1Bepaalde markten.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 104
evastarck
servicesleutel geleverd . De hoofdsleutels
05 Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
05
``
105
Kofferdeksel
Bij tweemaal indrukken van de knop wordt
alleen het kofferdeksel ontgrendeld.
Paniekfunctie
Gebruik de paniekfunctie om in noodgevallen
de aandacht van anderen te trekken.
Als u de rode knop ten minste 3 seconden lang
ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen
drie seconden indrukt, worden de richtingaan-
wijzers, de interieurverlichting en de claxon
geactiveerd.
U schakelt de paniekfunctie weer uit met een
druk op een willekeurige knop van de afstands-
bediening. Als u niets doet, wordt de paniek-
functie na 25 seconden automatisch uitge-
schakeld.
Approach-verlichting
Doe het volgende, wanneer u op de auto toe-
loopt:
±Druk op de gele knop van uw afstandsbe-
diening.
De interieurverlichting, de stadslichten vóór en
verlichting achter, de kentekenplaatverlichting
en de lampjes in de buitenspiegels (optie) gaan
branden. De lampen blijven 30, 60 of 90 secon-
den branden. In een erkende Volvo-werkplaats
kunt u een passende inschakelduur laten
instellen.
Doe het volgende om de Approach-verlichting
uit te schakelen:
±Druk nogmaals op de gele knop van uw
afstandsbediening.
Vergrendelen
Met de knop vergrendelt u alle portieren, het
kofferdeksel en de tankvulklep.
Voor de tankvulklep geldt een vertraging van
ca. 10 minuten.
Sleutel in-/uitklappen
U kunt de sleutel inklappen door de knop in te
drukken, terwijl u het mechanische gedeelte
inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch uitge-
klapt met een druk op de knop.
Batterij in afstandsbediening
vervangen
G027011
Als de sloten niet meer bij de gebruikelijke
afstand reageren op signalen van de afstands-
bediening, moet u de batterij bij de eerstvol-
gende servicebeurt vervangen.
1. Haal de afdekking los door deze met een
smalle schroevendraaier aan de achter-
kant voorzichtig open te wrikken.
2. Vervang de batterij (type CR 2032, 3 V) en
zorg dat de pluspool omhoogwijst. Kom
niet met uw vingers aan de polen van de
batterij of de contactvlakken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 105
evastarck
05 Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
05
106
3. Plaats de afdekking terug. Zorg dat het
afdichtrubber goed zit en intact is, zodat er
geen vocht kan binnendringen.
Geef de lege batterij af bij de Volvo-dealer,
zodat de batterij op milieuvriendelijke wijze
wordt verwerkt.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 106
evastarck
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
``
107
Auto van de buitenzijde vergrendelen/
ontgrendelen
G027206
Met de hoofdsleutel of de afstandsbediening
kunt u alle zijportieren en de bagageklep tege-
lijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. De ver-
grendelingsknoppen op de portieren en de
portierhandgrepen aan de binnenzijde zijn dan
niet meer te bedienen 1.
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat. De tankvulklep
blijft 10 minuten lang onvergrendeld staan,
nadat u de auto vergrendeld hebt.
Ook als er nog een portier of het kofferdeksel
openstaat is het mogelijk de auto te vergren-
delen1. Wanneer u het geopende portier of het
kofferdeksel vervolgens sluit bestaat het
gevaar dat u zich buitensluit met de sleutels
nog in de auto.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch het koffer-
deksel binnen twee minuten na ontgrendeling
van de buitenzijde met de transpondersleutel
opent, worden alle sloten automatisch weer
vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat
u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten
staan. Voor auto’s met alarmsysteem (zie
pagina 112).
Automatische vergrendeling
G029647
Vanaf het bedieningspaneel op het bestuur-
dersportier kunt u de automatische vergrende-
ling activeren of deactiveren.
Bij automatische vergrendeling worden de por-
tieren automatisch vergrendeld wanneer de
auto een snelheid bereikt van meer dan
7 km/h. De portieren blijven vergrendeld totdat
een portier van de binnenzijde worden
geopend of alle portieren tegelijkertijd worden
ontgrendeld vanaf het bedieningspaneel.
1Geldt voor bepaalde markten
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 107
evastarck
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 109
Met hoofdsleutel
G027208
In noodgevallen (als de afstandsbediening
defect is of als de stroom is weggevallen) kunt
u de hoofdsleutel gebruiken om het kofferdek-
sel handmatig te ontgrendelen. U doet dat als
volgt:
1. Steek de hoofdsleutel boven of onder in
het kapje dat het slot afdekt.
2. Wip het kapje vervolgens naar boven of
beneden toe los.
3. Ontgrendel het kofferdeksel met de sleutel.
Privacy locking kofferdeksel*
G027172
Deze functie is bestemd voor als u de auto
afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als u hem
bij een hotel of iets dergelijks laat parkeren.
Geef de servicesleutel af zodat het personeel
de auto kan ontgrendelen en erin kan rijden
maar geen toegang heeft tot de kofferbak (of
het dashboardkastje als u dat vergrendeld hebt
met de hoofdsleutel).
Privacy Locking activeren
1. Draai de hoofdsleutel naar stand II.
2. Druk op de knop. Het lampje in de knop
brandt om aan te geven dat de functie
geactiveerd is. Er verschijnt tevens een
tekst op het display.
Privacy Locking deactiveren
±Draai de hoofdsleutel naar stand II en druk
nogmaals op de knop.
Dashboardkastje vergrendelen
U kunt het dashboardkastje alleen vergrende-
len/ontgrendelen met de hoofdsleutel en dus
niet met de servicesleutel.
Safelock-functie
Bij activering van de Safelock-functie zijn de
portieren niet meer van de binnenzijde te ope-
nen, als ze eenmaal vergrendeld zijn.
De Safelock-functie kan alleen van de buiten-
zijde worden geactiveerd door het bestuur-
dersportier met de sleutel of de afstandsbe-
diening te vergrendelen. Alle portieren moeten
zijn gesloten, voordat u de Safelock-functie
kunt activeren. De portieren kunnen daarna
niet meer van de binnenzijde worden geopend.
De auto kan alleen van de buitenzijde worden
geopend met de sleutel in het bestuurderspor-
tier of met de afstandsbediening.
De Safelock-functie treedt 25 seconden na het
sluiten van de portieren in werking.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 109
evastarck
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
05
110
Tijdelijk deactiveren
G027230
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
blijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uit-
schakelen.
1. Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand II en vervolgens terug naar
stand I of 0.
2. Druk op de knop.
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook
de bewegingsmelder en niveausensoren bui-
ten werking (zie pagina 113).
Het lampje in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of met de
afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt
een melding op het display zolang de sleutel in
het contactslot steekt.
De volgende keer dat u de motor start, wordt
het systeem gereset, waarna de bewegings-
melders en niveausensoren van het alarmsys-
teem alsmede de Safelock-functie opnieuw
zijn ingeschakeld.
N.B.
Bij auto’s met alarmsysteem:
let erop dat de auto bij het vergrendelen op
alarm wordt gezet.
Wanneer een van de portieren van de bin-
nenzijde wordt geopend, gaat het alarm af.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten op het
moment dat de Safelock-functie geacti-
veerd is.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 110
evastarck
05 Sloten en alarm
Kinderslot
05
111
Handbediend kinderslot,
achterportieren
De bedieningscilinders van het kinderslot zitten
achter op de korte kant van de achterportieren,
zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de por-
tieren openstaan.
Gebruik een plat metalen voorwerp zoals een
schroevendraaier om de bedieningscilinders te
verdraaien en zo de kindersloten in of uit te
schakelen.
A
B
G021514
Bedieningscilinder kinderslot, linker achterportier
G021515
Bedieningscilinder kinderslot, rechter achterpor-
tier
Ingeschakeld kinderslot – de achterportie-
ren kunnen niet van de binnenzijde worden
geopend: Naar buiten toe draaien.
Uitgeschakeld kinderslot – de achterpor-
tieren kunnen wel van de binnenzijde wor-
den geopend: Naar binnen toe draaien.
N.B.
Zolang het kinderslot actief is zijn de ach-
terportieren niet van de binnenzijde te ope-
nen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 111
evastarck
05 Sloten en alarm
Alarm*
05
112 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
leerd. Het alarm gaat af, als:
de motorkap wordt geopend;
het kofferdeksel wordt geopend;
een van de zijportieren wordt geopend;
het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd;
er een beweging in de passagiersruimte
wordt waargenomen (als er een bewe-
gingsmelder* aanwezig is);
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto’s met een niveausensor*);
de accukabel wordt losgekoppeld;
iemand de sirene probeert los te koppelen.
Alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
de led is uit – het alarm is uitgeschakeld.
de led licht om de twee seconden eenmaal
op – het alarm is ingeschakeld;
de led knippert snel vanaf het moment van
uitschakelen van het alarm tot aan het
moment van aanzetten van het contact –
het alarm is afgegaan.
Als er een storing in het alarmsysteem is opge-
treden, verschijnt er een displaymelding. Neem
dan contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats.
N.B.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
voorwaarden.
Alarm inschakelen
Druk op de knop LOCK van de afstandsbedie-
ning. De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af ter bevestiging dat het
alarm is ingeschakeld en dat alle portieren zijn
gesloten. Op bepaalde markten kunt u het
alarm inschakelen met de sleutel of met de
knop op het bestuurdersportier.
BELANGRIJK
De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af en de led op het
dashboard licht om de twee seconden een-
maal op ter bevestiging dat het alarm volle-
dig is ingeschakeld.
Alarm uitschakelen
Druk op de knop UNLOCK van de afstands-
bediening. De richtingaanwijzers van de auto
geven twee korte lichtsignalen af ter bevesti-
ging dat het alarm is uitgeschakeld.
Als de batterijen in de afstandsbediening leeg
zijn, kunt u het alarm uitschakelen door de con-
tactsleutel naar stand II te draaien.
Automatische inschakeling van het
alarm
Als u geen van de portieren noch het koffer-
deksel binnen twee minuten na uitschakeling
van het alarm opent (en de auto werd met de
afstandsbediening ontgrendeld), dan wordt het
alarm automatisch weer ingeschakeld. De auto
wordt tegelijkertijd vergrendeld. Deze functie
voorkomt dat u de auto onbedoeld kunt ach-
terlaten zonder het alarm in te schakelen.
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.)
wordt het alarm na enige vertraging automa-
tisch weer ingeschakeld, wanneer het bestuur-
dersportier werd geopend en gesloten maar
daarna niet werd vergrendeld.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 112
evastarck
05 Sloten en alarm
Alarm*
05
114 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
3. Ontgrendel de auto met de sleutel aan de
bestuurderszijde.
4. Open een van de portieren. Het alarmsys-
teem moet dan geluids- en knippersigna-
len afgeven.
5. Herhaal deze test voor het andere voor-
portier.
6. Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Motorkap testen
1. Ga in de auto zitten en deactiveer de bewe-
gingsmelder.
2. Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en
vergrendel de portieren met de knop op de
afstandsbediening).
3. Wacht 30 seconden.
4. Ontgrendel de motorkap met de hand-
greep onder het dashboard. Het alarm
moet vervolgens geluids- en knippersigna-
len afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Test van het kofferdeksel
1. Activeer het alarm.
2. Wacht 30 seconden.
3. Ontgrendel het kofferdeksel met behulp
van de sleutel in het bestuurdersportier
zonder een portier te openen.
4. Open het kofferdeksel met de handgreep.
Het alarmsysteem moet dan geluids- en
knippersignalen afgeven.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 114
evastarck
05 Sloten en alarm
05
115
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 115
evastarck
G020912
116 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie............................................................................. 118
Brandstof tanken................................................................................... 120
Motor starten......................................................................................... 122
Handgeschakelde versnellingsbak....................................................... 124
Automatische versnellingsbak.............................................................. 125
Vierwielaandrijving, AWD* (All Wheel Drive).......................................... 128
Remsysteem......................................................................................... 129
Stabiliteits- en tractieregelsysteem*..................................................... 132
Actief chassis (FOUR-C)*...................................................................... 134
Park Assist*........................................................................................... 135
Slepen en bergen.................................................................................. 137
Starten met een hulpaccu..................................................................... 139
Rijden met een aanhanger.................................................................... 140
Trekhaak*.............................................................................................. 142
Afneembare trekhaak*........................................................................... 144
Lading op het dak................................................................................. 148
Lichtbundel aanpassen......................................................................... 150
BLIS (Blind Spot Information System)*................................................. 157
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 116
evastarck
06
STARTEN EN RIJDEN
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 117
evastarck
06 Starten en rijden
Algemene informatie
06
118
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en
rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op
de verkeerssituatie. Voor meer tips om het
milieu te sparen (zie pagina 12).
Let op het volgende:
Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfs-
temperatuur komen! Dat wil zeggen: Laat
de motor niet stationair lopen, maar rijd zo
snel mogelijk met lichte belasting.
Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
Laat de auto zo veel mogelijk staan voor de
kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
Rijd rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
Gebruik geen winterbanden op sneeuw-
vrije en droge wegen.
Verwijder de lastdrager, wanneer u deze
niet meer nodig hebt.
Open de zijruiten niet onnodig.
Rijd niet met een geopend kofferdeksel
Wanneer u met het kofferdeksel open rijdt,
kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig
koolmonoxide via de kofferbak de passagiers-
ruimte in worden gezogen. Als u echter toch
een stukje met een geopend kofferdeksel moet
rijden, doe dan het volgende:
1. Doe alle ruiten dicht.
2. Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer
en laat de ventilator op de hoogste snel-
heid draaien.
Nieuwe auto’s en gladde wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk
van de vraag of uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde of een automatische ver-
snellingsbak. Aarzel daarom niet om onder
gecontroleerde omstandigheden (zoals op een
slipbaan) te testen hoe de auto bij gladheid
reageert.
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen van
maximaal 25 cm diep rijden met een maxi-
mumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voor-
zichtig bij het doorwaden van stromend water.
BELANGRIJK
Er kan schade aan de motor ontstaan, als er
water in het luchtfilter dringt.
Bij diepe waterpartijen kan er water in de
transmissie dringen. De smerende eigen-
schappen van de oliën nemen daarbij af,
waardoor de genoemde systemen minder
lang meegaan.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stilstand.
Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes
op het rempedaal om te controleren of de rem-
werking in orde is. Bij water en vuil op de
remblokken kunnen er vertragingen in de rem-
werking optreden.
N.B.
Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarming en de aanhangerkoppe-
ling schoon na ritten in water en modder.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 118
evastarck
06 Starten en rijden
Algemene informatie
06
119
BELANGRIJK
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken komt om
elektrische storingen te voorkomen.
Probeer de motor na afslag in een water-
partij niet opnieuw te starten. Sleep de auto
uit de waterpartij.
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten de
accu in verschillende mate. Laat de contact-
sleutel niet te lang achtereen in stand II staan,
als u de motor hebt afgezet. Gebruik liever
stand I. Op die manier wordt er minder stroom
afgenomen. De 12V-aansluiting in de kofferbak
levert ook spanning als u de contactsleutel
hebt uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die
veel stroom afnemen zijn:
interieurventilator
ruitenwissers
audiosysteem
stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende acces-
soires het elektrische systeem belasten. Scha-
kel onderdelen/systemen die veel stroom
nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet.
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
melding op het display. De melding blijft op het
display staan, totdat de motor is aangeslagen.
De energiebesparingsfunctie schakelt
bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt
de belasting van de accu door bijvoorbeeld de
interieurventilator lager te zetten en het audio-
systeem uit te schakelen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
Voorkom oververhitting van de motor
en het koelsysteem
In bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld op
steile hellingen en bij het vervoer van een zware
lading, bestaat het gevaar dat de motor en het
koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in het
bijzonder bij warm weer.
Tips om oververhitting in het
koelsysteem te voorkomen
Houd een lage snelheid aan, wanneer u
met een aanhanger achter de auto een
lange, steile helling oprijdt.
Schakel van tijd tot tijd de airconditioning
uit.
Laat de motor bij voorkeur niet stationair
lopen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd stati-
onair laten lopen.
Verwijder verstralers die voor de grille zit-
ten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Doe het volgende om oververhitting van
de motor te voorkomen:
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min (3500 omw/min bij dieselmoto-
ren), wanneer u met een aanhanger of caravan
achter de auto in heuvelachtig gebied rijdt.
Anders kan de olietemperatuur te hoog oplo-
pen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 119
evastarck
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
06
121
Benzine tanken
Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen.
N.B.
Een te volle tank kan bij warm weer overlo-
pen.
Voeg nooit op eigen initiatief reinigende
additieven (dopes) aan de benzine toe zon-
der het uitdrukkelijke advies van een Volvo-
werkplaats.
BELANGRIJK
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de kata-
lysator beschadigd raakt.
Dieselolie tanken
Bij lage temperaturen (–5 °C tot –40 °C) kan de
paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat aan-
leiding kan geven tot startproblemen. Zorg er
daarom voor dat u tijdens de wintermaanden
speciale winterbrandstof gebruikt.
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter,
waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreini-
ging mogelijk is. Onder normale rijomstandig-
heden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgas-
sen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te
verbranden en het filter te legen wordt een
zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet
de motor de normale bedrijfstemperatuur heb-
ben.
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt
het filter om de 300–900 kilometer geregene-
reerd. De regeneratie duurt normaal 10 tot 20
minuten. Bij een lage gemiddelde snelheid kan
dit iets langer duren. Gedurende de regeneratie
kan het brandstofverbruik ietwat stijgen.
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
komt de motor niet voldoende op temperatuur.
Dit betekent dat het roetfilter niet geregene-
reerd en niet geleegd wordt.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeel-
tjes gevuld is, licht een oranje gevarendriehoek
op het instrumentenpaneel op en verschijnt de
melding ROETFILTER VOL ZIE
HANDLEIDING op het display van het instru-
mentenpaneel.
U start de regeneratie van het filter door met de
auto op een secundaire weg of op een snelweg
te rijden tot de motor voldoende op tempera-
tuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca. 20
minuten verder. Tijdens de regeneratie levert
de motor van de auto iets minder vermogen.
Na afloop van de regeneratie verdwijnt de
waarschuwingsmelding automatisch.
Wanneer u bij koud weer de standverwar-
ming* inschakelt, bereikt de motor sneller de
normale bedrijfstemperatuur.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal met deeltjes gevuld is,
kan het onbruikbaar worden. De motor start
dan moeilijk en de kans bestaat dat het filter
moet worden vervangen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 121
evastarck
06 Starten en rijden
Motor starten
06
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 123
III – Startstand
De startmotor wordt inge-
schakeld. Wanneer u nadat
de motor is aangeslagen de
sleutel loslaat, veert deze
automatisch terug naar de
rijstand. Als het u moeite kost
om de sleutel om te draaien,
is het mogelijk dat de stand van de voorwielen
voor spanningen in het stuurslot zorgt. Draai de
contactsleutel in dat geval om, terwijl u het
stuurwiel heen en weer draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wanneer
u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op
diefstal.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de
elektronische startblokkering onbedoeld wor-
den geactiveerd. Als dat gebeurt, moet u de
andere sleutels van de sleutelbos halen en de
motor opnieuw starten.
Laat de motor meteen na een koude start nooit
op te hoge toeren draaien! Neem contact op
met een Volvo-werkplaats, als de motor niet
aanslaat of overslaat.
WAARSCHUWING
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
den uit het contactslot, ook niet als de auto
gesleept wordt. Schakel nooit tijdens het rij-
den het contact uit (sleutel in stand 0) en
neem de contactsleutel evenmin uit het
contactslot. U loopt dan het gevaar dat het
stuurslot wordt geactiveerd, waarbij de auto
onbestuurbaar wordt.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging*
Wanneer de auto is uitgerust met snelheidsaf-
hankelijke stuurbekrachtiging, is de auto
gemakkelijker te besturen op lage snelheden
zodat bijvoorbeeld het parkeren minder moeite
kost.
Naarmate de snelheid hoger wordt nemen de
stuurkrachten toe, waardoor u een beter
gevoel met de weg krijgt.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 123
evastarck
06 Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
06
124
Schakelstanden, vijfversnellingsbak
G027305
Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen weer van het koppelingspedaal af!
Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
Blokkering achteruitversnelling
G027995
De blokkering van de achteruitversnelling
beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden
op normale snelheid onbedoeld de achteruit-
versnelling inschakelt.
Schakel de achteruitversnelling alleen in, wan-
neer de auto stilstaat.
Om de achteruitversnelling in te schakelen
moet u de versnellingspook eerst in de neu-
traalstand zetten (tussen de 3e en 4e versnel-
ling in). Door de blokkering van de achteruit-
versnelling kunt u de versnellingspook niet
rechtstreeks vanuit de stand voor de 5e ver-
snelling in die voor de achteruitversnelling zet-
ten.
Schakelstanden, zesversnellingsbak
G027199
Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen weer van het koppelingspedaal af!
Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 124
evastarck
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
06
``
125
Handmatige schakelstanden
G031105
P – Parkeerstand
Zet de keuzehendel in de parkeerstand, wan-
neer u de motor start of de auto parkeert.
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in
stand P zet.
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de
handrem aan!
R – Achteruitrijstand
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in
stand R zet.
N – Vrijstand
Stand N is de neutrale stand. In deze stand
kunt u de motor starten, maar er is geen ver-
snelling ingeschakeld. Trek de handrem aan,
wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in
stand N staat.
D – Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnel-
lingsbak schakelt automatisch op en terug,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat,
voordat u de keuzehendel vanuit stand R in
stand D zet.
4 – Versnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1e, 2e, 3e en 4e versnelling. Er wordt
niet opgeschakeld naar de 5e versnelling.
Stand 4 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
3 – Versnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1e, 2e en 3e versnelling. Er wordt niet
opgeschakeld naar de 4e versnelling.
Stand 3 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
L – Versnellingsstand
Zet de keuzehendel in stand L, als u in de 1e of
2e versnelling wilt rijden. Bij het rijden in de
bergen is de motorrem het krachtigst met de
keuzehendel in stand L.
Mechanische keuzehendelblokkering
G031109
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de standen N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te zetten,
moet u een blokkering opheffen door op de
blokkeerknop op de keuzehendel te drukken.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 125
evastarck
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
06
126
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de
hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de
verschillende schakelstanden.
Geartronic
G027997
Schakelstanden
Om van de automatische rijstand D naar een
handmatige stand over te schakelen, moet u
de keuzehendel naar links halen.
Om van stand MAN naar de automatische rijst-
and D over te schakelen, moet u de keuzehen-
del naar rechts naar stand D halen.
Handmatige schakelstanden
G020237
Om van de automatische rijstand D naar een
handmatige stand over te schakelen, moet u
de keuzehendel naar links halen. Om van stand
MAN naar de automatische rijstand over te
schakelen, moet u de keuzehendel in stand D
zetten.
Tijdens het rijden
Handmatig schakelen kan op elk moment tij-
dens het rijden geactiveerd worden. De inge-
schakelde versnelling is geblokkeerd, totdat u
een andere versnelling kiest. De versnellings-
bak schakelt alleen automatisch terug, als u uw
snelheid drastisch verlaagt.
Als u de keuzehendel naar de (min) beweegt,
schakelt de versnellingsbak automatisch een
versnelling terug terwijl er op de motor afge-
remd wordt. Als u de keuzehendel naar de +
(plus) beweegt, schakelt de versnellingsbak
een versnelling op.
W – Winterprogramma
Met de knop W bij de keuzehendel
schakelt u het winterprogramma
W in of uit. Bij inschakeling van het
winterprogramma licht het lampje
W op het instrumentenpaneel op.
In het winterprogramma geldt de 3e versnelling
als wegrijversnelling om bij gladheid gemakke-
lijker weg te kunnen komen. In het winterpro-
gramma worden de lagere versnellingen alleen
bij kickdown ingeschakeld.
Het winterprogramma W is alleen te selecteren
met de keuzehendel in stand D.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit is de zogeheten kickdown.
Wanneer de maximale snelheid voor de inge-
schakelde versnelling is bereikt of wanneer u
het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat,
schakelt de versnellingsbak automatisch op.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 126
evastarck
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
06
127
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-
gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
U kunt de kickdown 1 niet gebruiken zolang de
keuzehendel in een van de handmatige scha-
kelstanden staat. Zet de keuzehendel in dat
geval eerst terug in de automatische schakel-
stand D.
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk dat
het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt omdat
de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen
stroperiger wordt. Wanneer u bij lage tempe-
raturen wegrijdt, schakelt de versnellingsbak
later op dan normaal om de uitstoot van uit-
laatgassen te beperken.
Turbomotor
Wanneer u met een koude motor wegrijdt,
schakelt de versnellingsbak bij een hoger toe-
rental op dan normaal. Zo komt de katalysator
sneller op temperatuur met minder uitstoot van
uitlaatgassen.
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van een zogeheten adaptief schakelsys-
teem dat voortdurend “leert” hoe de versnel-
lingsbak zich gedraagt. Het systeem registreert
de manier waarop de versnellingsbak schakelt,
zodat er in elke situatie optimaal wordt gescha-
keld.
Lock-upfunctie
De versnellingen zijn voorzien van lock-up
(geblokkeerde versnellingen) om beter op de
motor te kunnen afremmen en het brandstof-
verbruik te verlagen.
Beveiligingssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale beveili-
gingssystemen:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle
andere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
±Houd uw voet op het rempedaal terwijl u
de keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering –
Shiftlock Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen, moet de contactsleutel in stand I of II
staan en moet het rempedaal worden bediend.
Neutraalstand (stand N)
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
halen, moet de contactsleutel in stand I of II
staan en moet het rempedaal worden bediend.
1Geldt alleen voor Geartronic.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 127
evastarck
06 Starten en rijden
Vierwielaandrijving, AWD* (All Wheel Drive)
06
128 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
De vierwielaandrijving is permanent
ingeschakeld
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wie-
len van de auto tegelijk aangedreven. Het
motorkoppel wordt automatisch over de voor-
en achterwielen verdeeld. Een elektronisch
gestuurd koppelingssysteem verdeelt het ver-
mogen over het wielpaar dat op dat moment
de beste grip op het wegdek heeft. Dit om opti-
male wegligging te verkrijgen en wielspin te
voorkomen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tij-
dens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 128
evastarck
06 Starten en rijden
Remsysteem
06
130
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock Bra-
king System) is ontworpen om te
voorkomen dat de wielen tijdens
het remmen geblokkeerd raken.
Hierdoor kan tijdens het remmen
een zo groot mogelijke respons van het stuur-
wiel worden verkregen. Het ABS-systeem
zorgt ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft
om bijvoorbeeld obstakels te kunnen ontwij-
ken. Het ABS-systeem verbetert de totale rem-
capaciteit niet. Als bestuurder hebt u echter
wel meer controle over de besturing van de
auto, wat voor meer veiligheid zorgt.
Wanneer u na het starten van de motor met de
auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest van
start die te horen en te voelen is. Wanneer het
ABS-systeem actief is, treden er merkbare pul-
saties in het rempedaal op. Dit is volkomen
normaal.
N.B.
Om het ABS-systeem optimaal te benutten
moet u zo hard mogelijk op het rempedaal
trappen.
Haal uw voet niet van het rempedaal, wan-
neer u pulsaties van het ABS-systeem hoort
en voelt.
Aarzel niet om onder gecontroleerde
omstandigheden (zoals op een slipbaan) te
testen hoe het ABS-systeem werkt.
Het ABS-lampje licht op en blijft continu
branden:
gedurende twee seconden tijdens de start
om het systeem te controleren;
als het ABS-systeem uitgeschakeld is door
een storing.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en het ABS tegelijkertijd
oplichten, kan er een storing in het remsys-
teem zijn opgetreden. Als het remvloeistof-
peil in dat geval in orde is, moet u de auto
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkende
Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem
te laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
Elektronische remkrachtverdeling,
EBD
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce Dis-
tribution) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het ABS-systeem. Het EBD-systeem regelt
de remkracht op de achterwielen altijd dusda-
nig af dat de maximale remwerking wordt ver-
kregen. Wanneer het systeem de remkracht
afregelt, treden er merkbare pulsaties in het
rempedaal op.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 130
evastarck
06 Starten en rijden
Stabiliteits- en tractieregelsysteem*
06
132 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC/
DSTC, (Dynamic) Stability and Traction Con-
trol) helpt de bestuurder voorkomen dat de
wielen doorslippen en verbetert de tractie van
de auto.
Bij een ingreep van het systeem kunnen er
merkbare pulsaties optreden in het rem- of
gaspedaal. Tijdens het gas geven kan de auto
langzamer optrekken dan u verwacht.
Afhankelijk van de markt is de auto uitgerust
met STC of DSTC. In de tabel staan de bijbe-
horende regelingen van de verschillende sys-
temen aangegeven.
Functie/sys-
teem
STC DSTC
Antislipregeling X
Antispinregeling X X
Tractieregeling X X
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen
om de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan-
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Beperkte functie
G028511
Duimwiel
Knop RESET
Het is mogelijk de werking van het systeem te
beperken, wanneer de wielen doorslippen en u
gas geeft.
Het systeem grijpt bij doorslippende wielen
dan later in, zodat er een hogere mate van
doorslippen mogelijk is. Dit levert een grotere
bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden. De
aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand
wordt eveneens verbeterd, omdat er dan geen
beperkingen meer gelden voor de te geven
hoeveelheid gas.
Bediening
±Draai aan het duimwiel (1) totdat het menu
STC/DSTC wordt geopend.
DSTC AAN betekent dat de werking van het
systeem ongewijzigd is.
DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat er
beperkingen gelden voor de werking van het
systeem.
±Houd RESET (2) ingedrukt totdat het menu
STC/DSTC zich wijzigt.
Het lampje brandt tegelijkertijd om u eraan
te herinneren dat er beperkingen voor het sys-
teem gelden. De beperkingen voor de werking
van het systeem blijven van kracht totdat u de
motor een volgende keer opnieuw start.
WAARSCHUWING
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
genschappen van de auto, als de werking
van het systeem wordt beperkt.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 132
evastarck
06 Starten en rijden
Slepen en bergen
06
``
137
Starten met een hulpaccu
Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusda-
nig ontladen is dat de motor niet kan worden
gestart. Probeer de motor niet aan te slepen
(zie pagina 139).
BELANGRIJK
De katalysator kan beschadigd raken als u
de auto probeert aan te slepen.
Slepen
Controleer voordat u de auto gaat slepen wat
de toegestane maximumsnelheid is voor sle-
pen.
Sleep de auto altijd met de voorkant van de
auto in de rijrichting.
1. Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand
I staat, zodat het stuurslot niet werkt en de
auto bestuurbaar is.
2. Voor de auto die sleept geldt: Rijd rustig.
Voor de auto die wordt gesleept geldt:
Houd om schokken te voorkomen de
sleepkabel altijd strak door met uw voet
lichte druk op het rempedaal uit te oefenen.
WAARSCHUWING
Het stuurslot moet worden opgeheven,
voordat u de auto sleept.
De contactsleutel moet in stand II staan.
Neem de contactsleutel nooit tijdens
het rijden uit het contactslot, ook niet als
de auto gesleept wordt.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging en de stuurbekrachti-
ging werken niet wanneer de motor uitge-
schakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zo
hard op het rempedaal trappen en de auto
stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal.
Handgeschakelde versnellingsbak
±Zet de versnellingspook in de neutrale
stand en los de handrem.
Automatische versnellingsbak
±Zet de keuzehendel in stand N en los de
handrem.
De snelheidslimiet voor het wegslepen van een
auto met automatische versnellingsbak is
80 km/h. U mag de auto over een afstand van
maximaal 80 km verslepen.
Sleepoog
Voordat u gaat slepen moet het sleepoog in de
bumper vastgeschroefd worden. De uitsparing
en afdekking voor het sleepoog zitten aan de
rechterzijde van de voor- en achterbumper.
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas in
de bagageruimte.
A
B
C
G028091
Sleepoog, voor
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 137
evastarck
06 Starten en rijden
Slepen en bergen
06
138
A
B
C
G028093
Sleepoog, achter
Doe het volgende:
1. Haal de onderkant van het afdekkapje 1 (A)
voorzichtig los met bijvoorbeeld een munt-
stuk.
2. Schroef het sleepoog (B) tot aan de flens
vast (C). Maak bij voorkeur gebruik van de
wielsleutel.
Om het sleepoog in de achterbumper te
bevestigen moet u eerst de kunststof bout
uit de console voor het achterste sleepoog
verwijderen. Gebruik de wielmoersleutel
uit de gereedschapsset om de kunststof
bout los te halen. Draai de kunststof bout
na gebruik van het sleepoog weer vast.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats
het afdekkapje terug.
N.B.
Wanneer de afneembare trekhaak gemon-
teerd is, kunt u het sleepoog niet aanbren-
gen in de achterste bevestiging. Bevestig de
sleepkabel in dat geval aan de trekhaak. Om
die reden wordt geadviseerd de afneem-
bare trekhaak in de auto te bewaren, wan-
neer u de trekhaak niet nodig hebt.
Bergen
Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rij-
richting draaien.
WAARSCHUWING
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor ber-
ging. Roep professionele hulp in voor ber-
ging.
1De opening in het afdekkapje kan variëren.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 138
evastarck
06 Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
06
140
Algemene informatie
De trekhaak van de auto moet goedgekeurd
zijn. De Volvo-dealer kan u informeren over de
mogelijke trekhaken.
Verdeel de lading in de aanhanger dusda-
nig dat de druk op de trekhaak de maxi-
male kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de druk
die geldt voor maximale belasting. Raad-
pleeg de bandenspanningstabel.
Maak de trekhaak regelmatig schoon en
vet de kogel 1 en alle bewegende delen in
om onnodige slijtage te voorkomen.
Rijd niet met een zware aanhanger, wan-
neer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht
hiermee totdat de auto ten minste 1000
kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de ver-
snellingsbak oververhit raken. Bij overver-
hitting slaat de temperatuurmeter in het
instrumentenpaneel tot in het rode gebied
uit. Breng de auto dan tot stilstand en laat
de motor enkele minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de airconditio-
ning zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnellings-
bak een ingebouwde beschermingsfunctie
in. Zie de melding op het display.
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
Zet de keuzehendel bij het parkeren met
een aanhanger altijd in stand P (automati-
sche versnellingsbak) of schakel een ver-
snelling in (handgeschakelde versnellings-
bak). Gebruik wielblokken bij het parkeren
op steile hellingen.
Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die
zwaarder zijn dan 1200 kg bij hellingsper-
centages van meer dan 12 %. Bij hellings-
percentages van meer dan 15 % wordt het
afgeraden een aanhanger te gebruiken.
Aanhangergewichten
Voor informatie over de toelaatbare aanhange-
rgewichten (zie pagina 271).
N.B.
De aangegeven maximaal toelaatbare aan-
hangergewichten zijn door Volvo bepaald.
Let erop dat er op grond van de wetgeving
voor motorvoertuigen in uw land verdere
beperkingen van het aanhangergewicht en
de snelheid kunnen gelden. Het is boven-
dien mogelijk dat de trekhaak gespecifi-
ceerd is voor hogere gewichten dan het
maximaal toelaatbare aanhangergewicht
van de auto.
WAARSCHUWING
Houd u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De aanhanger
en de auto kunnen anders moeilijk bestuur-
baar worden tijdens uitwijk- en remmanoeu-
vres.
1Geldt niet voor de kogel bij gebruik van een aanhangerkoppeling met trillingsdemper.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 140
evastarck
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak*
06
146 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
G020309
7. Controleer of het kogelsegment vastzit
door het stevig omhoog, omlaag en naar
achteren te bewegen.
WAARSCHUWING
Als het kogelsegment niet goed zit, moet u
het verwijderen en het opnieuw monteren
zoals eerder werd beschreven.
BELANGRIJK
Vet alleen de kogel in waarop de aanhan-
gerkoppeling wordt geplaatst. Houd de rest
van het kogelsegment vetvrij en droog.
G020310
8. Veiligheidskabel.
WAARSCHUWING
De veiligheidskabel van de aanhanger moet
aan de bevestiging op de trekhaak worden
vastgemaakt.
Kogelsegment verwijderen
G020301
1. Steek de sleutel in het slot en draai deze
rechtsom in de ontgrendelde stand.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 146
evastarck
06 Starten en rijden
Lading op het dak
06
148 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn,
zoals lastdragers, een skibox e.d. alsmede een
trekhaak en zijn kogeldruk. Het laadvermogen
van de auto moet tevens worden verminderd
met het gewicht van het aantal inzittenden.
Voor informatie over de toelaatbare gewichten
(zie pagina 271).
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
Lastdragers gebruiken*
G027340
Om schade aan de auto te voorkomen en op
een veilige manier lading op het dak te kunnen
vervoeren, wordt u geadviseerd alleen gebruik
te maken van de lastdragers die Volvo speciaal
voor uw auto ontwikkeld heeft.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijk-
matig over de lastdragers. Leg de lading
niet diagonaal op de lastdragers. Leg de
zwaarste voorwerpen onderop.
Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en dat de rijeigenschappen zich
wijzigen bij het vervoer van lading op het
dak.
Houd er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof
verbruikt, naarmate de omvang van de
lading toeneemt.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
Verwijder de lastdragers, wanneer u ze niet
hoeft te gebruiken. U verlaagt op die
manier de luchtweerstand en daarmee ook
het brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
De maximale dakbelasting bedraagt 100 kg
inclusief de lastdragers en een eventuele
skibox.
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzi-
gingen op in de rijeigenschappen van de
auto.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 148
evastarck
06 Starten en rijden
Lading op het dak
06
149
Lastdrager monteren
G027347
1. Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie
aanbrengt (zie de aanduiding op de sticker
onder de dekkap).
2. Zorg dat de paspennen in de geleidegaten
(1) vallen.
3. Laat de tegenoverliggende bevestiging
voorzichtig op het dak neer.
4. Draai de draaiknop enkele slagen losser.
5. Duw de knop in de richting van de dakbe-
vestiging en zorg dat de haak in de dakbe-
vestiging onder de dekstrip vasthaakt.
6. Draai de lastdrager vast.
7. Zorg dat de paspennen van de overige
bevestigingen eveneens goed in de gelei-
degaten vallen.
8. Draai de lastdrager vast.
9. Controleer of de haak goed vastgrijpt in de
dakbevestiging.
10. Draai de draaiknoppen beurtelings enkele
slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig
vastzitten.
11. Klap de dekkap omlaag.
12. Controleer of de dakreling stevig vastzit.
N.B.
Controleer regelmatig of de draaiknoppen
nog stevig vastzitten.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 149
evastarck
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
``
151
Halogeenkoplampen
XXXX
34
12
G028559
Positie van afplaktape op de halogeenkoplampen (1 en 2 op modellen met het stuur links/3 en 4 op modellen met het stuur rechts)
Model met het stuur links
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een stuk
zelfklevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen
Mal 1: (3) = 70 mm, (4) = 40 mm.
Afstand (X) tot de stip in het koplampglas (5):
13 mm.
Mal 2: (6) = 55 mm, (7) = 40 mm.
Afstand (X) tot de stip in het koplampglas (8):
18 mm.
Model met het stuur rechts
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een stuk
zelfklevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen
Mal 3: (1) = 55 mm, (2) = 41 mm.
Afstand (X) tot de stip in het koplampglas (5):
17 mm.
Mal 4: (6) = 70 mm, (7) = 39 mm.
Afstand (X) tot de stip in het koplampglas (8):
14 mm.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 151
evastarck
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
152
G028563
Afplakmallen voor halogeenkoplampen, model met het stuur links
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 152
evastarck
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
06
``
153
G028564
Afplakmallen voor halogeenkoplampen, model met het stuur rechts
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 153
evastarck
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
158 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Wanneer BLIS werkt
Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger
dan 10 km/h.
Wanneer u inhaalt
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is
dan 10 km/h.
Wanneer u wordt ingehaald
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het inhalende voertuig kleiner is
dan 70 km/h.
WAARSCHUWING
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
Een brede aanhanger achter de auto kan het
zicht ontnemen op andere voertuigen op
aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe lei-
den dat BLIS geen voertuigen in dit afge-
schermde gebied kan waarnemen.
Systeemfunctie bij daglicht en bij
donker
Daglicht
Bij daglicht reageert het systeem op de con-
touren van omringende voertuigen. Het sys-
teem is geconstrueerd om motorvoertuigen
zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor-
fietsen waar te nemen
Donker
Bij donker reageert het systeem op de
koplampen van omringende voertuigen. Als
een voertuig de koplampen niet heeft ontsto-
ken, zal het systeem dit voertuig niet kunnen
waarnemen. Dit houdt in dat het systeem bij-
voorbeeld niet reageert op een aanhanger ach-
ter een auto of vrachtwagen, omdat daar geen
brandende koplampen op zitten.
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
De BLIS-camera’s kunnen hinder ondervin-
den van de aanwezigheid van felle licht-
bronnen of juist de afwezigheid van licht-
bronnen (wegenverlichting of voertuigver-
lichting) bij ritten in het donker. Het systeem
kan uit de afwezigheid van licht ten onrechte
opmaken dat de camera’s zijn afgedekt.
In beide gevallen verschijnt er een melding
op het paneel.
Bij ritten in dergelijke omstandigheden is het
mogelijk dat het systeem tijdelijk minder
goed kan presteren (zie de informatie op de
volgende pagina).
Wanneer de displaytekst is verdwenen,
werkt het systeem weer optimaal.
De BLIS-camera’s kennen dezelfde beper-
kingen als het menselijk oog. Dit houdt in
dat ze bijvoorbeeld minder goed “zien” bij
hevige sneeuwval en dichte mist.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 158
evastarck
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 159
Schoonmaken
BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen van
de BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de len-
zen schoonmaken met een zachte doek of een
vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig
schoon om krassen te voorkomen.
BELANGRIJK
De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
zo nodig sneeuw van de lenzen af.
BLIS deactiveren en heractiveren
G026955
BLIS wordt automatisch geactiveerd, wan-
neer u het contact aanzet. De controle-
lampjes op de portierpanelen lichten drie-
maal op bij het aanzetten van het contact.
U kunt het systeem deactiveren door op de
knop BLIS te drukken die op het schakel-
aarpaneel van de middenconsole zit (zie
bovenstaande afbeelding). Het lampje in
de knop dooft, wanneer het systeem uit-
geschakeld is. Er verschijnt bovendien een
displaytekst op het instrumentenpaneel.
U kunt BLIS heractiveren door nogmaals
op de knop te drukken. Het lampje in de
knop licht vervolgens op, er verschijnt een
nieuwe tekst op het display en de contro-
lelampjes op de portierpanelen lichten
driemaal op. Druk op de knop READ (zie
pagina 47) om de displaymelding te laten
verdwijnen.
Systeemmeldingen BLIS
Displaymelding Betekenis
BLINDE-HOE-
KINFO. SYSTEEM
AAN
BLIS ingeschakeld
BLINDE-HOEK-
SYST. SERVICE
VEREIST
BLIS buiten werking
Displaymelding Betekenis
BLINDE-HOEK-
SYST. R CAMERA
GEBLOK.
Rechter camera
afgedekt
BLINDE-HOEK-
SYST. L CAMERA
GEBLOK.
Linker camera afge-
dekt
BLINDE-HOEK-
SYST. CAMERA'S
GEBLOK.
Beide camera’s
afgedekt
BLIS WERKING
GEREDUCEERD
De BLIS-camera
wordt gehinderd
door bijvoorbeeld
mist of fel zonlicht
recht in de camera.
De camera herstelt
zichzelf zodra de
omstandigheden
weer normaal zijn.
BLINDE-HOE-
KINFO. SYSTEEM
UIT
BLIS uitgeschakeld
De meldingen verschijnen alleen, als de con-
tactsleutel in stand II staat (of als de motor
loopt) en BLIS actief is (de bestuurder heeft het
systeem niet gedeactiveerd).
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 159
evastarck
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)*
06
160 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Beperkingen
Soms kan het controlelampje voor BLIS oplich-
ten zonder dat u voertuigen in de dode hoeken
kunt waarnemen.
N.B.
Als het controlelampje voor BLIS soms
oplicht zonder dat u andere voertuigen in de
dode hoeken kunt waarnemen, betekent dit
niet dat het systeem een storing vertoont.
Bij een storing in het BLIS-systeem ver-
schijnt op het display de melding BLINDE-
HOEKSYST. SERVICE VEREIST.
Hier volgen enkele afbeeldingen van situaties
waarin het controlelampje voor BLIS kan gaan
branden, hoewel er zich geen voertuigen in de
dode hoek bevinden.
G018176
Reflecties op een glad en nat wegdek
G018177
Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en
gladde oppervlakken zoals geluidsschermen of
betonnen wegen
G018178
Laag staande zon in de camera
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 160
evastarck
06 Starten en rijden
06
161
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 161
evastarck
G020918
162 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie............................................................................. 164
Bandenspanning................................................................................... 167
Gevarendriehoek* en reservewiel.......................................................... 169
Bandenspanningscontrolesysteem*..................................................... 171
Wielen verwisselen................................................................................ 173
Noodreparatie banden*......................................................................... 175
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 162
evastarck
07 Wielen en banden
Noodreparatie banden*
07
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 177
10. Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen. De
bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en
maximaal 3,5 bar te bedragen.
11. Schakel de compressor uit en trek de kabel
los uit de 12 V-aansluiting.
12. Koppel de slang los van het ventiel en
plaats het ventieldopje terug.
13. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal
80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band
kan afdichten.
Reparatieresultaat en bandenspanning
controleren
1. Sluit de uitrusting opnieuw aan.
2. Lees de bandenspanning van de manome-
ter af.
3. Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werd
de band onvoldoende afgedicht. Beëindig
in dat geval de rit. Neem contact op met
een Volvo-werkplaats.
4. Als de bandenspanning hoger is dan
1,3 bar, moet u de band oppompen tot de
spanning die staat aangegeven in de ban-
denspanningstabel. Laat lucht uit de band
ontsnappen, als de bandenspanning te
hoog is.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los. De bus is voorzien van
een pakking die lekkage tegengaat.
5. Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het ven-
tieldopje terug.
N.B.
Vervang de bus met afdichtmiddel en de
slang na gebruik. Laat het vervangen over
aan een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
6. Leg de noodreparatieset in de kofferbak
terug.
7. Rijd naar de dichtstbijzijnde erkende
Volvo-werkplaats om de beschadigde
band te laten vervangen/repareren. Geef
aan het werkplaatspersoneel door dat er
afdichtmiddel in de band zit.
WAARSCHUWING
Rijd nooit sneller dan 80 km/h, wanneer u de
noodreparatieset hebt gebruikt. Bezoek een
erkende Volvo-werkplaats om de afge-
dichte band te laten controleren (maximale
rijafstand 200 km). Het personeel bepaalt of
de band kan worden gerepareerd of moet
worden vervangen.
Band oppompen
De compressor is berekend op het oppompen
van de originele banden die op de auto zitten.
1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de
knop in stand 0 staat en neem de kabel en
de luchtslang erbij.
2. Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
WAARSCHUWING
Laat geen kinderen zonder toezicht in de
auto achter, terwijl de motor loopt.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 177
evastarck
08
VERZORGING
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 181
evastarck
08 Verzorging
Lakschade herstellen
08
186
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. Lakschade
moet u meteen herstellen om roestvorming te
voorkomen. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn minder
grote steenslagplekken, krassen en schade
aan bijvoorbeeld de spatbordranden of de por-
tieren.
Kleurcode
G020346
Typeplaatje.
Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur
gebruikt. De kleurcode (1) staat op het type-
plaatje (zie pagina 268).
Steenslagplekken en krassen
G020345
Vóór het herstel van lakschade moet u de auto
schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er
bovendien voor dat de auto warmer is dan
15 °C.
Benodigdheden
Bus grondlak (primer)
Bus deklak of een lakstift
Kwastje
Afplaktape.
Steenslagplekken en krassen
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na ver-
wijdering van het vuil de ontbrekende deklak
aan te brengen.
Als de steenslagplek tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digde gebied heen. Trek de tape weer van
de lak af om zoveel mogelijk lakresten te
verwijderen.
2. Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en
breng deze met een fijn kwastje of een luci-
fer aan. Breng de deklak met een kwastje
aan, wanneer de primer droog is.
3. Krassen kunt u op dezelfde manier herstel-
len, maar dek ter bescherming de onbe-
schadigde lak rond de kras af.
4. Poets de herstelde lak na enkele dagen op.
Gebruik daarvoor een zachte doek met een
geringe hoeveelheid schuurpasta.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 186
evastarck
08 Verzorging
Roestwering
08
187
Controleren en onderhouden
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige
en complete roestwerende behandeling onder-
gaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegal-
vaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien
van een slijtvaste bodembescherming. In de
balken, holten en gesloten profielen werd een
dunne, doordringende roestwerende vloeistof
gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
Houd de auto schoon. Spoel het onderstel
af. Houd bij het gebruik van een hogedruk-
reiniger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af.
Controleer de roestwering regelmatig en
werk deze zo nodig bij.
De roestwering van de auto hoeft normaal
gesproken pas na ca. 12 jaar te worden nabe-
handeld. De auto moet daarna om de drie jaar
een nabehandeling ondergaan. Neem contact
op met een erkende Volvo-werkplaats, als de
auto aan een nabehandeling toe is.
P2 (S60); 5; 3 2008-02-25T15:32:30+01:00; Page 187
evastarck


Product specificaties

Merk: Volvo
Categorie: Personenwagen
Model: S60 - 2009

Heb je hulp nodig?

Als je hulp nodig hebt met Volvo S60 - 2009 stel dan hieronder een vraag en andere gebruikers zullen je antwoorden




Handleiding Personenwagen Volvo

Handleiding Personenwagen

Nieuwste handleidingen voor Personenwagen

Kia

Kia Cee-d Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens 1 Handleiding

16 Oktober 2023
Kia

Kia Carens II Handleiding

16 Oktober 2023
Audi

Audi A1 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi Q3 Handleiding

5 Oktober 2023
Audi

Audi S3 Handleiding

5 Oktober 2023